ECLI:NL:RBNHO:2022:4981

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
15.014397.20 (zaak A) + 15.014399.20 (zaak B) (ttz gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrifte door een woonbegeleider bij het COA

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrifte. De verdachte, werkzaam als woonbegeleider bij het COA, heeft gedurende een periode van ruim vier jaar een bedrag van ongeveer €164.365,- verduisterd. Dit bedrag was bestemd voor asielzoekers in de vorm van voorschotten. De verdachte heeft op geraffineerde wijze doen voorkomen dat de geldkaarten van asielzoekers niet werkten, waardoor zij contante voorschotten verstrekte die zij vervolgens niet in het boekhoudsysteem verwerkte. Daarnaast heeft de verdachte valse documenten ingediend voor een kredietaanvraag en een private lease, wat leidde tot valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot het verrichten van 200 uur taakstraf en is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van €164.525,- aan de benadeelde partij, die de schade als gevolg van de verduistering heeft geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.014397.20 (zaak A) + 15.014399.20 (zaak B) (ttz gev.) (P)
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Tegenspraak (279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Hof en van hetgeen de gemachtigd raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, namens de verdachte naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15.014397.20 (zaak A):
zij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 maart 2018 te Den Helder, althans in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld, te weten ongeveer €164.365,-, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als woonbegeleider, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 maart 2018 te Den Helder, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, te weten ongeveer €164.365, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Parketnummer 15.014399.20 (zaak B):
1.
zij, op of omstreeks 8 april 2019 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een vals opgemaakte loonstrook en/of een vals opgemaakt rekeningafschrift als ware het echt en onvervalst, door deze geschriften in te dienen voor een kredietaanvraag;
2.
zij, op of omstreeks 18 maart 2019 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon, althans in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten twee vals opgemaakte loonstroken en/of een vals opgemaakt rekeningafschrift als ware het echt en onvervalst, door deze geschriften in te dienen voor een private lease van een voertuig.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft in de zaken A en B vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring het in zaak A subsidiair ten laste gelegde, nu wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van het geldbedrag zoals ten laste gelegd.
De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich een geldbedrag aan zogeheten voorschotten van ongeveer € 100.000 heeft toegeëigend, toebehorende aan haar voormalig werkgever, het [benadeelde] (hierna: het [benadeelde]). Ten aanzien van het restant van het ten laste gelegde geldbedrag heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet uitgesloten kan worden dat anderen, onder de naam van verdachte, zich die voorschotten hebben toegeëigend. Ook collega’s hielden zich volgens de raadsman bezig met het verstrekken van contante voorschotten aan bewoners en het systeem was niet onfeilbaar.
Ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het in zaak A primair ten laste gelegde feit en van de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging van het in zaak A primair bewezenverklaarde
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering van het volledige geldbedrag van € 164.365 zoals ten laste gelegd. Uit de gebruikte bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat voornoemd bedrag het totaalbedrag betreft van door de verdachte opgevoerde voorschotten die in werkelijkheid niet door haar aan bewoners zijn verstrekt. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet het gehele voornoemde geldbedrag heeft verduisterd, maar slechts een bedrag van ruim € 100.000. De rechtbank volgt deze verklaring van de verdachte niet en overweegt daartoe als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het [benadeelde] na intern onderzoek heeft berekend dat het verduisterde bedrag in totaal € 164.365 bedraagt en dat bij deze berekening enkel voorschotten zijn meegenomen die ten onrechte op naam van de verdachte zijn verstrekt. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van de verdediging dat anderen, collega’s van de verdachte, zich op dezelfde wijze (meestal op de dinsdagavond en telkens bedragen van € 80, € 100 of € 120, terwijl meer dan € 50 binnen het [benadeelde] ongebruikelijk was), in dezelfde periode en bovendien op naam van de verdachte en met gebruikmaking van haar handtekening, eveneens voorschotten hebben toegeëigend. Integendeel, uit het onderzoek van het [benadeelde] volgt juist dat de verdachte de persoon was die nagenoeg altijd de voorschotten aan bewoners verstrekte. Aan de overtuiging dat de verdachte degene is die het gehele ten laste gelegde bedrag heeft verduisterd, draagt bij dat zij over de hoogte van het toegeëigende bedrag wisselende verklaringen heeft afgelegd. Immers heeft zij – na bij de politie gedurende twee verhoren iedere betrokkenheid te hebben ontkend en nadat het einddossier was afgerond – bij de rechter-commissaris verklaard dat het gaat om (slechts) enkele duizenden euro’s meer dan de € 84.849,20 die zij op bankrekeningen van zichzelf en haar partner had gestort en heeft zij ter zitting – bij monde van haar raadsman – verklaard dat het iets meer dan € 100.000 betreft. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank voorbij aan de verklaring van de verdachte ten aanzien van de hoogte van het toegeëigende bedrag.
Nu de verdachte over het geldbedrag van € 164.365 kon beschikken uit hoofde van haar functie bij het [benadeelde] als woonbegeleider en haar taak was contante voorschotten aan bewoners te verstrekken en zij dit bedrag in die hoedanigheid onder zich had, acht de rechtbank de primair ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A primair en de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Parketnummer 15.014397.20 (zaak A):
zij, in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 maart 2018 te Den Helder, opzettelijk een hoeveelheid geld, te weten €164.365,-, dat toebehoorde aan [benadeelde], en welk geldbedrag verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van woonbegeleider onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
Parketnummer 15.014399.20 (zaak B):
1.
zij op 8 april 2019 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een vals opgemaakte loonstrook en een vals opgemaakt rekeningafschrift als ware het echt en onvervalst, door deze geschriften in te dienen voor een kredietaanvraag;
2.
zij op of omstreeks 18 maart 2019 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon, althans in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten twee vals opgemaakte loonstroken en een vals opgemaakt rekeningafschrift als ware het echt en onvervalst, door deze geschriften in te dienen voor een private lease van een voertuig.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 15.014397.20 (zaak A):
Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Parketnummer 15.014399.20 (zaak B):
Feit 1 en feit 2, telkens:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat, rekening houdend met het tijdsverloop sinds de delicten zijn gepleegd, de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte en haar partner hun leven weer op de rit hebben en dat zij beiden weer een baan hebben. De verdachte wenst het toegeëigende geldbedrag terug te betalen aan het [benadeelde]. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal tot gevolg hebben dat de verdachte haar baan weer verliest en dan niet in staat zal zijn tot terugbetaling aan het [benadeelde]. De raadsman heeft daarom bepleit om aan de verdachte een taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim vier jaar een geldbedrag van ongeveer €164.365,- verduisterd van het [benadeelde]. De verdachte was bij het [benadeelde] als woonbegeleider in dienst en kon uit hoofde van haar functie beschikken over geldbedragen die als voorschotten aan asielzoekers werden uitgekeerd. Deze voorschotten werden uitgekeerd zodra een zogenaamde ‘moneycard’ niet werkte. Met deze moneycards konden asielzoekers wekelijks leefgeld opnemen. De verdachte heeft op geraffineerde wijze doen voorkomen alsof deze moneycards niet werkten en dat zij daarom aan asielzoekers voorschotten moest verstrekken. De zogenaamde verstrekte voorschotten werden door de verdachte niet in het boekhoudsysteem verwerkt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij dit jaren heeft gedaan. De verdachte was kennelijk slechts uit op eigen financieel gewin. De verdachte heeft door haar handelen niet alleen inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van haar werkgever, maar heeft ook het vertrouwen dat in haar als werkneemster mocht worden gesteld op ernstige wijze geschonden. Bovendien heeft het [benadeelde] door haar handelen financiële schade geleden.
Daarnaast heeft de verdachte door valsheid in geschrifte een kredietverstrekker en een leasemaatschappij om de tuin geleid en op andermans naam een krediet- en leaseovereenkomst afgesloten. Hiermee heeft de verdachte de integriteit van het financiële verkeer ondermijnd.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 april 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte de afgelopen vijf jaar niet anderszins met justitie in aanraking is gekomen.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 maart 2022 van [reclasseringswerker]
(als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland). In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen en geadviseerd:

Uit ons onderzoek komt naar voren dat er voorafgaand aan het delict sprake was van financiële problematiek in de vorm van een laag inkomen en een forse schuldenlast. Risicofactoren ten aanzien van recidive worden gevormd door financiële problemen en houding.
Momenteel heeft betrokkene geen functie waar zij toegang heeft tot financiën. Ook heeft haar aanhouding en de gevolgen hiervan zoveel impact op mevrouw [verdachte] gehad dat wij momenteel haar houding niet meer als risicofactor zien. Beschermende factor ten aanzien van het recidiverisico wordt gevormd door het arbeidsethos van betrokkene.Nadat het strafbare feit bekend werd in de omgeving van betrokkene en haar gezin, vermeerderden de problemen zich. Het werd onleefbaar in hun voormalige woonplaats omdat het delict bekend werd. Betrokkene kreeg naar aanleiding van de verdenking van onderhavig feit, ontslag op staande voet. Dit verergerde de financiële problemen. Ook had het zijn weerslag op haar partnerrelatie en hun dochter. Zowel betrokkene als haar partner kregen psychische klachten zoals stress en suïcidale gedachten doordat zij de hoop op een beter bestaan verloren.
Sinds een jaar of drie is de persoonlijke situatie van betrokkene verbeterd. Mevrouw [verdachte] heeft weer een baan. Ook haar partner draagt nu middels werk bij aan het gezinsinkomen. Dit vormen beschermende factoren. Ze hebben een andere woning gevonden in een andere woonplaats. Per juni 2021 is hun financiële situatie wederom verslechterd vanwege beslaglegging op hun beider lonen. Ook zouden de psychische klachten enigszins verminderd zijn. Momenteel, naar de aanloop van de strafzitting toe, nemen de gevoelens van stress weer toe. Onzes inziens heeft mevrouw moeite om hulp te vragen, hierin zou onze instelling haar kunnen begeleiden. Op deze manier kan getracht worden de financiële situatie van haar en haar gezin te verbeteren. Ook het motiveren voor eventuele psychologische behandeling voor het omgaan met spanningen, kan een onderdeel van de meldplicht zijn.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met onderstaande
bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht
Betrokkene meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig vindt. De reclassering zal contact met mevrouw [verdachte] opnemen voor de eerste afspraak.
• Overige voorwaarden het gedrag betreffende.
Het openheid geven over de financiële situatie en het medewerking verlenen aan schuldhulpverlening ook als dit de Wet Sanering Natuurlijke Personen betreft.”
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel rechtvaardigt. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met twintig maanden, uitgaande van de inverzekeringstelling van de verdachte op 8 september 2018 (in zaak A) en de uitspraakdatum van heden, komt de rechtbank echter tot een andere strafmodaliteit. De rechtbank zal in dit geval een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit. Ook vindt de rechtbank het nodig dat de verdachte hulp krijgt bij onder meer het verbeteren van haar financiële situatie die blijkens het advies van de reclassering aan de gepleegde feiten ten grondslag heeft gelegen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf daarom de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen van het na te noemen aantal uren.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft via haar vertegenwoordiger [betrokkene] een vordering tot schadevergoeding van € 164.525,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het in zaak A ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gevorderde materiële schade bestaat uit het door de verdachte verduisterde bedrag van € 164.365,- en een bedrag van € 160,- dat de verdachte heeft opgenomen met een moneycard van een bewoner en zich heeft toegeëigend.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 164.365,-. Ten aanzien van het overige gevorderde bedrag van € 160,- moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering nu dit bedrag geen grondslag vindt in het dossier en geen directe schade betreft.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ook ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat voor de berekening van de aan de verdachte toe te rekenen schade de verklaring van de verdachte, dat zij niet meer dan ongeveer € 100.000,- heeft verduisterd, moet worden gevolgd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade tot het totaalbedrag van € 164.525,- rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A primair bewezen verklaarde feit. Naast het door de verdachte verduisterde bedrag van € 164.365,-, zoals bewezen verklaard, ligt ook het gevorderde bedrag van € 160,- voor toewijzing gereed, nu dit bedrag onvoldoende is betwist en de verdachte heeft bekend dit bedrag te hebben weggenomen. De vordering zal derhalve in het geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van de verdachtes in zaak A primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: verduistering in dienstbetrekking] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 225, 322 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A primair en de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig vindt. De reclassering zal contact met de verdachte opnemen voor de eerste afspraak.
  • openheid zal geven over de financiële situatie en medewerking zal verlenen aan schuldhulpverlening ook als dit de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen betreft.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
100 (honderd) dagenhechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade tot een bedrag van
€ 164.525,- (honderdvierenzestig duizend vijfhonderdvijfentwintig euro),als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan het [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 164.525,- (honderdvierenzestig duizend vijfhonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 360 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.J. van Yperen, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2022.
Mr. C.A.J. van Yperen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.