ECLI:NL:RBNHO:2022:519

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
C/15/322255 / FA RK 21-5530
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige vanwege ongeschiktheid van de ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 januari 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige, geboren op een onbekende datum en plaats. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, vanwege persoonlijke problematiek, niet in staat is om voor de minderjarige te zorgen. De vader heeft minimaal contact met de minderjarige en heeft geen zicht op wat de minderjarige nodig heeft. De minderjarige verblijft sinds 29 november 2019 in een gezinshuis en heeft daar baat bij de structuur en zorg die hem wordt geboden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezag van de ouders moet worden beëindigd, omdat zij niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft de William Schrikker Stichting benoemd tot voogd over de minderjarige, zodat zijn ontwikkeling op sociaal, emotioneel en cognitief gebied gewaarborgd blijft. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om een ander onderzoek af te wijzen, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/322255 / FA RK 21-5530
datum uitspraak: 26 januari 2022
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van:
Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende op een geheim adres,
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende op een geheim adres,
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 3 november 2021, ingekomen bij
de griffie op 5 november 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022.
Gehoord zijn:
- de moeder bijgestaan door mr. P.K. de Blieck-Willemsen,
- de gezinshuisvader van [de minderjarige] : [de gezinshuisvader] (als informant),
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad,
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI, die telefonisch is gehoord.
1.3.
Opgeroepen en niet verschenen is: de vader.
1.4.
Naar aanleiding van de ter zitting door mr. P.K. de Blieck-Willemsen overgelegde pleitnota, heeft zij op 11 januari 2022, na afloop van de zitting, per e-mail nog aan de rechtbank toegezonden de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 december 2021 met betrekking tot de procedures bij deze rechtbank met de zaaknummers C/15/308118 / JU RK 20-1911 en C/15/316335 / JU RK 21-901.
1.5.
[de minderjarige] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Bij op 29 december 2021 ingekomen bericht heeft [de minderjarige] laten weten dat hij niet op gesprek komt en ook geen brief wil sturen om zijn mening kenbaar te maken.
Ter zitting heeft de voorzitter deze informatie aan betrokkenen meegedeeld.

2.2. De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 september 2019 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd en voortduurt tot 23 september 2022.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 september 2019 tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, welke uithuisplaatsing nadien telkens is verlengd en voortduurt tot 23 september 2022.
2.4.
[de minderjarige] verblijft sinds 29 november 2019 in een gezinshuis.
2.5.
De GI heeft zich bij brief van 14 mei 2021 bereid verklaard om de voogdij over [de minderjarige] te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad het volgende aangevoerd. Er zijn geen mogelijkheden (meer) voor de ouders om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zelf te kunnen dragen. Het gezag van de ouders moet dan ook worden beëindigd. Gebleken is dat [de minderjarige] specifieke ondersteuning nodig heeft vanwege zijn achterstanden op sociaal en emotioneel gebied en cognitieve beperking. De ouders kunnen die specifieke ondersteuning niet bieden. De vader ziet [de minderjarige] slechts af en toe en de moeder heeft op geen enkele wijze contact met [de minderjarige] . De ouders zullen ongetwijfeld het beste voor [de minderjarige] willen, maar zij zijn niet bij machte om [de minderjarige] datgene te geven wat hij nodig heeft, te weten rust, regelmaat, structuur en begeleiding op zijn weg naar volwassenheid.
Er is in maart 2021 een TNHO (Terug Naar Huis Onderzoek) gedaan. Uit dit vooronderzoek is gebleken dat de kans van slagen bij-/van een terugplaatsing bij één van beide ouders op dat moment onvoldoende was en de situatie is sindsdien geenszins verbeterd. Het ziet er ook niet (meer) naar uit dat dit nog gaat veranderen.
De moeder heeft niet willen meewerken aan het onderzoek door de Raad. De visie van de moeder is echter wel bekend bij de Raad, omdat dit blijkt uit een eerder onderzoek naar [de broer van de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (verder: [de broer van de minderjarige] ), de broer van [de minderjarige] , en uit de stukken van de gezinsvoogd. Uit die stukken blijkt dat de moeder op geen enkele constructieve wijze wil bijdragen aan het levensgeluk van [de minderjarige] en dat zij overal de strijd over aan gaat. Dit lijkt op een vorm van verzet uit liefde voor haar kind, maar dit is zeker niet in het belang van (de ontwikkeling van) [de minderjarige] .
De Raad is zich er terdege van bewust dat alles wat er speelt rondom de kinderen, al dan niet in combinatie met de vaders van de kinderen, een ongelooflijke wissel moet trekken op het persoonlijk functioneren van de moeder. De Raad gunt de moeder hierin wat meer rust en ruimte.
Op grond van het vorenstaande is een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk voor [de minderjarige] omdat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en er geen perspectief is op terugplaatsing bij één van de ouders. De aanvaardbare termijn is verstreken en [de minderjarige] groeit op in een gezinshuis.
Het recht van [de minderjarige] op een veilige, gezonde en evenwichtige ontwikkeling dient te prevaleren boven het recht van de ouders om zelf voor hun kind te mogen zorgen. [de minderjarige] heeft juist duidelijkheid en structuur nodig. Hij moet erop kunnen vertrouwen dat hij naar school kan en zich verder kan ontwikkelen naar zelfstandigheid. [de minderjarige] heeft specifieke behoeften, waarbij het heel belangrijk is om dit precies op hem af te stemmen, zoals de gezinshuisouders nu doen, zodat hij zich optimaal kan ontwikkelen. De voogdij dient te worden belegd bij de GI omdat een neutrale instantie het beste de belangen van [de minderjarige] kan behartigen. Uiteraard blijft het van belang dat de moeder en de vader na een eventuele gezagsbeëindigende maatregel door de voogd betrokken en geïnformeerd worden over belangrijke zaken aangaande [de minderjarige] .
3.3.
Naast de onderbouwing in het rapport heeft de Raad ter zitting nog het volgende naar voren gebracht. [de minderjarige] is kwetsbaar als gevolg van een belaste voorgeschiedenis. Ook het gezin van de moeder heeft een belaste voorgeschiedenis. [de minderjarige] verblijft sinds 2019 in het gezinshuis. De moeder is niet in staat voor [de minderjarige] te zorgen; zij geeft geen invulling aan het gezag en zij maakt misbruik van het gezag door voor belangrijke kwesties geen toestemming te geven. [de minderjarige] heeft zich van de moeder afgekeerd. Zijn perspectief ligt bij het gezinshuis. Er is wel contact tussen [de minderjarige] en de vader, maar de vader kan geen invulling geven aan het gezag. De Raad hoopt dat gezagsbeëindiging rust geeft voor betrokkenen.
De Raad meent - anders dan de moeder aangeeft - dat er voldoende onderzoek is gedaan. De aanvaardbare termijn is verstreken. Er zou wel onderzoek gedaan kunnen worden naar de wijze waarop het contact tussen de moeder en [de minderjarige] vormgegeven zou kunnen worden. Dit is echter niet nodig in het kader van de onderhavige zaak, maar kan door de GI worden opgepakt.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft blijkens de inhoud van het raadsrapport aangegeven dat hij graag zou zien dat het gezag naar de GI gaat omdat hij weet dat zij het beste met hem voor hebben.
4.2.
De moeder heeft een zeer uitgebreide schriftelijke reactie op het raadsrapport gegeven waaruit blijkt dat zij het niet eens is met het verzochte.
Ter zitting heeft de moeder - samengevat - nog het volgende naar voren gebracht. Het bevreemdt de moeder dat de hulpverlening nog nooit bij haar thuis is geweest om te komen kijken. Ook deelt zij de zorgen niet over haar psychische gesteldheid. Zij betwist dat zij volwassenenzaken met [de minderjarige] zou bespreken en dat zij emotioneel niet beschikbaar is voor hem. Zij kan de zorg voor [de minderjarige] prima aan. Het is zorgelijk dat de moeder en [de minderjarige] al ruim een half jaar geen contact meer met elkaar hebben. Het gezag van de moeder over [de broer van de minderjarige] is beëindigd. Hoewel [de broer van de minderjarige] aanvankelijk geen contact met de moeder wilde, heeft hij afgelopen Kerstmis de moeder toch toegevoegd op Instagram met daarop een foto van hem en [de minderjarige] samen. Dit biedt de moeder hoop. [de minderjarige] gaf een jaar geleden nog aan dat hij heel graag bij de moeder wilde wonen terwijl hij nu helemaal geen contact meer wil met de moeder. Hierdoor krijgt de moeder de indruk dat [de minderjarige] door de GI enorm onder druk wordt gezet. Door de handelwijze van de GI is de band tussen haar en [de minderjarige] nog meer beschadigd. De moeder erkent dat zij in het verleden foute keuzes heeft gemaakt en miskent absoluut niet haar aandeel in de zorgelijke situatie die destijds bij haar thuis is ontstaan. Zij heeft daarbij haar kinderen onterecht belast met zorgtaken en verantwoordelijkheden. Dit kwam echter voornamelijk door haar gezondheidsproblemen (diabetes). Zij heeft daarvoor hulp gekregen en zij heeft haar ziekte en onderliggende problemen onder controle. Het feit dat een terug-naar-huis (voor)onderzoek tot een negatief advies ten aanzien van terugplaatsing bij de moeder heeft geleid, wordt tot op de dag van vandaag nog steeds tegen haar gebruikt als argument dat zij onwelwillend tegenover enige hulpverlening zou staan. Zij begrijpt niet waarom hier steeds op wordt teruggegrepen, terwijl haar nooit meer een kans is gegeven om te laten zien wat zij [de minderjarige] kan bieden en dat zij de zorg over hem wel aankan. Met verwijzing naar de hierboven onder 1.4 vermelde beschikking van het Gerechtshof Amsterdam stelt de moeder dat het hof ook aangeeft dat er meer onderzoek moet komen naar de capaciteiten en eventuele belemmeringen van de moeder. De Raad heeft geen feiten onderzocht, maar slechts meningen opgeschreven.
Concluderend meent de moeder dat er onvoldoende onderzoek is gedaan en dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen. Daarbij verwijst zij naar haar eigen verklaring en die van [naam] bij het raadsrapport. Als de rechtbank hier twijfels over heeft, wil de moeder een onderzoek door een andere instantie dan de Raad, bijvoorbeeld het NIFP. Dit onderzoek zou moeten gaan over de vraag of de moeder voor [de minderjarige] zou kunnen zorgen. Daarbij kan ook haar thuissituatie onderzocht worden.
4.3.
De vader heeft als reactie op het raadsrapport aangegeven dat hij niet verbaasd is over het advies en dat dit een logische volgende stap is.
4.4.
[de gezinshuisvader] heeft ter zitting het volgende meegedeeld. Het gaat heel goed met [de minderjarige] . Hij is tot rust gekomen, maar dat is wel een geleidelijk proces geweest. Het contact tussen [de minderjarige] en de vader is redelijk. [de minderjarige] wil op dit moment geen contact met de moeder. Hij wil voorlopig rust en daarop moet worden voortgebouwd. Deze rust zal worden bevorderd als het gezag van de moeder wordt beëindigd. Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat hij duidelijkheid krijgt en dat bevestigd wordt dat hij in het gezinshuis mag blijven. [de minderjarige] heeft weer contact met [de broer van de minderjarige] en ook met de tweeling. Hun verblijfadressen zijn bekend.
4.5.
De GI heeft ter zitting het volgende aangegeven. De GI is het eens met het verzoek van de Raad omdat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. De GI heeft op 3 januari 2022 met [de minderjarige] gesproken. [de minderjarige] wil niet dat de inhoud van dit gesprek bekend wordt gemaakt. Hij wil in het gezinshuis blijven wonen. Hij heeft het daar naar zijn zin. [de minderjarige] weet dat de moeder contact met hem wil, maar dit wil hij zelf niet. De GI heeft met [de minderjarige] afgesproken dat bij elk contact tussen de GI en [de minderjarige] er gesproken zal worden over contact tussen [de minderjarige] en de moeder. De GI hoopt dat de moeder de strijdbijl wil begraven. Er is bij het hof besproken dat de moeder inzicht moet geven over de hulpverlening aan haarzelf en hoe het nu psychisch met haar gaat. De moeder kan niet goed inschatten wat [de minderjarige] nodig heeft. Een voorbeeld hiervan is dat de moeder [de minderjarige] maar berichtjes bleef sturen terwijl [de minderjarige] geen enkel contact wil. In het kader van contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder zou de moeder op termijn kunnen beginnen met het schrijven van een brief aan [de minderjarige] waarin ze excuses aanbiedt voor de door haar aan [de minderjarige] gestuurde berichtjes.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 266, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat [de minderjarige] al vanaf jongs af aan veel heeft meegemaakt. [de minderjarige] groeide op bij de moeder in een onrustige en onveilige thuissituatie met wisselende partners van de moeder. Hij werd blootgesteld aan hevige spanningen als gevolg van huiselijk geweld door de partners van de moeder. De ouders zijn onvoldoende in staat zelfstandig zorg te dragen voor een stabiele opvoedsituatie en zij kunnen onvoldoende voorzien in de specifieke ondersteuning die [de minderjarige] nodig heeft, gezien zijn achterstanden op sociaal en emotioneel gebied en zijn cognitieve beperking. [de minderjarige] is eind 2019 in het gezinshuis geplaatst. Sindsdien gaat het steeds beter met [de minderjarige] .
5.3.
Bij de moeder is sprake van een belast verleden, waarbij sprake is van psychiatrische problematiek, waaronder PTSS, en van diabetes. De moeder geeft er blijk van dat zij geen inzicht heeft in haar eigen handelen en wat hiervan de consequenties zijn voor [de minderjarige] . Zij wil geen openheid van zaken geven over haar persoonlijke problematiek en de hulpverlening in dat kader. Zij heeft niet willen meewerken aan het raadsonderzoek en evenmin werkt zij samen met de GI. Via de social media deelt zij informatie over [de minderjarige] met derden. De moeder heeft geen toestemming gegeven voor vakanties van [de minderjarige] met de gezinshuisouders. [de minderjarige] is teleurgesteld in zijn moeder en wil op dit moment geen contact met haar.
5.4.
De vader is naar het oordeel van de rechtbank niet in staat om [de minderjarige] een stabiele opvoedsituatie te bieden omdat hij veel weg is van huis vanwege zijn werk. Onlangs is hij verhuisd naar Noord-Holland nadat hij lang geen eigen woonplek had. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing heeft [de minderjarige] jarenlang geen contact gehad met de vader omdat de ouders niet op een lijn zaten en de moeder de situatie bij de vader onveilig vond. Hoewel de vader nu weer minimaal contact heeft met [de minderjarige] , heeft de vader geen zicht op hetgeen [de minderjarige] nodig heeft, zodat hij niet de aangewezen persoon is om beslissingen te nemen over [de minderjarige] .
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Nadat [de minderjarige] in de thuissituatie van de moeder langdurig is blootgesteld aan een instabiele opvoedsituatie, verblijft hij sinds 29 november 2019 in het gezinshuis. Na een onrustig begin is [de minderjarige] daar tot rust gekomen. Het gaat steeds beter met hem en hij ontwikkelt zich goed. Hij heeft veel baat (gehad) bij de duidelijkheid en structuur die hem is en wordt geboden door de gezinshuisouders. De gezinshuisouders zijn goed in staat om [de minderjarige] de zorg te geven die hij nodig heeft. Het is belangrijk dat die ontwikkeling ongestoord wordt voortgezet. Het perspectief van [de minderjarige] ligt dan ook in het huidige gezinshuis. Daarmee staat vast dat de doelstelling van een ondertoezichtstelling, te weten dat een ouder weer in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor het kind aanvaardbare termijn zelf te dragen, niet haalbaar is.
5.6.
Een gezagsbeëindigende maatregel schept duidelijkheid en draagt eraan bij dat de zorg voor [de minderjarige] op sociaal, emotioneel en cognitief gebied voldoende gewaarborgd blijft en dat hij erop kan vertrouwen dat hij de juiste zorg ontvangt, waardoor hij zich op zijn eigen niveau optimaal kan ontwikkelen. [de minderjarige] voelt zich prettig, gehoord en geborgen bij de gezinshuisouders en hij gedijt bij de aandacht en de structuur die hem wordt geboden. [de minderjarige] heeft zelf aangegeven dat hij wil dat de GI beslissingen over hem gaat nemen en niet zijn moeder.
5.7.
De moeder heeft nog een onderzoek verzocht door een andere instantie dan de Raad. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. Hierboven heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanvaardbare termijn verstreken is. Het door de moeder verzochte onderzoek kan dan ook niet (meer) bijdragen aan de te nemen beslissing. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het belang van [de minderjarige] zich hiertegen verzet. Rust en duidelijkheid over zijn perspectief is immers van belang voor zijn ontwikkeling. Een nader onderzoek naar de opvoedcapaciteiten van de moeder is in strijd met dit belang van [de minderjarige] omdat daarmee de onrust en onduidelijkheid zou blijven voortduren.
De onder 1.4 genoemde uitspraak van het hof geeft de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen, nu deze uitspraak niet de situatie van [de minderjarige] betreft, maar betrekking heeft op de omgang van de moeder met twee andere kinderen van haar.
5.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a, BW is voldaan. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders zal dan ook worden toegewezen.
5.9.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. Nu de GI zich bereid heeft verklaard de voogdij op zich te nemen, zal de rechtbank de GI belasten met de voogdij over [de minderjarige] . De GI kan als neutrale en professionele partij de belangen van [de minderjarige] behartigen en beide ouders op de hoogte houden van de belangrijke zaken rondom [de minderjarige] . Net als de Raad acht de rechtbank het van groot belang dat de ouders - op afstand - een belangrijke rol in het leven van [de minderjarige] blijven spelen. De GI kan op termijn bezien of, en zo ja op welke wijze, er contact kan zijn tussen de moeder en [de minderjarige] . De wens van [de minderjarige] dient daarbij leidend te zijn.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van:
1. [de moeder], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
2. [de vader], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.2.
benoemt tot voogd over [de minderjarige] :
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, [adres] ;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, voorzitter, mr. M.A.J. Berkers en mr. A.J.H. Tuzgöl-Broekhoven, allen kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam