ECLI:NL:RBNHO:2022:4815

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 49
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in WOZ-zaak met terugverwijzing naar verweerder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 18 mei 2022, hebben de erven van een overleden eiser bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2020, vastgesteld op € 395.000. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar van Cocensus de hoorplicht heeft geschonden, zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. dr. J.Th.L Brouwer, hebben verzocht om gehoord te worden, maar de verweerder heeft dit verzoek niet adequaat behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet voldoende moeite heeft gedaan om de eisers uit te nodigen voor een hoorgesprek, ondanks het duidelijke verzoek van de eisers om gehoord te worden.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar van 25 november 2020 vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de verweerder, die de eisers opnieuw moet uitnodigen voor een hoorgesprek en een nieuwe uitspraak moet doen op het ingediende bezwaar. De rechtbank heeft ook het verzoek van eisers om vergoeding van de werkelijke proceskosten afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank heeft wel bepaald dat de verweerder de proceskosten van de eisers moet vergoeden, vastgesteld op € 1.082, en het door eisers betaalde griffierecht van € 48 moet terugbetalen.

De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting van de verweerder om adequaat te reageren op verzoeken van eisers. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de WOZ-waarde in het verleden meerdere keren is verlaagd, maar dat dit niet voldoende is om te spreken van een stelselmatige overschatting van de waarde door de verweerder. De rechtbank heeft de motivering van de verweerder als voldoende beoordeeld, ondanks dat deze summier was, gezien de grote hoeveelheid bezwaarschriften die de verweerder moet afhandelen.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/49

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

18 mei 2022 in de zaak tussen

De erven van [eiseres] , eisers,(gemachtigde: mr. dr. J.Th.L Brouwer),

en

de heffingsambtenaar van Cocensus, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 25 november 2020 op het bezwaar van eisers tegen een aan eisers gegeven WOZ-beschikking voor het jaar 2020.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Namens eisers is hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

Overwegingen

1. [eiseres] had een woning op het adres [adres] . Na zijn overlijden op 17 juni 2002 is deze woning deel gaan uitmaken van zijn onverdeelde nalatenschap. Eisers zijn tot enige en algehele erfgenamen van [eiseres] benoemd.
2. Bij beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder de WOZ-woning voor het jaar 2020, met waardepeildatum 1 januari 2019, vastgesteld op € 395.000.
3. Eisers hebben tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Eisers hebben tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Naar aanleiding van dit beroep heeft verweerder een aan haar verbonden taxateur onroerende zaken opdracht gegeven de vastgestelde WOZ-waarde van de woning op juistheid te toetsen. Deze taxateur heeft verweerder na hertaxatie geadviseerd de WOZ-waarde van de woning te verlagen naar € 374.000. Verweerder heeft de verlaagde WOZ-waarde aan eisers kenbaar gemaakt en verzocht of eisers met deze lagere WOZ-waarde akkoord konden gaan. Bij mail van 3 maart 2021 heeft de gemachtigde van eisers verweerder bericht dat eisers niet akkoord kunnen gaan met een WOZ-waarde van € 374.000. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eisers dit standpunt ter zitting bevestigd.
5. Eisers stellen in hun beroep dat verweerder in strijd met de wet heeft gehandeld door niet aan de hoorplicht te voldoen en dat de uitspraak op bezwaar daarom dient te worden vernietigd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers namens hen verzocht om de zaak terug te verwijzen naar verweerder, zodat de procedure in bezwaar opnieuw kan worden gestart. Eisers stellen in dit verband het volgende. Verweerder is in bezwaar verwezen naar hun makelaar. Deze makelaar stelt zich op het standpunt dat de WOZ-waarde van de woning niet hoger is dan € 340.000 en hij is – in tegenstelling tot eisers en hun gemachtigde – in staat om de daarvoor benodigde onderbouwing te geven. Ook kan deze makelaar de slechte staat van onderhoud van de woning onderbouwen. Verweerder had met deze makelaar overleg moeten voeren. De WOZ-waarde van de woning wordt vrijwel jaarlijks door verweerder te hoog vastgesteld en vervolgens na bezwaar van eisers weer verlaagd. Dat komt omdat verweerder bij het bepalen van de WOZ-waarde van de woning het dossier van de woning (met de eerdere bezwaren van eisers) niet raadpleegt. Eisers worden door deze gedragswijze van verweerder nodeloos op kosten gejaagd, aldus nog steeds eisers. Eisers verzoeken vergoeding van de werkelijke proceskosten. Er zijn volgens eisers bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de forfaitaire regeling in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) moet worden afgeweken. Verweerder doet immers uitspraken op bezwaar die in strijd zijn met de artikelen 7:11 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers het verzoek aangevuld. Als primaire grondslag van het verzoek wordt aangevoerd dat verweerder bij het nemen van de uitspraak op bezwaar wist dat deze uitspraak bij een daartegen ingestelde procedure niet in stand zou blijven. Subsidiair wordt aangevoerd dat verweerder bewust een te hoge WOZ-waarde heeft gehandhaafd.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden bepaald op € 374.000. Verweerder heeft daarvoor een taxatieverslag overgelegd dat naast gegevens van de woning gegevens bevat van woningen waarvan marktgegevens bekend zijn. Verder heeft verweerder een matrix overgelegd aan de hand waarvan de gerealiseerde verkoopcijfers van andere vergelijkingsobjecten zijn herleid naar prijzen per kubieke meter woninginhoud en per vierkante meter kaveloppervlakte waarbij rekening is gehouden met verschillen in ligging, kwaliteit en staat van onderhoud. Verder heeft verweerder - kort weergegeven - aangevoerd dat in het belastingrecht sprake is van vrije bewijsleer en daarbij past niet het opnemen van contact met een makelaar om informatie te verkrijgen zoals eisers dat voorschrijven. Ook niet indien de vastgestelde waarde in bezwaar wordt betwist. Eisers geven volgens verweerder ten onrechte aan dat verweerder bij de waardebepaling aan de reeds beschikbare informatie over de staat van de woning zou zijn voorbij gegaan. In deze zaak is uitsluitend de waarde van de woning per 1 januari 2019 van belang. Niet relevant is of de waarde van de woning in een vorig belastingjaar al dan niet werd verlaagd. Eisers stellen ten onrechte dat zij niet zijn gehoord. Op 4 november 2020 heeft verweerder een conceptuitspraak op bezwaar aan eisers gestuurd. In de begeleidende brief bij dit concept staat onder meer:
“In uw bezwaarschrift tegen de vastgestelde waarde van uw woning heeft u aangegeven mogelijk gehoord te willen worden voordat er uitspraak wordt gedaan op bezwaar. Indien u, na het ontvangen van deze conceptuitspraak, prijs stelt op een hoorzitting, wil ik u verzoeken hiertoe binnen twee weken na datum verzending van deze brief contact op te nemen zodat een datum en tijdstip kan worden afgesproken. Indien u, gelet op de bijgevoegde conceptuitspraak geen contact opneemt, ga ik ervan uit dat u geen behoefte heeft om tijdens een hoorzitting een nadere toelichting te geven op uw bezwaarschrift.”Eisers hebben op deze brief niet gereageerd en dat hadden ze volgens verweerder wel moeten doen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht van artikel 7:2 Awb en 25 Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft geschonden. Verweerder heeft het bezwaar geheel afgewezen. In het bezwaar heeft de gemachtigde van eisers namens hen verzocht om te worden gehoord (voor zover verweerder zou overwegen dit bezwaar geheel of gedeeltelijk af te wijzen). Bij zo’n duidelijk verzoek had verweerder niet mogen volstaan met de bij de conceptuitspraak op bezwaar gestuurde brief. Verweerder had een uitnodiging voor een hoorgesprek aan eisers moeten sturen. Een dergelijke uitnodiging staat niet in de brief bij de conceptuitspraak op bezwaar. Ook had verweerder nadat geen reactie op die brief was ontvangen meer moeite moeten doen. Zomaar aannemen dat er geen interesse meer voor een hoorgesprek bestond gaat bij deze omstandigheden, waarin de bij artikel 7:3 Awb genoemde uitzonderingen op de hoorplicht zich niet voordoen, te ver. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting aangegeven dat hij op de brief niet heeft kunnen reageren, omdat hij op de datum van de verzending van de brief en de veertien dagen daarna in het buitenland verbleef. Dat stond hem vrij, hij had geen vervanger hoeven regelen.
8. Uit de processtukken en het ter terechtzitting gestelde blijkt dat eisers verwijzen naar hun makelaar omdat zij het praktisch vinden en op prijs zouden stellen als verweerder direct contact met deze makelaar zou opnemen. Zo ver gaat de hoorplicht echter niet. Verweerder is niet verplicht om met deze makelaar contact op te nemen. Het is aan eisers om verweerder meer benodigde informatie te verschaffen dan de enkele “van horen zeggen-verklaring” en het ligt op hun weg om de makelaar te verzoeken zijn onderbouwing voor een lagere WOZ-waarde op schrift te stellen.
9. Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2016:2829) blijkt dat de rechtbank – indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verweerder in de bezwaarfase eisers niet (op de juiste wijze) heeft gehoord alvorens uitspraak op bezwaar te doen  in de uitspraak op beroep met toepassing van artikel 6:22 Awb aan dat verzuim kan voorbijgaan mits eisers daardoor niet zijn benadeeld. In de voorliggende zaak heeft de rechtbank deze mogelijkheid niet. Omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan bestaat tussen eisers en verweerder verschil van mening en eisers hebben (nu de door hen gewenste onderbouwing door de makelaar ontbreekt) nog niet al hun bezwaren (schriftelijk) uiteen kunnen zetten. De rechtbank verklaart daarom het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar van 25 november 2020 en verwijst de zaak terug naar verweerder, teneinde hem in de gelegenheid te stellen om eisers alsnog uit te nodigen voor een hoorgesprek en opnieuw uitspraak te doen op het door eisers ingediende bezwaar.
10. Het verzoek van eisers voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten wordt afgewezen omdat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen. Verwezen wordt naar het in 8 overwogene. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers verder niet aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde stelselmatig te hoog is vastgesteld. Uit het door eisers in het geding gebrachte overzicht blijkt dat zij in de jaren van 2011 tot en met 2020 meerdere keren bezwaar hebben gemaakt tegen de WOZ-waarde en dat dit al de vijf keren tot een verlaging heeft geleid. Eisers hebben echter ook meerdere jaren geen bezwaar gemaakt tegen de door verweerder bepaalde WOZ-waarde. De WOZ-waarden komen ook niet extreem hoog voor. De WOZ-waarde was in de afgelopen drie jaar twee keren verlaagd omdat onvoldoende rekening was gehouden met de slechte staat van de woning, maar dat is onvoldoende om te kunnen spreken van stelselmatig. Verweerder heeft ter zitting ook verklaard dat de staat van de woning op “matig” stond en per 2020 naar “slecht” is gegaan. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder zijn motiveringsplicht niet heeft geschonden. In de uitspraak op bezwaar is verweerder ingegaan op de door eisers aangevoerde argumenten. Dat was weliswaar summier, maar voldoende als daarbij rekening wordt gehouden met de enorme hoeveelheid bezwaarschriften in WOZ-zaken die verweerder moet afdoen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.082 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 25 november 2020;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.082;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum waarop deze uitspraak in het openbaar werd uitgesproken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.