Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
- [kind 1] ;
- [kind 2] ;
- [kind 3/eiseres] ;
- [kind 4/eiser] .
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit [eiser] en [eiseres], schadevergoeding van gedaagde, de executeur van de nalatenschap van erflaatster, wegens een onjuiste aangifte erfbelasting. De vordering is ingesteld na de dood van mevrouw [erflaatster] op 9 oktober 2019, die haar echtgenoot, de heer [xxx], als enig erfgenaam benoemde in zijn testament. Gedaagde heeft op 31 januari 2020 een onjuiste aangifte erfbelasting ingediend, wat leidde tot een aanslag op 10 maart 2020. Eisers stellen dat gedaagde tekort is geschoten in zijn zorgplicht door het testament van de vader te negeren, wat hen schade heeft berokkend. Tijdens de zitting op 8 maart 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.
De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet aansprakelijk is voor de schade die eisers claimen. De rechter stelt vast dat gedaagde bij het indienen van de aangifte erfbelasting geen rekening heeft gehouden met het testament van de vader, maar dat de gevolgen van dit testament voor gedaagde niet duidelijk waren. De kantonrechter concludeert dat eisers, door direct juridische stappen te ondernemen zonder eerst met gedaagde te overleggen, hebben bijgedragen aan de moeizame communicatie. De vordering tot schadevergoeding van € 1.440,25 aan advocaatkosten wordt afgewezen, evenals de vordering tot vergoeding van griffierechten en andere kosten. De proceskosten worden toegewezen aan gedaagde, die ook ongelijk krijgt in zijn tegenvordering.
De beslissing van de kantonrechter is dat de vordering van eisers wordt afgewezen en dat zij de proceskosten moeten betalen. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op nihil worden vastgesteld.