In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 18 mei 2022, hebben de erven van een overleden eiser bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2020, vastgesteld op € 395.000. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar van Cocensus de hoorplicht heeft geschonden, zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. dr. J.Th.L Brouwer, hebben verzocht om gehoord te worden, maar de verweerder heeft dit verzoek niet adequaat behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet voldoende moeite heeft gedaan om de eisers uit te nodigen voor een hoorgesprek, ondanks het duidelijke verzoek van de eisers om gehoord te worden.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar van 25 november 2020 vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de verweerder, die de eisers opnieuw moet uitnodigen voor een hoorgesprek en een nieuwe uitspraak moet doen op het ingediende bezwaar. De rechtbank heeft ook het verzoek van eisers om vergoeding van de werkelijke proceskosten afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank heeft wel bepaald dat de verweerder de proceskosten van de eisers moet vergoeden, vastgesteld op € 1.082, en het door eisers betaalde griffierecht van € 48 moet terugbetalen.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting van de verweerder om adequaat te reageren op verzoeken van eisers. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de WOZ-waarde in het verleden meerdere keren is verlaagd, maar dat dit niet voldoende is om te spreken van een stelselmatige overschatting van de waarde door de verweerder. De rechtbank heeft de motivering van de verweerder als voldoende beoordeeld, ondanks dat deze summier was, gezien de grote hoeveelheid bezwaarschriften die de verweerder moet afhandelen.