3.3.2Bewijsmotivering
De rechtbank zal achtereenvolgens de verweren ten aanzien van de bruikbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1], het begin van uitvoering en het medeplegen bespreken. De rechtbank overweegt als volgt.
Bruikbaarheid verklaringen medeverdachte [medeverdachte 1]
De rechtbank is van oordeel dat de op 11 augustus 2016 door [medeverdachte 1] als verdachte bij de politie en de op 17 juni 2019 als getuige bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, voor zover de rechtbank deze voor het bewijs gebruikt, betrouwbaar zijn. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De genoemde verklaringen zijn consistent op essentiële punten en vinden verder op wezenlijke onderdelen verankering in het volgende bewijs. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij door medeverdachte [medeverdachte 2] met diens Fiat Punto naar Vlaardingen is gebracht. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij inderdaad in het bezit is van de door [medeverdachte 1] genoemde Fiat Punto en dat hij de enige is die gebruik maakt van het voertuig. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij naar een woning in Vlaardingen met postcode 3131 en ‘iets met Wezem’ is gebracht. Uit politieonderzoek blijkt dat het gaat om de [adres 2], waarvan de eigenaar heeft verklaard dat medeverdachte [verdachte] de woning rond die periode een aantal dagen in gebruik heeft gehad. Uit het politieonderzoek is gebleken dat de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] op 9 augustus 2016 een zendmast in Vlaardingen heeft aangestraald en dat zijn auto die dag is vastgelegd op een camera gelegen op 9,3 kilometer afstand van voornoemde woning. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zijn telefoon in het water is gegooid door [medeverdachte 3], waarvoor bevestiging is gevonden in het onderzoek aan de historische telefoongegevens van [medeverdachte 1]. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 3] de nacht van 8 op 9 augustus 2016 met hem in de woning is verbleven. Dit vindt steun in de verklaring van de stiefvader van [medeverdachte 3], [getuige 1], waaruit naar voren komt dat [medeverdachte 3] die nacht niet thuis heeft geslapen.
Weliswaar heeft [medeverdachte 1] in eerste instantie, in ieder geval ten dele, leugenachtige verklaringen afgelegd, maar dit maakt het oordeel van de rechtbank over de betrouwbaarheid van zijn laatste twee verklaringen – gelet op het vorenstaande – niet anders. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 1], afgelegd op 11 augustus 2016 bij de politie en op 17 juni 2019 bij de rechter-commissaris, dus bruikbaar voor het bewijs.
Begin van uitvoering
De rechtbank stelt voorop dat voor een poging sprake dient te zijn van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, waarvan sprake is als zij naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een gezamenlijk plan hebben gehad. Dit plan is drie tot vier weken voor de pleegdatum is door hen besproken en zij zijn vanaf het begin af aan hierbij betrokken geweest. Blijkens de verklaring van [medeverdachte 1] is medeverdachte [medeverdachte 2] later bij het plan betrokken geraakt. Het plan was om het te doen voorkomen alsof [medeverdachte 1] zou zijn ontvoerd en vervolgens door de stiefvader van [medeverdachte 1], te weten [aangever], een bedrag van €200.000 te laten betalen, om de veiligheid van zijn stiefzoon te garanderen. In de woning aan de [adres 2] in Vlaardingen heeft [medeverdachte 1] het in de tenlastelegging genoemde dreigbriefje geschreven, in het bijzijn van (in ieder geval) de verdachte. Vervolgens is [medeverdachte 1] vanuit Vlaardingen naar Hoorn gereisd. In Hoorn is hij door de politie aangetroffen en heeft hij het betreffende briefje aan de politie gegeven met de mededeling dat hij het briefje naar zijn stiefvader wilde brengen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee een begin van uitvoering van de afpersing is gemaakt. Bovendien zijn er op 10 augustus 2016 om 21:28 uur en 21:53 uur twee sms-berichten verzonden aan [aangever] In de sms-berichten wordt gewezen op het in het dreigbriefje genoemde bedrag van €200.000 en staat geschreven: “anders verdwijnt ze kleine broertje ook voorgoed”. De sms-berichten houden – blijkens hun inhoud – verband met het eerdergenoemde geënsceneerde ontvoeringsplan met als doel [aangever] geld te laten betalen en deze hebben [aangever] in ieder geval bereikt. Deze gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van het delict, te weten het verkrijgen van € 200.000 van [aangever] De rechtbank is hiermee van oordeel dat sprake is van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf en verwerpt het verweer.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen alleen dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Die bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van gedragingen voor, tijdens en/of na het strafbare feit, terwijl niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaan heeft uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal hoe dan ook van voldoende gewicht moeten zijn. De rechter kan daarbij rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Er was – zoals eerder besproken onder het kopje ‘begin van uitvoering’ – sprake van een gezamenlijk afgesproken plan van de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] om [aangever] geld afhandig te maken. De verdachte heeft de naam van [aangever] geopperd. De verdachte heeft, zo leidt de rechtbank af uit de verklaring van getuige [getuige 2], de woning aan de [adres 2] geregeld en deze een aantal dagen in gebruik gehad. In deze woning heeft [medeverdachte 1] op 9 augustus 2016 samen met [medeverdachte 3] verbleven.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer], dat op naam staat van [betrokkene 1]. Dit bedrijf valt onder [betrokkene 2] Uit onderzoek is gebleken dat getuige [getuige 2], de eigenaar van voornoemde woning in Vlaardingen, tussen 7 en 11 augustus 2016 meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met dat telefoonnummer. In het licht van de verklaring van [getuige 2] dat hij in die periode contact heeft gehad met de verdachte en aan hem zijn woning heeft uitgeleend, gaat de rechtbank ervan uit dat het voornoemde telefoonnummer in gebruik was bij de verdachte. Blijkens de historische telefoongegevens van dit telefoonnummer heeft de verdachte op 7 augustus 2016, de dag voor de geënsceneerde ontvoering, driemaal telefonisch contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 2], op het moment dat de telefoon van de verdachte zich van Hoorn naar Rotterdam en terug naar Bovenkarspel heeft bewogen. Tevens heeft de verdachte op 8 augustus 2016 omstreeks 01:24 en 01:26 uur contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 2] en hebben zij viermaal telefonisch contact gehad op 9 augustus tussen 18:05:41 en 18:38:26 uur.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de rol van de verdachte bij de poging tot afpersing van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie van medeplegen te rechtvaardigen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte voor deze hem belastende omstandigheden geen enkele (aannemelijke) verklaring heeft afgelegd. Dat niet alle feitelijke delictshandelingen door de verdachte zelf zijn begaan, maakt niet geen sprake is van medeplegen nu de bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is geweest.