ECLI:NL:RBNHO:2022:5053

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
HAA 21-2075
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en de beoordeling van voorliggende voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem over de toekenning van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Eiser, die sinds 20 december 2018 onder bewind staat, heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 4.789,00 voor inrichtingskosten na het verkrijgen van een woning. Eerder had hij van zijn bewindvoerder een bedrag van € 1.000,00 ontvangen voor inrichtingskosten van een begeleid wonen kamer. Het college heeft in eerste instantie € 1.210,66 aan bijzondere bijstand toegekend, maar dit bedrag later ingetrokken en vervangen door een toekenning van € 1.703,00, waarbij het eerder ontvangen bedrag in mindering werd gebracht op het maximaal te verstrekken bedrag.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 25 februari 2022 de zaak behandeld. Eiser stelde dat het college ten onrechte het eerder ontvangen bedrag in mindering had gebracht op het maximaal te verstrekken bedrag, omdat dit bedrag voor de aanvraag was verstrekt en niet als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het college de eerder verstrekte € 1.000,00 niet had mogen tegenwerpen, omdat eiser niet kon voorzien dat hij een woning toegewezen zou krijgen en de kosten voor de inrichting van een woning hoger zijn dan die voor een kamer.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij eiser recht heeft op een bedrag van € 2.703,00 in de vorm van een geldlening. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2075

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. R.C.F. de Vos).

Procesverloop

In het besluit van 30 september 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiser op grond van de Participatiewet (PW) € 1.210,66 aan bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten toegekend in de vorm van een lening.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 januari 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het primaire besluit 1 ingetrokken en is aan eiser een bedrag van € 1.703,00 aan bijzondere bijstand in de vorm van een lening toegekend.
Eiser heeft zijn bezwaar gehandhaafd.
In het besluit van 18 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar gericht tegen het primaire besluit 2 heeft verweerder ongegrond verklaard. Er is een proceskostenvergoeding ter hoogte van € 534,00 toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser staat sinds 20 december 2018 onder bewind wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand. Eiser is dakloos geweest en heeft in de dag- en nachtopvang gezeten tot 6 juni 2020. Hij is vanuit daar doorgestroomd naar een begeleid wonen kamer van het RIBW. Hij heeft daar een starterspakket gekregen. De bewindvoerder heeft aan eiser op 20 mei 2020 € 1.000,00 overgemaakt met als omschrijving ‘inrichtingskosten’. Op 30 juli 2020 heeft (de bewindvoerder van) eiser van [bedrijf] bevestigd gekregen dat aan hem een woning is toegewezen per 7 september 2020.
1.2.
Op 30 juli 2020 is namens eiser een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten ter hoogte van in totaal € 4.789,00. De goederen waarvoor eiser bijzondere bijstand aanvraagt en daarbij behorende kosten zijn door eiser gespecificeerd. Aangegeven is dat het saldo, dat eiser nu nog op zijn rekening heeft staan, nodig is om schulden van te betalen. Een overzicht van de schulden (in totaal € 10.185,86) is bijgevoegd. De huur kan wel worden betaald. Verzocht is het maximale bedrag aan eiser toe te kennen.
1.3.
Verweerder heeft aan eiser bij het primaire besluit 1 € 1.210,66 aan bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een lening. Verweerder heeft, na bezwaar, vervolgens het primaire besluit 2 genomen. Hierbij is het primaire besluit 1 ingetrokken en is aan eiser
€ 1.703,00 aan bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt. Overwogen is dat eiser conform de richtprijzenlijst recht heeft op een maximale vergoeding van € 2.703,00 voor een volledige woninginrichting. Omdat eiser op 20 mei 2020 reeds € 1.000,00 van zijn bewindvoerder heeft gekregen voor inrichting van de kamer van het RIBW en een starterspakket heeft ontvangen van het RIBW stelt verweerder dat eiser reeds ter waarde van € 1.000,00 spullen heeft aangeschaft. Er resteert dan ook een bedrag van € 1.703,00 dat voor bijzondere bijstand in aanmerking komt. Eiser heeft zijn bezwaar gehandhaafd.
Standpunten eiser
2.
2.1.
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat verweerder de eerder door eiser van zijn bewindvoerder ontvangen € 1.000,00 ten onrechte bij het besluit tot verlenen van bijzondere bijstand heeft betrokken. Dit bedrag is ruim voor de daadwerkelijke verhuizing en aanvraag verstrekt. Daarbij kon eiser niet voorzien dat er op 7 september 2020 een woning beschikbaar zou komen en mag van hem niet worden verwacht het geld, dat bedoeld was voor bewoning van de RIBW, beschikbaar te hebben gehouden voor inrichting van zijn nieuwe woning.
2.2.
Subsidiair stelt eiser dat de eerder ontvangen € 1.000,00, als hier al rekening mee zou mogen worden gehouden, op het totaal aangevraagde bedrag in mindering had moeten worden gebracht en niet op het maximaal te verstrekken bedrag. Daarbij komt dat van de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd slechts spullen ter waarde van € 190,00 van de eerder verstrekte € 1.000,00 zijn bekostigd, dan wel van de RIBW zijn verkregen. Voor de overige met dit bedrag gekochte spullen heeft eiser geen bijzondere bijstand aangevraagd. Meer subsidiair stel eiser dat als al van het normbedrag uitgegaan mocht worden, hierop slechts € 190,00 in mindering had mogen worden gebracht.
2.3.
Het strak uitvoeren van het beleid leidt volgens eiser tot een onwenselijke situatie. Na jaren in de opvang te hebben gezeten had hij niets meer. Hij heeft kosten voor de inrichting van zijn nieuwe woning en slechts een deel daarvan is met eerder verstrekt geld voldaan. Daarbij komt dat de bijzondere bijstand in de vorm van een lening is verstrekt, waarvoor zijn bewindvoerder garant staat. Er is dan ook geen reden zo’n strenge norm te hanteren. Eisers belangen zijn verder groot. Er is laat beslist op zijn aanvraag, pas nadat hij de sleutels ontving. Ook is hij nog steeds bezig om zijn inrichting te voltooien. Hij heeft lang zonder vloerbedekking gezeten en zonder gordijnen. Een bank heeft hij pas in april 2021 kunnen aanschaffen omdat de nabetaling volgende uit het besluit van 6 januari 2021 pas op dat moment door verweerder is verricht. Met de € 1.000,00, waar eiser meent recht op te hebben kan hij zijn woning verder inrichten.
Standpunten verweerder
1. Volgens verweerder is de reeds door eiser ontvangen € 1.000,00 voor woninginrichting terecht in mindering gebracht op het maximale bedrag voor woninginrichting. Dit bedrag is volgens verweerder voorliggend aan de bijstandsverlening en had door eiser kunnen worden aangewend voor de in geding zijnde kosten voor woninginrichting. Dat eiser dit bedrag reeds voorafgaand aan zijn aanvraag om bijzondere bijstand heeft ontvangen staat hieraan volgens verweerder niet in de weg. Volgens verweerder hoefde hij niet ruimhartiger met het te verstrekken bedrag om te gaan omdat het een lening is. Ook de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een lening moet volgens de gestelde wettelijke criteria en geldende jurisprudentie te worden beoordeeld.
Beoordeling rechtbank
1. Eiser heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor woninginrichting. Zoals ook ter zitting door verweerder is erkend is het door de bewindvoerder aan eiser overgemaakte bedrag van € 1.000,00 niet aan te merken als voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 15 en artikel 5, aanhef en onder e, van de PW. Nu het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Volgens verweerder heeft eiser zijn kosten aannemelijk gemaakt. Deze zijn ook noodzakelijk en wegens bijzondere omstandigheden kan eiser deze niet uit de aanwezige draagkracht voldoen. Conform de richtprijzenlijst heeft eiser volgens verweerder dan ook in beginsel recht op een bedrag van € 2703,00. Verweerder stelt zich echter, anders dan in het bestreden besluit, zoals nadien toegelicht, nu op het standpunt dat eiser de eerder verstrekte € 1.000,00 had kunnen aanwenden voor de thans gevraagde inrichtingskosten, als gevolg waarvan er geen aanleiding is voor dit bedrag bijzondere bijstand te verstrekken.
5.2.
Verweerder heeft dit eiser naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet mogen tegenwerpen. Daartoe is van belang dat eiser na een periode van dakloosheid en opvang per 6 juni 2020 is doorgestroomd naar een begeleid wonen kamer van het RIBW. Om de hiervoor benodigde spullen aan te schaffen heeft de bewindvoerder van eiser hem op 20 mei 2020 het bedrag van € 1.000,00 overgemaakt. Eiser heeft dit bedrag in dat kader besteed. Vervolgens heeft eiser, zeer onverwachts, op 30 juli 2020 te horen gekregen dat hem per 7 september 2020 een begeleid wonen woning is toegewezen. Het betrekken van een woning brengt andere (hogere) kosten met zich dan dat van een kamer. Eiser kon op het moment dat hij het bedrag voor de inrichting van de RIBW kamer van zijn bewindvoerder kreeg niet weten dat hij binnen afzienbare tijd een woning ter beschikking zou krijgen. Hij had hiermee dan ook bij de besteding van deze € 1.000,00 geen rekening kunnen houden. Gelet hierop acht de rechtbank toekenning van het maximaal te verstrekken bedrag te rechtvaardigen.
Conclusie
6. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding zelf in de zaak te voorzien, het bezwaar van eiser gegrond te verklaren en het primaire besluit 2 te herroepen in die zin dat eiser een bedrag ter hoogte van € 2.703,00 in de vorm van een geldlening van verweerder krijgt. Dit komt neer op een nabetaling van € 1.000,00.
7. Aangezien het beroep gegrond is dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,00 te vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten van in totaal € 2.059,00. Dit bestaat gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht uit 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, met een waarde per punt van 541,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de terechtzitting, met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 1. Aangezien de kosten voor het indienen van het bezwaarschrift bij het bestreden besluit reeds zijn vergoed en dit gedeelte van het bestreden besluit niet is vernietigd, bestaat geen aanleiding hiervoor (nog) een procespunt toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit 2 ongegrond is verklaard;
- verklaart het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit 2 gegrond en herroept het primaire besluit 2, in die zin dat verweerder aan eiser een bedrag ter hoogte van € 2.703,00 in de vorm van een geldlening aan eiser verstrekt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 2.059,00;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 49,00 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.