ECLI:NL:RBNHO:2022:528

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
9374424 \ CV EXPL 21-3985
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van voorschotbedragen voor geleverde energie en verjaring van de vordering

In deze zaak heeft HVC Energie B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor het betalen van voorschotbedragen voor geleverde energie. De kantonrechter heeft op 12 januari 2022 uitspraak gedaan. HVC stelt dat [gedaagde] een bedrag van € 671,57 aan voorschotbedragen niet heeft betaald, en vordert in totaal € 828,64, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat hij de bedragen heeft betaald en dat de vordering is verjaard. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij heeft betaald. Daarnaast heeft HVC voldoende aangetoond dat de verjaring van de vorderingen tijdig is gestuit door middel van schriftelijke aanmaningen. De kantonrechter concludeert dat de vordering van HVC toewijsbaar is en wijst de tegenvordering van [gedaagde] af. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9374424 \ CV EXPL 21-3985 (TB)
Uitspraakdatum: 12 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HVC Energie B.V.
gevestigd te Alkmaar
eiseres
verder te noemen: HVC
gemachtigde: LAVG BV (Groningen)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] de voorschotbedragen moet betalen voor de door HVC geleverde energie. Volgens [gedaagde] zijn de bedragen al betaald en voor zover dat niet zo is, is de vordering volgens [gedaagde] verjaard. De kantonrechter oordeelt anders. Het verweer dat [gedaagde] de voorschotbedragen heeft betaald is onvoldoende onderbouwd. Hij heeft geen betalingsbewijzen overgelegd. HVC heeft voldoende toegelicht dat de verjaring van de vorderingen tijdig is gestuit. De vordering van HVC wordt daarom toegewezen. De door [gedaagde] ingestelde tegenvordering – die ziet op vergoeding van kosten die hij heeft moeten maken voor zijn verweer – wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
HVC heeft bij dagvaarding van 23 juli 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
HVC heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. HVC heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met HVC op 1 november 2017 een overeenkomst gesloten tot levering van energie (elektriciteit en gas) aan het adres [adres] in [plaats] . De startdatum van de overeenkomst is 17 november 2017.
2.2.
[gedaagde] heeft een aantal voorschotbedragen voor de kosten voor de levering van gas en elektriciteit van in totaal € 671,57 niet betaald.
2.3.
HVC heeft de overeenkomst vanwege wanbetaling ontbonden per 25 juni 2019.

3.De vordering

3.1.
HVC vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 828,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 671,57 vanaf 21 juli 2021, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst. [gedaagde] heeft vijf voorschotnota’s, althans voorschotbedragen, (gedeeltelijk) onbetaald gelaten, zodat hij nog € 671,57 is verschuldigd aan HVC. Daarnaast maakt HVC aanspraak op de wettelijke rente, die tot 21 juli 2021 € 56,33 bedraagt, en buitengerechtelijke incassokosten van € 100,74.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij de bedragen heeft betaald en voor zover deze niet betaald zijn, de vordering is verjaard.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter HVC veroordeelt tot betaling van € 1.197,90 (inclusief btw). Hij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gemachtigde van HVC een kwalijke werkwijze heeft. De dagvaarding is midden in de vakantie betekend en [gedaagde] heeft zijn vakantie moeten onderbreken voor het schrijven van zijn antwoord. [gedaagde] rekent hiervoor twee verloren vakantiedagen à acht uur, schrijftijd à twee uur maal zijn ZZP uurtarief van € 55,00 per uur.
4.3.
HVC betwist de tegenvordering en stelt dat [gedaagde] geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] de voorschotbedragen voor geleverde energie aan HVC moet betalen. De kantonrechter zal eerst ingaan op het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] , namelijk dat sprake is van verjaring.
Is de vordering verjaard? Nee
5.3.
Voor zover hier van belang, zijn de bepalingen over consumentenkoop van toepassing op de levering van elektriciteit, warmte en koude en gas, aan een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit [1] . [gedaagde] is een natuurlijk persoon die een energieleveringsovereenkomst is aangegaan voor de levering van energie aan zijn huisadres, dus buiten een beroep of bedrijf. Dat betekent dat op deze zaak de bepalingen over consumentenkoop van toepassing zijn en dat de rechtsvordering door verloop van twee jaren verjaart [2] .
5.4.
HVC vordert betaling van vijf tussen 21 februari 2018 en 22 maart 2019 in rekening gebrachte voorschotnota’s. De verjaringstermijn begint te lopen bij het opeisbaar worden van de facturen, dat is in dit geval na de vervaldata van de facturen. Deze data liggen op 14 dagen na de factuurdatum, zoals HVC onweersproken heeft gesteld. Voor de eerste factuur is de verjaringstermijn dus aangevangen op 8 maart 2018 en voor de laatste op 6 april 2019.
5.5.
Gelet op de verjaringstermijn van twee jaar moet komen vast te staan dat er voor de vijf voorschotbedragen een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden en dan telkens binnen twee jaar tot het moment van de dagvaarding op 23 juli 2021. HVC heeft bij repliek een tal van schriftelijke aanmaningen overgelegd en zich erop beroepen dat de verjaring telkenmale is gestuit. [gedaagde] betwist de ontvangst van de door HVC in productie 10 overgelegde aanmaningen uit 2020 en de aanmaning ‘219015797’ (de veertiendagenbrief van 21 januari 2021, productie 6 van HVC).
5.6.
De kantonrechter oordeelt dat de verjaring van de vorderingen door HVC tijdig is gestuit en de vorderingen niet zijn verjaard. Voor de eerste vier voorschotbedragen (met de factuurnummers 182340000307601, 182950000340120, 180520000212561, 183580000375367) is op 29 april 2019 een schriftelijke aanmaning aan [gedaagde] gestuurd en voor alle gevorderde voorschotbedragen (dus ook voor het vijfde factuurnummer 190810000423714) is op 11 februari 2021 een schriftelijke aanmaning aan [gedaagde] gestuurd. De ontvangst van deze twee brieven is niet betwist. Daarmee is de verjaring van de eerste vier voorschotbedragen op 29 april 2019 - tijdig - gestuit. Daarna is een nieuwe verjaringstermijn van twee jaar gaan lopen. De verjaring van deze vier vorderingen en die van de vordering van het vijfde voorschotbedrag is vervolgens - tijdig - gestuit op 11 februari 2021. Daarna is een nieuwe verjaringstermijn van twee jaar gaan lopen. Deze termijn is gestuit door het instellen van de eis. Van verjaring is dus geen sprake.
Zijn de bedragen betaald? Nee
5.7.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de door HVC gevorderde bedragen al door hem zijn voldaan. Dit verweer is een zogenoemd bevrijdend verweer. Dat betekent dat [gedaagde] voldoende moet stellen, en zo nodig, bewijzen dat hij de betalingen heeft verricht, als HVC dat betwist. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] dit onvoldoende heeft gedaan en licht dat hierna toe.
5.8.
HVC betwist dat [gedaagde] de termijnbedragen heeft betaald. Ter onderbouwing heeft zij een tal van aanmaningen uit 2018 tot en met 2021 overgelegd (productie 8 tot en met 10) en toegelicht dat de overeenkomst wegens wanbetaling is beëindigd. Zij heeft een eindnota van 18 juli 2019 aan [gedaagde] toegestuurd (productie 7 van HVC). Per saldo had [gedaagde] recht op teruggave van € 169,03, maar omdat [gedaagde] niet alle termijnbedragen heeft betaald, heeft HVC het bedrag verrekend met de openstaande termijnbedragen. Zodoende staat er volgens HVC nog een bedrag aan termijnbedragen open van € 671,57. [gedaagde] heeft de ontvangst van de eindnota en de aanmaningen uit 2018, 2019 en 2021 niet betwist. Hij heeft ook geen verweer gevoerd tegen de toegepaste verrekening. [gedaagde] heeft wel gesteld dat de bedragen zijn betaald, maar dat is niet genoeg en gezien de gang van zaken ook niet aannemelijk. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om betalingsbewijzen over te leggen en dat heeft hij niet gedaan. Omdat [gedaagde] zijn verweer tegenover het standpunt van HVC onvoldoende heeft onderbouwd, komt de kantonrechter aan het opdragen van bewijs niet toe.
5.9.
De kantonrechter concludeert dat de verweren van [gedaagde] niet slagen en dat de gevorderde hoofdsom van HVC in beginsel toewijsbaar is. Dat in de dagvaarding ten onrechte staat dat er een betalingsregeling is afgesproken, zoals [gedaagde] nog aanvoert, leidt niet tot een ander oordeel.
Is voldaan aan het dwingende consumentenrecht? Ja
5.10.
Voordat tot toewijzing van de vordering kan worden overgegaan moet de kantonrechter ambtshalve toetsen aan het dwingende consumentenrecht. HVC heeft voldoende duidelijk toegelicht dat zij bij het sluiten van de overeenkomst aan de precontractuele informatieverplichtingen [3] heeft voldaan. HVC heeft ook voldoende onderbouwd dat de essentiële informatie [4] in de overeenkomst is opgenomen, zodat zij heeft voldaan aan haar contractuele informatieverplichting [5] . Ook de ‘bestelknop’ voldoet aan de daaraan gestelde eisen. De ambtshalve toets geeft geen reden tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering.
5.11.
De conclusie is dat de vordering van HVC zal worden toegewezen.
De overige vorderingen van HVC
5.12.
[gedaagde] is de gevorderde wettelijke rente verschuldigd. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
5.13.
HVC vordert verder een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering moet worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (het Besluit). HVC stelt dat zij aan [gedaagde] op 21 januari 2021 een aanmaning heeft verzonden die voldoet aan de gestelde eisen [6] (productie 6). [gedaagde] voert in zijn antwoord aan dat hij deze aanmaning niet heeft ontvangen. De kantonrechter acht dat niet aannemelijk. Dit wordt als volgt toegelicht.
Het staat vast dat de veertiendagenbrief door HVC is verzonden naar het woonadres van [gedaagde] . Omdat het gaat om een woonadres, mocht HVC redelijkerwijs aannemen dat [gedaagde] daar kon worden bereikt. [gedaagde] betwist dat ook niet. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] een aantal andere aan dat woonadres gerichte brieven van HVC wel heeft ontvangen en dat HVC geen van de verstuurde brieven als onbestelbaar retour heeft ontvangen. In deze omstandigheden kan [gedaagde] niet volstaan met een enkele ontkenning van de ontvangst van de brief, maar moet hij zijn stelling concreet onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan, bijvoorbeeld door te stellen dat er sprake was van een incorrecte postbezorging op het woonadres. De kantonrechter neemt daarom aan dat de veertiendagenbrief op het woonadres is aangekomen en door [gedaagde] is ontvangen.
Vast staat dat [gedaagde] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van het toen openstaande bedrag is overgegaan. Hij is de buitengerechtelijke incassokosten daarom verschuldigd. Het gevorderde bedrag van € 100,74 is in overeenstemming met de in het Besluit bedoelde tarieven. De kantonrechter zal dit bedrag daarom toewijzen.
De tegenvordering van [gedaagde]
5.14.
[gedaagde] stelt dat de gemachtigde van HVC een kwalijke werkwijze heeft en er geprobeerd is de rechter te misleiden. Maar uit het voorgaande blijkt dat de vordering van HVC terecht is ingesteld. HVC heeft [gedaagde] niet nodeloos gedagvaard en uit niets blijkt dat HVC of haar gemachtigde de rechter heeft proberen te misleiden of heeft misleid. Er is dus geen reden om de tegenvordering toe te wijzen.
De proceskosten
5.15.
De proceskosten komen zowel voor de vordering als voor de tegenvordering voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de proceskosten voor de tegenvordering - gelet op de samenhang met de vordering - op nul.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan HVC van € 828,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 671,57 vanaf 21 juli 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van HVC tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 102,15
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 248,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
6.4.
wijst de vordering af;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor HVC worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:5 lid 5 BW
2.Artikel 7:28 BW
3.Artikel 6:230m lid 1 BW
4.Artikel 6:230m lid 1 BW
5.Artikel 6:230v BW
6.Artikel 6:96 lid 6 BW