ECLI:NL:RBNHO:2022:5046

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
15-223871-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan de handel in cocaïne en MDMA

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de handel in cocaïne en MDMA. De zaak werd behandeld door een meervoudige strafkamer in Alkmaar. De verdachte was ten laste gelegd dat hij zijn woning ter beschikking had gesteld aan medeverdachten voor het verpakken en bewaren van verdovende middelen. De officier van justitie eiste een taakstraf, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. Tijdens de zitting op 16 mei 2022 werd duidelijk dat de verdachte niet de eigenaar van de woning was en dat de medeverdachte de sleutels had en daar regelmatig verbleef. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de activiteiten in de woning en dat hij deze ter beschikking had gesteld. De rechtbank concludeerde dat de medeplichtigheid niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-223871-21 (P)
Uitspraakdatum: 30 mei 2022
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De politierechter heeft de zaak ingevolge artikel 369 Wetboek van Strafvordering op 13 januari 2022 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.M. van der Most en van hetgeen de raadsman van de verdachte, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 19 april 2019 te Den-Helder, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk hebben/heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig hebben/heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 20 november 2018 tot en met 18 april 2019 te Den-Helder, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] de door hem bewoonde woning (te weten aan de [adres 2]) beschikbaar te stellen voor het verpakken en/of bewaren van genoemd(e) middel(en);

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat -met verwijzing naar het onherroepelijke vonnis van deze rechtbank van 29 oktober 2019 in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 2] - alleen de medeplichtigheid aan de handel in cocaïne bewezen kan worden en de pleegperiode 1 oktober 2017 tot en met 15 april 2019 betreft.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat er in de woning heeft plaats gevonden, nu uit de bewijsmiddelen - waaronder zijn eigen verklaring - blijkt dat hij daar verbleef. Dat hij niet stond ingeschreven is een formaliteit. De verdachte heeft deze woning ter beschikking gesteld aan anderen. Uit MMA meldingen en communicatie tussen de medeverdachten en met de verdachte blijkt dat er in de woning verdovende middelen werden bewaard en in deze middelen werd gehandeld en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De verdachte heeft door zijn woning beschikbaar te stellen hiervoor de gelegenheid geboden en is hierdoor behulpzaam geweest bij de handel in cocaïne door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De officier van justitie heeft gevorderd, rekening houdend met art. 63 Wetboek van Strafrecht en overschrijding van de redelijke termijn, dat verdachte zal worden veroordeeld voor medeplichtigheid aan de handel in cocaïne, tot een taakstraf voor de duur van 160 uren met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft hiertoe allereerst aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen in het dossier niet blijkt dat de woning werd gebruikt als plek waar drugs werd opgeslagen dan wel verhandeld. Daarnaast volgt volgens de raadsman niet uit het dossier dat de woning door de verdachte beschikbaar is gesteld, de woning is juist aan de verdachte beschikbaar gesteld. De verdachte heeft geen gelegenheid, middelen of inlichtingen verstrekt en is evenmin behulpzaam geweest bij de strafbare feiten die zijn gepleegd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is – kortgezegd – ten laste gelegd dat hij medeplichtig is geweest aan de handel in cocaïne en MDMA door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], door zijn woning aan hen ter beschikking te stellen voor het verpakken en/of bewaren van deze verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel dat medeplichtigheid aan handel in cocaïne en/of MDMA niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte de woning aan de [adres 2] ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]. Uit het dossier volgt dat de huurder van het pand, [betrokkene], zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte 1], die op zijn beurt de verdachte tijdelijk onderdak heeft verleend in deze woning. Van wezenlijk belang acht de rechtbank dat de medeverdachte [medeverdachte 1] steeds beschikte over sleutels van het pand en daar ook regelmatig kwam. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van het ter beschikking stellen van het pand door de verdachte aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in de betekenis die de officier van justitie daaraan heeft gegeven.
Daar komt bij dat uit het dossier evenmin kan worden afgeleid dat de woning daadwerkelijk werd gebruikt voor de opslag en/of verpakking van harddrugs en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Zo is in de woning geen verpakkingsmateriaal aangetroffen en de relatief geringe hoeveelheid pillen die is aangetroffen na de verhuizing in een achtergebleven (Burberry)doosje, dat waarschijnlijk van [medeverdachte 1] was, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Ook uit de getapte gesprekken, waarin [medeverdachte 2] de verdachte mededeelt dat hij “eten wil maken”, waarin de verdachte instructies kreeg iets uit een specifieke schoen te halen en waarin de verdachte spreekt over een “boterhamzakje met pindakaas”, kan de rechtbank niet buiten gerede twijfel afleiden dat hier werd gesproken over harddrugs. Ook uit deze gesprekken volgt dus niet dat het pand werd gebruikt voor de opslag en/of het verpakken van cocaïne, zoals aan de verdachte ten laste is gelegd. De verdachte wordt daarom vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. D.J. Straathof en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. van Fraeijenhove,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2022.