Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- het tussenvonnis van 8 december 2021;
- de akte aanvulling feiten en omstandigheden tevens conclusie van antwoord in reconventie tevens akte van eiswijziging met aanvullende producties 12 en 13 van de zijde van [eiser] ;
- de aanvullende productie 6 van de zijde van [gedaagde] ;
- de spreekaantekeningen van mrs. Bults en Ho namens [eiser] en mr. Hanrath namens [gedaagde] .
3.Feiten
Project”) dat in 2014 gerealiseerd is op de percelen achter de woning van [eiser] .
[betrokkene 1]”), in 2013 in gesprek gegaan met omwonenden, waaronder [eiser] en zijn buurman (van [adres 3] ). Onder de voorwaarde dat geen beroep zou worden ingesteld tegen de benodigde bestemmingsplanwijziging, heeft [betrokkene 1] [eiser] toegezegd dat [gedaagde] een strook van 3,5m uit het naast de woning van [eiser] gelegen perceel " [adres 4] " aan [eiser] zou overdragen. [betrokkene 1] heeft de afspraken bevestigd bij brief van 19 november 2013 (de “
Bevestigingsbrief”). Hierin staat het volgende:
{Afbeelding 1}
{Afbeelding 2}
“(…) Inmiddels is mij gebleken dat twee van de appellanten niet hebben beoogd beroep in te stellen tegen het besluit. Namens hen beiden, [betrokkene 2] , [adres 3] en [eiser] , [adres 2] , trek ik het bovenaangeduide beroep dan ook in, voor zover dit beroep namens hen is ingesteld. (…)”.
4.Het geschil
in conventie
iederberoep tegen het bestemmingsplan (van wie dan ook) aan overdracht in de weg zou staan dan had zij dit, mede gelet op de maatschappelijke positie van partijen, expliciet moeten bepalen. De rechtbank kan [gedaagde] ook niet volgen in haar standpunt dat [eiser] verantwoordelijk is voor het handelen van zijn buren of invloed had moeten uitoefenen op zijn buren om voorkomen dat zij beroep tegen bestemmingsplan zouden instellen. Dit kon [gedaagde] ook niet van [eiser] verwachten. Het betoog van [gedaagde] komt er op neer dat [eiser] zijn mogelijkheden om bestuursrechtelijk beroep tegen het Project in te stellen opgaf terwijl voor hem allerminst zeker was dat hij daar iets voor zou terugkrijgen. Dat kan nooit de bedoeling (van [eiser] ) zijn geweest. Als [gedaagde] had willen bewerkstelligen dat omwonenden geen beroep zouden instellen tegen het bestemmingsplan, dan had zij hierover met deze personen afspraken moeten maken. Tijdens de zitting is de rechtbank gebleken dat [gedaagde] uiteindelijk ook met andere omwonenden tot een buitengerechtelijke regeling is gekomen en deze regelingen is nagekomen, als gevolg waarvan het beroep tegen het bestemmingsplan alsnog van de baan was (en ook aan de voorwaarde conform de uitleg van [gedaagde] is voldaan).
Ten aanzien van de saneringsverplichting (vordering I) heeft [gedaagde] aangevoerd dat het stuk grond al sinds geruime tijd gesaneerd is. [eiser] heeft dat niet weersproken. Vordering I in conventie zal daarom worden afgewezen.
Nu het stuk grond geleverd moet worden aan [eiser] valt, daargelaten dat hiervoor geen grondslag is in de Bevestigingsbrief, niet in te zien welk belang [eiser] nog heeft bij toewijzing van de verklaring van recht over het gebruiksrecht (vordering II). Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Het opleggen van een dwangsom acht de rechtbank niet noodzakelijk, aangezien vorderingen IV en VI eveneens worden toegewezen en zo bewerkstelligd wordt dat gesplitst en geleverd kan worden op basis van dit vonnis.
1.126,00(2,0 punt × tarief € 563,00)
281,50(1 punt × factor 0,5 × tarief € 563)