ECLI:NL:RBNHO:2022:4994

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
15/338762-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door uitvoer van MDMA

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 18 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid MDMA buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, die thans gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 2 onder A van de Opiumwet. Tijdens de openbare terechtzitting op 28 april 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. K. Sanders, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg, gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte had verklaard dat hij dacht dat hij paracetamol vervoerde en niet wist dat er MDMA in zijn koffer zat. De rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte de pakketten had vervoerd. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk de MDMA had uitgevoerd, wat leidde tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zouden kunnen leiden tot een andere conclusie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 12 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/338762-21 (P)
Uitspraakdatum: 12 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ter terechtzitting opgegeven adres:
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. Sanders en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.M. Oldenburg, advocaat te Westzaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en heeft betoogd dat de verdachte vol opzet op het plegen van het feit heeft gehad. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij dacht dat hij paracetamol(vlokken) vervoerde en niet wist dat er drugs in de koffer zaten, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bewijs, nu volgens haar een zogenoemde voorwaardelijk opzet-redenering in de lijn der verwachting ligt. De raadsvrouw heeft wél nadrukkelijk naar voren gebracht dat de verdachte consistent heeft verklaard dat hij in goed vertrouwen de pakketten, waarvan hem was verteld dat deze paracetamol(vlokken) bevatten, van een ander heeft aangenomen en in zijn koffer heeft gedaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring is gegrond heeft bekend en dat namens hem geen vrijspraak is bepleit. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 28 april 2022 afgelegd;
het proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 18 december 2021, dossierpagina’s 11-12;
het proces-verbaal van aanhouding, gedateerd 18 december 2021, dossierpagina’s 13-16;
het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, gedateerd 19 december 2021, dossierpagina’s 76-80;
een deskundigenverslag, te weten het rapport van W. Wind, Msc, wetenschappelijk medewerker bij het Douane Laboratorium, gedateerd 28 december 2021, dossierpagina’s 95-97.
3.3.2
Bewijsoverweging
Op 18 december 2021 wordt de koffer van de verdachte die zich bevond op een bagagekar bij een gate van de luchthaven Schiphol – gereed om in het vliegtuig van de vlucht naar Las Palmas de Gran Canaria (Spanje) te worden geladen – gecontroleerd. In de koffer worden vijf in zwart plastic gewikkelde pakketten aangetroffen. Uit later onderzoek blijkt dat de pakketten 4.954,50 gram MDMA bevatten. De verdachte heeft zijn koffer met deze hoeveelheid MDMA buiten het grondgebied van Nederland gebracht, in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet, aangezien de verdachte de koffer heeft ingecheckt en de koffer zich reeds bij de gate bevond. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de pakketten zelf in zijn koffer heeft gestopt en dat hij heeft gezien dat de pakketten waren verpakt in zwart plastic.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of de verdachte de aangetroffen MDMA opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als uitgangspunt geldt dat een passagier bekend is met de inhoud van zijn bagage en voor die inhoud ook verantwoordelijk is. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de passagier met die inhoud niet bekend was en dat derhalve het opzet op de uitvoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van deze bijzondere omstandigheden geen sprake is. De verklaring van de verdachte – te weten dat hij dacht paracetamol(vlokken) te vervoeren en niet wist dat de pakketten MDMA bevatten – acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verdachte heeft verklaard dat hij de pakketten heeft vervoerd op verzoek van en heeft aangenomen van een persoon die hij kende via de handel in graafmachines. De verdachte kan echter niet verklaren waarom deze persoon – van wie hij alleen een voornaam weet – hem dit zou hebben gevraagd. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de gestelde paracetamol(vlokken) zich niet in (medische) verpakkingen bevond(en), maar dat het ging om in zwart plastic gewikkelde pakketten.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zijn eigen koffer heeft ingepakt en heeft waargenomen hoe de pakketten verpakt waren. Gelet op deze omstandigheden, kan het (in lijn met genoemd uitgangspunt) naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet anders zijn dan dat de verdachte wist (vol opzet) dat er MDMA in zijn koffer zat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) – gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank – onder verwijzing naar jurisprudentie en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – verzocht in het voordeel van de verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten. De verdachte is een
first offenderen heeft tijdens het onderzoek volledig meegewerkt. De verdachte heeft een gezin in het Verenigd Koninkrijk en is, met twee bedrijven, kostwinner.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van bijna 5 kilo MDMA. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in MDMA gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Gelet op de ernst van het feit is in beginsel geen andere straf op zijn plaats dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Tot slot heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS. Voor de uitvoer van harddrugs is bij een hoeveelheid van 4.000 tot 5.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet noch in de omstandigheden van de onderhavige strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om daarvan af te wijken. Net als iedere drugskoerier heeft ook de verdachte een persoonlijk verhaal. Dat verhaal is echter niet zodanig bijzonder ten opzichte van dat van andere drugskoeriers dat dit tot strafvermindering dient te leiden. Alles afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
38 (achtendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mr. J.O. Rutten en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2022.