ECLI:NL:RBNHO:2022:4793

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
8008790 \ CV EXPL 19-12968
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door storing Altéa-systeem

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Finnair OYj. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Turku, die op 18 september 2017 plaatsvond. De passagier miste zijn aansluitende vlucht door een vertraging van meer dan drie uur, wat hem recht gaf op compensatie volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 250,00, plus rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een storing in het Altéa-systeem op Schiphol.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze storing. De rechter stelde vast dat de vervoerder niet had aangetoond dat de vertraging van de vlucht het directe gevolg was van de genoemde buitengewone omstandigheden. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe, inclusief de wettelijke rente en een deel van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren bij het inroepen van buitengewone omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8008790 \ CV EXPL 19-12968
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Finnair OYj
statutair gevestigd te Helsinki (Finland) en mede kantoorhoudende te Schiphol-Rijk
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. T. Teke (Warendorf Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 17 april 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Helsinki-Vantaa Airport (Finland) naar Turku Airport (Finland) op 18 september 2017.
2.2.
Volgens de overeenkomst zou de passagier op 18 september 2017 om 11:55 uur lokale tijd vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht AY842 vertrekken en om 15:15 uur lokale tijd aankomen op Helsinki-Vantaa Airport. Vanuit daar zou hij met vlucht AY255 om 16:15 uur lokale tijd verder vliegen naar Turku Airport om daar om 16:50 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Vlucht AY842 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Helsinki-Vantaa Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagier zijn aansluitende vlucht naar Turku Airport heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht en is hiermee drie uur en tien minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Turku Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.4.
De vervoerder voert, onder verwijzing naar de
eLog, aan dat de vlucht met 77 minuten vertraagd is uitgevoerd. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat een deel van de vertraging, te weten 25 minuten, is veroorzaakt door een storing van het zogenaamde Altéa-systeem op de luchthaven van Schiphol. Het Altéa-systeem is het check-in systeem en het reserveringssysteem van alle grote luchtvaartmaatschappijen, aldus de vervoerder. Door de storing in het Altéa-systeem is er ook vertrekvertraging van tien minuten ontstaan bij het in- en het uitladen van de bagage. Tevens is de vlucht met 37 minuten vertraagd uitgevoerd vanwege beperkingen van de luchtverkeersleiding te Schiphol. Hierbij heeft de vervoerder aangegeven dat toen de storing was verholpen er een groot aantal toestellen nagenoeg tegelijk moesten vertrekken. De directe oorzaak van deze vertraging is de storing in het Altéa-systeem, aldus de vervoerder. Uit de overgelegde vluchtgegevens blijkt dat de vlucht met 45 minuten vertraagd is uitgevoerd wegens code 55 en 32 minuten wegens code 89.
4.5.
De passagier betwist dat sprake is geweest van een buitengewone omstandigheid. Hierbij heeft de passagier aangegeven dat luchtvaartmaatschappijen zelf verantwoordelijk zijn voor het inchecken en boarden van hun passagiers. Dat de vervoerder daarvoor een derde partij inschakelt doet daar niet aan af, aldus de passagier. Het inchecken en boarden van de passagiers en de systemen die daarvoor worden gebruikt ligt volgens de passagier namelijk binnen de invloedsfeer van de vervoerder. Daarnaast stelt de passagier dat de documenten waarnaar de vervoeder verwijst elkaar tegenspreken wat betreft de duur van de vertraging. Tevens stelt de passagier dat de vervoerder geen besluit van de luchtverkeersleiding heeft overgelegd waaruit de restricties van de luchtverkeersleiding volgen. Bovendien is volgens de passagier congestie inherent aan de bedrijfsvoering van een luchtvaartonderneming.
4.6.
De vervoerder heeft onder verwijzing naar de
eLogen de vluchtgegevens aangevoerd dat sprake is geweest van een systeemstoring in het Altéa-systeem, maar heeft dit onvoldoende onderbouwd. Nieuwsberichten over een storing in het Altéa-systeem, die overigens betrekking hebben op een andere dag, zijn daartoe onvoldoende. Niet duidelijk is geworden hoe lang de storing heeft geduurd, op welk moment de storing heeft plaatsgevonden, wanneer deze was afgelopen en wat de precieze effecten van de storing zijn geweest op de onderhavige vlucht. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om dit nader te onderbouwen nu hij een beroep doet op buitengewone omstandigheden. Hierdoor is niet vast komen te staan dat de vertrekvertraging van de vlucht van 77 minuten het directe gevolg is geweest van de storing in het Altéa-systeem. Daar komt bij dat de vervoerder niet heeft onderbouwd wat de beperkingen van de luchtverkeersleiding inhielden als gevolg waarvan een vertrekvertraging van 32 minuten dan wel 37 minuten is ontstaan. Bovendien heeft de vervoerder de stellingen van de passagier, in het bijzonder de stelling dat de overgelegde documenten elkaar tegenspreken wat betreft de duur van de vertraging, onvoldoende gemotiveerd weersproken. Al met al heeft de vervoerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de onderhavige vlucht vertraagd is uitgevoerd ten gevolge van de storing in het Altéa-systeem. De vervoerder heeft nog een bewijsaanbod gedaan, maar de kantonrechter gaat hieraan voorbij nu dit bewijsaanbod onvoldoende concreet is. Daarbij had de vervoerder reeds in een eerder stadium van de procedure bewijs van zijn stellingen kunnen leveren. De kantonrechter komt niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen.
4.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde, te weten € 48,40 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 298,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 18 september 2017 en over € 48,40 vanaf 17 april 2019 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 81,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter