ECLI:NL:RBNHO:2022:4801

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
8856255 \ CV EXPL 20-9298
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, eisers in het geding, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, LOT - Polish Airlines, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Amsterdam-Schiphol naar Snilow Airport via Warschau op 22 november 2018. Door een vertraging van meer dan drie uur bij aankomst op de eindbestemming, vorderden zij compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen.

De kantonrechter stelde vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur waren aangekomen en dat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden was tot compensatie. De vervoerder had niet aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, aangezien hij niet had voldaan aan de vereiste redelijke buffer om eventuele vertragingen op te vangen. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van compensatie toe, evenals de wettelijke rente en een deel van de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de noodzaak om adequaat te reageren op omstandigheden die tot vertraging kunnen leiden. De beslissing van de kantonrechter is een bevestiging van de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving en de verplichtingen van vervoerders om compensatie te bieden bij vertragingen die niet het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8856255 \ CV EXPL 20-9298
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Yource B.V.
procesgemachtigde Verdex B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
LOT - Polish Airlines
statutair gevestigd te Warschau (Polen), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. R.L.S.M. Pessers en dhr. J.O. Gemser

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 september 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frederic Chopin Airport (Warschau, Polen) naar Snilow Airport (Oekraïne) op 22 november 2018 met vlucht LO266 en aansluitend met vlucht LO765.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans een in redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt voor zover van belang bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft primair aangevoerd dat de passagiers niet aan hun substantiëringsplicht hebben voldaan, omdat het aan de passagiers is om te stellen en te bewijzen dat hun vlucht is geannuleerd, dan wel dat zij met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, en zij dat niet voldoende hebben gedaan. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagiers de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd, vermelden, zoals de vervoerder heeft aangevoerd, maar dat de substantiëringsplicht inhoudt dat de passagiers de bij hen bekende verweren van de vervoerder en de gronden daarvoor, moet vermelden, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. De kantonrechter overweegt dat de passagiers in de dagvaarding hieraan hebben voldaan. Dit verweer van de vervoerder slaagt om die reden dan ook niet.
5.3.
De kantonrechter begrijpt het verweer van de vervoerder op dit punt echter (ook) aldus, dat hij heeft bedoeld aan te voeren dat de passagiers niet aan hun stelplicht hebben voldaan. De kantonrechter overweegt daarover het volgende. De passagiers beroepen zich op het rechtsgevolg van de gestelde vertraging bij aankomst op de eindbestemming. Dit betekent dat zij ingevolge artikel 150 Rv daarvan de stelplicht en bewijslast dragen. Het Hof Amsterdam (3 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2942) heeft daarbij overwogen dat de passagiers voldoende concrete aanknopingspunten dienen te verstrekken omtrent de gestelde vertraging, zodat de vervoerder zich daartegen kan verweren. In elk geval dient het tijdstip van vertrek vanaf de luchthaven van vertrek alsmede het tijdstip van aankomst op de eindbestemming vermeld te worden, zo mogelijk onder overlegging van relevante bewijsmiddelen (zoals schriftelijke verklaringen van de passagiers of getuigen en de boarding pass). Uit het door de passagiers overgelegde reisschema volgt dat de passagiers vervoerd dienden te worden van Amsterdam-Schiphol Airport via Frederic Chopin Airport naar Snilow Airport. De kantonrechter begrijpt verder uit de stellingen van de passagiers dat de vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frederic Chopin Airport vertraagd is uitgevoerd, waardoor zij hun aansluitende vlucht naar Snilow Airport hebben gemist. De passagiers zijn vervolgens omgeboekt naar een alternatieve vlucht (LO763) waarmee zij uiteindelijk om 18:15 uur (lokale tijd) aangekomen zijn op Snilow Airport. Omdat de passagiers volgens het geboekte vluchtschema om 15:00 uur (lokale tijd) op Snilow Airport hadden moeten aankomen, zijn de passagiers (ruim) drie uur later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming. Dat de passagiers daarnaast ook spreken over een annulering moet een kennelijke verschrijving van de passagiers zijn geweest. Gelet op het voorgaande hebben de passagiers naar oordeel van de kantonrechter (summierlijk, maar voldoende) aan hun stelplicht voldaan, zodat dit verweer van de vervoerder geen doel treft.
5.4.
Daarmee staat vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen zijn op de overeengekomen eindbestemming Snilow Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.5.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter overweeg als volgt.
5.6.
De vervoerder heeft aangevoerd dat vlucht LO266 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frederic Chopin Airport (hierna: de vlucht) vertraagd is uitgevoerd als gevolg van ATC-slotrestricties. De vlucht in kwestie stond oorspronkelijk gepland om te vertrekken om 10:30 uur (lokale tijd). Er zijn aan de vlucht meerdere CTOT’s opgelegd waardoor de vlucht uiteindelijk om 10:44 uur (lokale tijd), met een vertrekvertraging van 14 minuten, vanuit Amsterdam-Schiphol Airport is vertrokken. De vlucht is om 12:48 uur (lokale tijd), met een aankomstvertraging van 23 minuten, te Warschau gearriveerd. Hierbij verwijst de vervoerder, onder meer, naar de “operational log” van Eurocontrol en naar de “Flight Info” van de vlucht (productie 3 en 4 bij conclusie van antwoord). Uit de “Flight Info” blijkt dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd wegens vertragingscode 83, hetgeen staat voor:
“ATFM DUE TO RESTRICTION AT DESTINATION AIRPORT. Airport and/ or runway closed.”De vervoerder stelt dat als de vlucht geen CTOT’s opgelegd had gekregen, de passagiers dan hun aansluitende vlucht hadden kunnen halen en dat de vervoerder geen invloed kan uitoefenen op CTOT’s. Een toestel mag immers pas vertrekken nadat de bemanning daartoe toestemming heeft gekregen van de luchtverkeersleiding.
5.7.
Wat er ook zij van de aangevoerde eventuele buitengewone omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van buitengewone omstandigheden. Daarom dient hij in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden (zie ook het arrest van het Hof van 12 mei 2011 Eglitis/Latvijas C-294/10). In (onder andere) het Eglitis-arrest is daarnaast overwogen dat het Hof een soepel en geïndividualiseerd concept inzake redelijke maatregelen heeft uitgewerkt waarbij het aan de nationale rechterlijke instantie wordt overgelaten om uit te maken of – in de omstandigheden van het concrete geval – de luchtvaartmaatschappij kan worden geacht, aan de situatie aangepaste maatregelen te hebben genomen. In dit kader acht de kantonrechter het redelijk van de vervoerder een minimale buffer van 20 minuten te verlangen. Gesteld noch gebleken is dat hiermee van de vervoerder een dermate lange reservetijd wordt verlangd dat de vervoerder daardoor op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming onaanvaardbare offers diende te brengen. Evenmin heeft hij gesteld dat de buffer van 20 minuten in acht was genomen. In tegendeel, de vervoerder heeft gesteld dat die buffer “niet (
had) volstaan”. Dat de vervoerder van mening is dat de buffer niet had volstaan, komt omdat de vervoerder de gehele aankomstvertraging van de passagiers van 23 minuten als vertraging als gevolg van bijzondere omstandigheden aanmerkt, terwijl de vlucht als gevolg van de ATC-slotrestricties met een vertrekvertraging van ‘slechts’ 14 minuten is vertrokken. Gesteld noch gebleken is waarom die vertraging is opgelopen tot 23 minuten. De resterende vertraging, te weten negen minuten, kan naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen buitengewone omstandigheid opleveren. De vertraging die aan buitengewone omstandigheden zou kunnen worden toegerekend, bedraagt daarmee hooguit 14 minuten. Indien de redelijke buffer van 20 minuten in acht was genomen, hadden de passagiers de aansluitende vlucht naar Snilow Airport ook met de hier bedoelde vertraging van 14 minuten kunnen halen. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming niet het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden, maar van het niet in acht nemen van een redelijke buffer om eventuele vertragingen op te vangen. De vordering tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven zoals neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan (/dubbel zo hoog als) het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 90,75 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. Voor de goede orde. Het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet per persoon, maar per vordering/zaak en kan dus maar één keer worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de datum van de dagvaarding is ook toewijsbaar.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de vervoerder, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 590,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 22 november 2018 en over € 90,75 vanaf 18 september 2020, tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter