ECLI:NL:RBNHO:2022:5402

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
9173458 \ CV EXPL 21-2727
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Finnair OYJ. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Bangkok naar Amsterdam via Helsinki op 2 juni 2019. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van het Pakistaanse luchtruim en vertraging van een voorafgaande vlucht.

De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij onvoldoende bewijs had geleverd voor het beroep op buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De luchtvaartmaatschappij had niet aangetoond dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die buiten haar controle lagen. De rechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de luchtvaartmaatschappij tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Daarnaast werd de luchtvaartmaatschappij ook veroordeeld tot het afgeven van een certificaat voor internationale tenuitvoerlegging, zoals vereist onder de herziene EEX-verordening. De kantonrechter wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de noodzaak om adequaat bewijs te leveren bij het inroepen van buitengewone omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9173458 \ CV EXPL 21-2727
Uitspraakdatum: 8 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Finnair OYJ
statutair gevestigd te Helsinki (Finland), mede kantoorhoudende te Schiphol-Rijk
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. T. Teke (Warendorf Advocaten en Notarissen)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 13 april 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen akte uitlating producties meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Suvarnabhumi Airport, Bangkok (Thailand) via Helsinki Airport (Finland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 2 juni 2019.
2.2.
Vlucht AY142 van Suvarnabhumi Airport naar Helsinki Airport is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagier zijn aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt op een alternatieve vlucht.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans € 90,00, althans een in redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- afgifte van het certificaat voor internationale tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 53 van de herziene EEX-verordening nr. 1215/2012 middels het formulier van bijlage I van die verordening.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden en betoogt daartoe dat onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievlucht Helsinki-Bangkok-Helsinki (vluchten AY141 en AY142). De voorafgaande vlucht (vlucht AY141) is vertraagd uitgevoerd en landde om 07:25 uur lokale tijd in Bangkok. Vlucht AY141 moest van de luchtverkeersleiding in Bangkok 27 minuten wachten tot het werd toegelaten tot de gate, hetgeen blijkt uit het FPR-rapport: “
due to gate avail after TG620 STD07:25LT and no more gate avail”. Dit leidde tot vertraging van de vlucht in kwestie. De onderhavige vlucht is met een vertrekvertraging van 26 minuten uitgevoerd wegens codes 87 en 89 “
due to air traffic control restrictions, eg. rush hour at the airport”, aldus de vervoerder. Naast voornoemde vertraging werd de aankomstvertraging te Helsinki van 43 minuten veroorzaakt door de sluiting van het luchtruim van Pakistan. Als gevolg daarvan moest een andere langere route worden gevolgen. Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder aantal publicaties afkomstig van diverse websites overgelegd. Hieruit volgt dat het Pakistaanse luchtruim op 27 februari 2019 gesloten werd voor passagiersvluchten en dat veel vluchten om die reden moesten omvliegen en dat Pakistan in het midden van een belangrijke luchtroute ligt. Ook heeft de vervoerder een kaart overgelegd waaruit blijkt welke route hij noodgedwongen moest nemen. Voorts heeft de vervoerder een notitie overgelegd met opschrift “PAKISTANI IMPACT INFO 27 FEB 19” waaruit volgt dat Afghanistan het gebruik van zijn luchtruim niet accepteerde. Daarnaast staat in deze notitie dat het Pakistaanse luchtruim werd gesloten “
until further notice”.
4.4.
De passagier betwist dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden en heeft daartoe aangegeven dat de vervoerder door eigen toedoen een restrictie opgelegd heeft gekregen. Ook stelt dat de passagier dat de vervoerder nagelaten heeft aan te tonen, met onafhankelijk bewijs van derden, om welke reden er slottijden zijn opgelegd voor de onderhavige vlucht en op welke manier deze zijn aan te merken als buitengewone omstandigheden. Voorts heeft de vervoerder volgens de passagier niet aangetoond hoeveel minuten vertraging aan welke omstandigheid is toe te wijzen. De passagier leest in de stukken dat er geen gate beschikbaar was. De vervoerder heeft echter nagelaten aan te tonen op welke manier deze omstandigheid als buitgewoon kan worden aangemerkt, aldus de passagier. Tevens heeft de passagier aangegeven dat het luchtruim al maanden gesloten was en alle vluchtplannen hierop aangepast konden worden. Als de passagier de bewering van de vervoerder zou volgen, zou de gehele wereld die van het Pakistaanse luchtruim gebruik hebben gemaakt vertraagd zijn geweest gedurende maanden en reizigers hun aansluitingen hebben gemist, aldus nog steeds de passagier.
4.5.
De vervoerder heeft de stellingen van de passagier onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat hij geen geslaagd beroep kan doen op buitengewone omstandigheden. De vervoerder herhaalt dat de sluiting van het luchtruim als buitengewone omstandigheid dient te worden aangemerkt, maar gaat onvoldoende in op de stellingen van de passagier. Daar komt bij dat de vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging van de voorafgaande vlucht van invloed is geweest op onderhavige vlucht, maar dat dit niet volgt uit het vluchtrapport van de onderhavige vlucht. Tevens heeft de vervoerder de vertrekvertraging ten gevolge van codes 87 en 89 onvoldoende onderbouwd. Weliswaar heeft de vervoerder verwezen naar het vonnis van 15 juli 2020 van de rechtbank Noord-Holland waarin een beroep op buitengewone omstandigheden, waarin het eveneens ging om de sluiting van het luchtruim in Pakistan, werd gehonoreerd, maar het is echter aan de vervoerder om in elke afzonderlijke zaak zijn verweer tegenover de stellingen van de passagier te onderbouwen. In de onderhavige zaak heeft de vervoerder anders dan in voornoemde zaak, zoals reeds overwogen, de stellingen van de passagier onvoldoende gemotiveerd weersproken. De kantonrechter gaat hier dan ook aan voorbij. Alles bij elkaar genomen kan de vervoerder in onderhavig geval geen geslaagd beroep op buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft nog een bewijsaanbod gedaan, maar dit verzoek is door de vervoerder onvoldoende gespecificeerd. De kantonrechter gaat dan ook aan dit bewijsaanbod voorbij.
4.6.
Nu niet is gebleken dat de vertraging is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid, komt de kantonrechter ook niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen.
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (met de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
4.10.
De passagier heeft tevens gevorderd om een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening (1215/2012) af te geven, hetgeen zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 109,65;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter