ECLI:NL:RBNHO:2022:5216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
15.096202.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling terzake poging doodslag met ernstige verwondingen aan slachtoffer

Op 21 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 april 2022 in Alkmaar een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met zijn voet tegen het hoofd getrapt, waardoor het slachtoffer bewusteloos op straat is gevallen en diverse breuken in het aangezicht heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 7 juni 2022 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging tot doodslag, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor deze aanklacht en heeft gepleit voor zware mishandeling. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer had, gezien de omstandigheden van de trap die hij heeft gegeven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd. Daarnaast is de benadeelde partij, het slachtoffer, in het gelijk gesteld in zijn vordering tot schadevergoeding van € 5.721,99, die de verdachte moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.096202.22 (P)
Uitspraakdatum: 21 juni 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 juni 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij en van de schriftelijke slachtofferverklaring.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2022 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met de knie en/of het onderbeen en/of de voet (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of geschopt en/of gestoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2022 te Alkmaar aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken neus en/of een gebroken jukbeen, in elk geval een of meer botbreuken in het (aan)gezicht heeft toegebracht door die [slachtoffer] met de knie en/of het onderbeen en/of de voet met kracht op/tegen het hoofd en/of in het gezicht te schoppen en/of trappen en/of stoten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, in die zin dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling en heeft vrijspraak bepleit voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Er is geen sprake van vol opzet of voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, omdat sprake was van een enkele korte trap van rechtstand naar voren terwijl de verdachte enigszins hellend achterover stond. Een dergelijke trap heeft veel minder kracht dan een zwaaiende beweging met het been van achter naar voren. Onder die omstandigheden is geen sprake van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door die trap tegen het hoofd zou komen te overlijden en de verdachte heeft die kans ten tijde van die trap dus ook niet bewust aanvaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor het bewezen verklaarde feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1 primair:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 juni 2022;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 16 april 2022 (pagina 22 en 23 proces-verbaal);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een letselrapportage Forensische Geneeskunde omtrent [slachtoffer] , opgesteld door forensisch arts [naam 1] van 18 april 2022 (pagina 34-40 proces-verbaal);
  • een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 2] van 17 april 2022 (pagina 49-65 proces-verbaal).
3.3.2
Nadere bewijsoverweging feit 1 primair
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarbij kan het gaan om vol opzet of om voorwaardelijk opzet.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier niet is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer wilde doden. Van
volopzet op de dood van het slachtoffer is daarom geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden bewezen dat de verdachte
voorwaardelijkopzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood van het slachtoffer - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarnaast is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bewust met zijn geschoeide voet met grote kracht een trap heeft gegeven in het gezicht van het slachtoffer, die op dat moment voorover gebukt stond. De enorme kracht van de trap blijkt uit het feit dat het slachtoffer na de trap vanuit een voorovergebogen positie recht achterover is gevallen en – nadat hij met zijn achterhoofd een uitstekend deel van zijn takelwagen heeft geraakt – bewusteloos op straat is blijven liggen. Ook uit het letsel van het slachtoffer in zijn gezicht (meerdere breuken in zijn neus, oogkas en kaak) leidt de rechtbank af dat de verdachte met grote kracht tegen het gezicht van het slachtoffer heeft getrapt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht/hoofd een (zeer) kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij het op deze wijze geven van een trap (met geschoeide voet met grote kracht in het gezicht van een persoon die voorover gebukt staat) de kans op levensgevaarlijk (schedel- en hersen)letsel naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De vraag is vervolgens in hoeverre de verdachte die aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop bewust heeft aanvaard. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van het hiervoor beschreven handelen van de verdachte, zoals ook is gebleken uit de door de rechtbank op de terechtzitting uitgekeken camerabeelden, heeft hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust aanvaard. Van contra-indicaties daarvoor is niet gebleken.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bij zijn handelen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 16 april 2022 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met de voet met kracht tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft verder gevorderd om aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de door hem bepleitte bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling onder andere een taakstraf voor de duur van 240 uren moet worden opgelegd. Daarbij kan volgens de raadsman worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Als de verdachte en een vriend na een avond stappen rond 4.00 uur terugkomen op het Hofplein te Alkmaar, waar zij hun auto eerder die avond hadden geparkeerd, blijkt de auto te zijn weggesleept door het slachtoffer. Hij was op dat moment werkzaam in opdracht van de gemeente Alkmaar en belast met het wegslepen van verkeerd geparkeerde voertuigen ten behoeve van de markt de volgende dag. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte, zijn vriend en het slachtoffer in gesprek zijn. Op enig moment duwt de verdachte het slachtoffer en valt het slachtoffer op de grond. Nadat het slachtoffer is opgestaan en een andere man tussen de verdachte en het slachtoffer gaat staan, buigt het slachtoffer op enig moment voorover. Op dat moment trapt de verdachte naar het slachtoffer en raakt hem met geschoeide voet vol tegen zijn gezicht. Het slachtoffer valt door deze trap recht achterover, raakt in zijn val met zijn achterhoofd een uitstekend deel van zijn takelwagen en blijft vervolgens bewusteloos liggen. De verdachte rent weg en wordt even later aangehouden als de taxi waarin hij is gestapt, wil wegrijden. Op het politiebureau blijkt dat de verdachte onder invloed van alcohol was (565 ug/l). Als gevolg van de trap heeft het slachtoffer zijn neus op twee plaatsen gebroken en is zijn jukbeen en kaak gebroken. Verder is zijn achterhoofd gehecht.
Dergelijk geweld, gepleegd door iemand onder invloed van alcohol in de nachtelijke uren op de openbare weg, ondermijnt het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en in de samenleving als geheel.
Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt welke verstrekkende gevolgen dit voor het slachtoffer heeft gehad. Het slachtoffer heeft na het incident bijna twee weken in bed gelegen met veel pijn en drie weken alleen maar vloeibaar voedsel tot zich kunnen nemen. De neus van het slachtoffer staat nog steeds scheef en zijn kiezen kunnen niet meer op elkaar, omdat zijn bovenkaak is verschoven. Om dit laatste te herstellen, is misschien in de toekomst nog een operatie nodig. Daarnaast geeft het slachtoffer aan dat het voorval bovenal psychische letsel heeft veroorzaakt. In de woorden van het slachtoffer:
‘het wegnemen van iemands basis, het gevoel van veiligheid, dat is het ergste wat je iemand aan kunt doen’.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor geweldsfeiten is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 1 juni 2022 van [naam 3] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De verdachte heeft op de terechtzitting laten blijken dat hij het laakbare van zijn handelen inziet en hij heeft spijt betuigd jegens het slachtoffer. De verdachte kwam hierin naar het oordeel van de rechtbank oprecht over. Hij heeft verder toegezegd de schade van het slachtoffer zo snel mogelijk te willen vergoeden.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is een gevangenisstraf passend en geboden.
Alles afwegende en rekening houdend met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk om aan het voorwaardelijk strafdeel de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.721,99 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 3.221,99) en immateriële schade (€ 2.500) die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden en vordert daarnaast vergoeding van proceskosten (€ 65,63), vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsman heeft de vordering niet betwist en heeft op de terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte bereid is de gevorderde schade volledig te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade (bestaande uit het daggeld voor de ziekenhuisopname, het eigen risico van de zorgverzekering, de tandartskosten en gederfde inkomsten) rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezen verklaarde feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Omdat sprake is van lichamelijk letsel komt deze immateriële schade voor vergoeding in aanmerking (artikel 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW) Het gevorderde bedrag ter grootte van een bedrag van € 2.500 als vergoeding voor die schade acht de rechtbank billijk, gelet op de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals mede naar voren is gekomen uit de slachtofferverklaring, en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
Gezien het voorgaande zal de vordering, die bovendien niet is betwist, van de materiële schade (€ 3221,99) en immateriële schade (€ 2.500) geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten (€ 65,63), te weten de reiskosten in verband met de gevoerde besprekingen met de advocaat, het slachtoffer gesprek met de officier van justitie en het bijwonen van de zitting overweegt de rechtbank als volgt.
Uit bestendige jurisprudentie volgt dat een redelijke wetsuitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting van de in dit artikel bedoelde kosten dezelfde maatstaf gehanteerd moet worden als in civiele procedures, dat wil zeggen de maatstaf uit de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen dan alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten, zoals bijvoorbeeld (reis)kosten voor bezoek aan een advocaat, Slachtofferhulp Nederland of een slachtoffergesprek met de officier van justitie kent de civiele proceskostenregeling geen vergoeding. Om die reden zal de rechtbank het verzoek om vergoeding van de reiskosten naar het kantoor van de advocaat en naar het kantoor van de officier van justitie afwijzen.
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal melden bij de Reclassering Nederland, locatie Alkmaar [adres 2] , wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende door de rechter bepaalde proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde adviezen geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel. Met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt
- zich laat behandelen door GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke zorgverlener die gespecialiseerd is in verslaving, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- zal meewerken aan het toeleiden naar en behouden van dagbesteding. De veroordeelde stelt zich hierin controleerbaar op.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 5.721,99 (vijfduizend zevenhonderdéénentwintig euro en negenennegentig cent), bestaande uit € 3.221,99 als vergoeding voor de materiële en € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,90, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de overige gevorderde proceskosten.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.721,99 (vijfduizend zevenhonderdéénentwintig euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. A.H. de Regt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2022.