ECLI:NL:RBNHO:2022:4813
Rechtbank Noord-Holland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de WOZ-waarde en de herziening daarvan voor belastingjaar 2020
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning voor het belastingjaar 2020. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van Cocensus, die de waarde had vastgesteld op € 601.000. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de woning niet meer dan € 500.000 waard was, onderbouwd met argumenten over de disproportionele stijging van de WOZ-waarde in vergelijking met eerdere jaren en de invloed van lokale omstandigheden zoals criminaliteit en verkeersdrukte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op basis van de vergelijkingsmethode had bepaald en dat hij voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de woning voor elk belastingjaar opnieuw moet worden vastgesteld en dat eerdere WOZ-waarden of algemene waardeontwikkelingen niet als uitgangspunt kunnen dienen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van actuele vergelijkingen bij de vaststelling van de WOZ-waarde en bevestigt dat de waarde van een woning niet kan worden afgeleid uit eerdere waarderingen of algemene marktontwikkelingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.