ECLI:NL:RBNHO:2022:5354

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
9665922 \ WM VERZ 22-65
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie voor bromfietser die niet de rijbaan gebruikte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan een bromfietser. De betrokkene had een boete ontvangen omdat hij als bromfietser niet de rijbaan had gebruikt, terwijl er geen verplicht fiets- of bromfietspad aanwezig was. De betrokkene was het niet eens met de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 22 maart 2022 was de gemachtigde van de betrokkene niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie verdedigde de beslissing en stelde dat de betrokkene met hoge snelheid uit een voetgangersgebied was gereden zonder te stoppen voor de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was geweest, waardoor de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd. De kantonrechter concludeerde dat de gedraging van de betrokkene in strijd was met artikel 10 (oud) RVV 1990, en dat het verbod om met een voertuig gebruik te maken van een trottoir niet door borden hoeft te worden aangegeven. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9665922 \ WM VERZ 22-65
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 28 maart 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. I.N.D.J Rissema, Bezwaartegenverkeersboetes.nl te Dordrecht.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 maart 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. Aanvullende stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat bij het ontbreken van een bord G12a bromfietsers op de rijbaan moeten rijden. Betrokkene heeft dit niet gedaan, zodat er een boete kan worden opgelegd. Het is niet relevant dat er geen G7 bord aanwezig is, aldus de vertegenwoordiger van de officier van justitie.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bromfietser niet de rijbaan gebruiken als er geen verplicht fiets/ bromfietspad aanwezig is (bord G12a).
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
De officier van justitie heeft een aanvullend proces-verbaal laten opmaken door de verbalisant. In dit aanvullend proces-verbaal is het volgende vermeld:
“…Op maandag 12 april 2021, omstreeks 20:27 uur, zag ik verbalisant, dat een bromfiets (…) uit het voetgangers gebied kwam rijden vanaf het Gildeplein ter hoogte van de Lidl. Op dat moment zat ik, verbalisant, tezamen met mijn collega, in een herkenbaar handhaving voertuig. Ons herkenbare handhaving voertuig is niet voorzien van een stoptransparant. Ik, verbalisant, zag dat het bovengenoemde voertuig met hoge snelheid op ons af kwam gereden. Ik, verbalisant, riep naar de bestuurder van het voertuig om te stoppen, hierbij gaf ik, verbalisant, de bestuurder doormiddel van handgebaar een stopteken vanuit ons herkenbare handhaving voertuig. Ik, verbalisant, zag dat de bestuurder en zijn medepassagier mijn richting opkeken, echter reden zij met hoge snelheid aan ons voertuig voorbij.”
In de toelichting van het zaakoverzicht heeft de verbalisant een soortgelijk verklaring afgelegd, met de toevoeging:
“Hierdoor was staande houden niet mogelijk.“
De gemachtigde van betrokkene heeft gesteld dat hij had moeten worden staande gehouden. Uit artikel 5 WAHV volgt dat de boete kan worden opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het voertuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, tenzij direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. Dit betekent dat als zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van die bestuurder voordoet, de boete aan de bestuurder moet worden opgelegd en niet aan de kentekenhouder. In dit geval is voldoende gebleken dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan, omdat de verbalisant blijkens het proces-verbaal betrokkene op een bromfiets en met hoge snelheid aan het voertuig van de verbalisant voorbij reed. De boete is dus terecht opgelegd aan de kentekenhouder.
De gemachtigde van betrokkene stelt tevens dat uit de verklaring van de verbalisant niet blijkt hoe de verbalisant heeft vastgesteld dat er sprake was van een voetgangersgebied. Daarnaast stelt de gemachtigde dat betrokkene ter plaatse geen bord G7 heeft waargenomen.
De kantonrechter is gelet op de verklaring van de verbalisant van oordeel dat voldoende vaststaat dat betrokkene met zijn bromfiets uit het voetgangersgebied kwam rijden en dat voldoende duidelijk is dat dit gebied niet voor bromfietsers bestemd is. De kantonrechter overweegt dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met artikel 10 (oud) RVV 1990.
Het verbod om met een voertuig gebruik te maken van een trottoir berust op die algemeen geldende regel en behoeft niet door borden te worden aangegeven. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat er sprake is van een trottoir omdat uit vaste rechtspraak blijkt dat een voetgangersgebied als een voetpad wordt aangemerkt.
Betrokkene had met zijn bromfiets gebruik moeten maken van de rijbaan, nu er ter plaatse geen bord G12a, stond. Het verweer dat er geen bord G7 zou staan is niet relevant.
De boete is dus terecht opgelegd. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter geen aanleiding om proceskosten toe te kennen.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek op vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: