In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen een vrouw en een man, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bepaald bij de vrouw, na advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die aangaf dat het belang van de kinderen zich verzet tegen een zorgregeling met de vader. Tijdens de zitting op 2 december 2021 hebben de kinderen ernstige weerstand getoond tegen contact met hun vader, wat door de rechtbank werd bevestigd door de overgelegde brieven van de kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om een zorgregeling afgewezen en in plaats daarvan een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man om de twee maanden op de hoogte moet houden van de ontwikkeling van de kinderen.
Daarnaast heeft de rechtbank de onderhoudsbijdragen voor de kinderen en de vrouw vastgesteld. De vrouw had verzocht om een kinderbijdrage van € 331 per maand per kind en een partnerbijdrage van € 192 per maand. De rechtbank heeft deze verzoeken toegewezen, met ingang van 1 februari 2022. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel vastgesteld, waarbij de inboedelbestanddelen die de vrouw en de man onder zich hebben, aan hen worden toebedeeld zonder verrekening van waarde. De rechtbank heeft de overige verzoeken van partijen afgewezen en verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
De uitspraak benadrukt het belang van de kinderen in de zorgregeling en de noodzaak voor beide ouders om zich te richten op hulpverlening om de spanningen te verminderen. De rechtbank heeft de partijen erop gewezen dat zij zich kunnen wenden tot de gemeente voor begeleiding en hulpverlening.