ECLI:NL:RBNHO:2022:4782

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
HAA 22_2140
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing Wet natuurbescherming voor het verplaatsen van meeuwennesten en eieren

Op 1 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming. De ontheffing is verleend aan de gemeente Alkmaar, waardoor deze tot 31 augustus 2026 onder voorwaarden nesten en eieren van drie soorten meeuwen mag verplaatsen en van één soort de nesten en eieren mag vernielen of beschadigen. De zaak is aangespannen door Stichting De Faunabescherming en Vereniging Vogelwerkgroep Alkmaar en Omstreken, die bezwaar maken tegen het bestreden besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Holland. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 18 mei 2022. De rechter oordeelt dat de ontheffing noodzakelijk is in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, en dat er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is. De voorzieningenrechter concludeert dat de ontheffing niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van de betrokken meeuwensoorten, mits de voorgeschreven maatregelen worden nageleefd. De rechter wijst het verzoek van de verzoeksters af, omdat er onvoldoende grond is om de ontheffing te schorsen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen en de rol van deskundigen bij het verlenen van ontheffingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2140

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juni 2022 in de zaak tussen

1. Stichting De Faunabeschermingte Amstelveen,
en
2. Vereniging Vogelwerkgroep Alkmaar en Omstrekente Alkmaar,
verzoeksters
gemachtigde: mr. B.N. Kloostra, advocaat te Amsterdam,
en

gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder,

gemachtigde: mr. H.A. Schoordijk, ambtenaar bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.

Aan dit geding neemt als derde-partij deel: de gemeente Alkmaar, te Alkmaar,

Gemachtigde: mr. F. Onrust, advocaat te Alkmaar.

Inleiding

Bij het besluit, verzonden op 11 maart 2022 (hierna: het bestreden besluit), heeft verweerder aan de gemeente Alkmaar (hierna: Alkmaar) tot 31 augustus 2026 ontheffing verleend op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de ontheffing wordt het Alkmaar toegestaan – samengevat – in een nader aangeduid deel van de stad onder voorwaarden nesten en daarin liggende eieren of verblijvende kuikens van drie soorten meeuwen met eieren of kuikens te verplaatsen en van één soort de nesten en de eieren te vernielen of te beschadigen.
In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeksters tegen het bestreden besluit, waartegen zij ook bezwaar hebben gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 mei 2022 op zitting behandeld. Namens Stichting De Faunabescherming is verschenen [naam 1] , bestuurslid. Namens de Vereniging Vogelwerkgroep Alkmaar en Omstreken is verschenen [naam 2] , lid. Verzoeksters werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Namens verweerder is verschenen voornoemde gemachtigde, vergezeld van [naam 3] , vergunningverlener bij de Omgevingsdienst. Namens Alkmaar is verschenen de gemachtigde, vergezeld van mr. L.C. Fellinga, adviseur dierenwelzijn alsmede jurist in dienst van de gemeente Alkmaar. Tevens is aan de zijde van Alkmaar verschenen ing. R.J. Buijs, ecoloog, directeur groot aandeelhouder bij Buijs Eco Consult B.V.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt in een (eventueel) bodemgeding niet.
Toetsingskader
2. Bij de vraag of de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening zal treffen, weegt de voorzieningenrechter de wederzijdse belangen bij het al dan niet onmiddellijk (mogen) gebruiken van de ontheffing. Een aspect daarbij is of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan tegenover het belang van Alkmaar bij onmiddellijk gebruik kunnen maken van de ontheffing, een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
Kern van het geschil
3. In wezen verschillen partijen van mening over de vraag of Alkmaar per (overlast gevend) meeuwennest een ontheffing moet vragen aan verweerder om te beoordelen of aan de voorwaarden voor ontheffing is voldaan, zoals verzoeksters bepleiten, dan wel of aan Alkmaar een langduriger ontheffing voor nog niet specifiek aangewezen nesten mag worden verleend om onder strikte voorwaarden, waaronder een toetsing door een deskundige, om tegen ernstige overlast door nesten op te kunnen treden, zoals Alkmaar wenst en waarvoor verweerder de ontheffing heeft verleend. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er vooralsnog onvoldoende grond is om verzoeksters in hun standpunt te volgen, zodat er geen grond is de ontheffing hangende de behandeling van het bezwaar te schorsen. De voorzieningenrechter licht deze conclusie toe aan de hand van een (voorlopige) beoordeling of verweerder heeft kunnen oordelen dat aan de vereisten voor de langer durende ontheffing voor nog niet specifiek aangewezen nesten is voldaan.
Verleende ontheffing
4.1
Op grond van artikel 3.3, eerste lid, Wnb is, onder het stellen van voorschriften, ontheffing verleend van:
a. artikel 3.1, eerste lid, voor wat betreft het opzettelijk vangen van kuikens van de kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw en stormmeeuw ten behoeve van het verplaatsen van nesten;
b. artikel 3.1, tweede lid, voor wat betreft het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten en eieren van de kleine mantelmeeuw;
c. artikel 3.1, tweede lid, voor wat betreft het opzettelijk wegnemen van nesten ten behoeve van het verplaatsen van nesten met daarin eieren of kuikens van de kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw en stormmeeuw;
d. artikel 3.1, derde lid voor wat betreft het rapen en onder zich hebben van eieren van de kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw en stormmeeuw ten behoeve van het verplaatsen van nesten en het controleren van de ouderdom van de eieren;
e. artikel 3.1, vierde lid, voor wat betreft het opzettelijk storen van de kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw en stormmeeuw ten behoeve van het verplaatsen van nesten;
f. artikel 3.4, vierde lid, voor wat betreft het opzettelijk storen van de kleine mantelmeeuw ten behoeve van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten en eieren van de kleine mantelmeeuw.
In bijlage 3 bij de ontheffing is een kaart opgenomen waarop het uitvoeringsgebied van de ontheffing is weergegeven. Onderdeel van de voorschriften is dat een deskundige aan de hand van een zogenaamde escalatieladder, die als bijlage 4 bij het besluit is gevoegd, per overlastsituatie beoordeelt of van de ontheffing gebruik moet worden gemaakt. Een van de andere voorschriften houdt in dat een nest – in stappen van drie meter – maximaal 15 meter mag worden verplaatst. Het aantal nesten van de kleine mantelmeeuw dat mag worden vernield is gemaximeerd en aan voorschriften gebonden. Voorts moeten in de ontheffing – qua omvang - nader omschreven gedooglocaties in drie aangewezen industriegebieden buiten het uitvoeringsgebied in stand worden gehouden en dient de toepassing van de ontheffing en de ontwikkeling van de gedooglocaties te worden gemonitord.
4.2
In essentie heeft de verleende ontheffing als doel dat in gevallen waarin sprake is van (gestelde) ernstige geluidsoverlast voor (kwetsbare) mensen in (bijzondere) gebouwen en schijnaanvallen op (kwetsbare) mensen en in gevallen waarin installaties worden vernield, na het doorlopen van een escalatieladder kan worden overgegaan tot het verplaatsen van nesten van de kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw en stormmeeuw en voor wat betreft de kleine mantelmeeuw tot het oliën van eieren waardoor de eieren niet meer uitkomen. Het onderscheid tussen optreden tegen de kleine mantelmeeuw enerzijds en zilvermeeuw en stormmeeuw anderzijds heeft verweerder gemotiveerd onder verwijzing naar het niet in geschil zijnde verschil in de staat van instandhouding. Voor de eerstgenoemde soort is de staat niet ongunstig beoordeeld, terwijl dat voor de andere soorten matig ongunstig is.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 3.3, vierde lid, Wnb kan verweerder een ontheffing uitsluitend verlenen, indien is voldaan aan elk van de volgende – in deze zaak uitsluitend in geschil zijnde - voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
2° - 6°. (…)
c. de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
6. Gelet op het belang van de bescherming van beschermde vogels en de strikte voorwaarden waaraan bij verlening van ontheffingen moet worden voldaan, mogen hoge eisen worden gesteld aan de onderbouwing van een aanvraag voor een ontheffing en aan de motivering van de verlening van een dergelijke ontheffing.
Geen grond voor verlenen ontheffing
7.1
Verweerder heeft de ontheffing verleend in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid (artikel 3.3, vierde lid, aanhef en onder b en onder 1°, Wnb). Nadat verzoeksters er ter zitting op zijn gewezen dat – anders dan waarvan in de aanvraag nog sprake was - de ontheffing niet is verleend in het belang van onderzoek en onderwijs, hebben zij aangegeven dat hetgeen zij over dit belang hebben aangevoerd, geen bespreking behoeft. De voorzieningenrechter laat dit belang dan ook verder buiten bespreking.
Het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid
7.2
Verzoeksters betogen dat de onderhavige ontheffing niet had mogen worden verleend. Daartoe voeren zij aan dat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat ontheffing nodig is in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid. Het “Rapport aanvraag toestemming beheer van essentiële overlast veroorzakende dakbroedende meeuwen in diverse gemeenten in de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland” van 4 december 2020, opgesteld door VanderHelm Milieubeheer B.V. & Buijs Eco Consult B.V (hierna: het Meeuwenrapport) geeft, aldus verzoeksters, blijk van welgeteld één geval van een daadwerkelijk aanvallende meeuw, van één gerapporteerd geval van een door meeuwenlawaai oververmoeide bejaarde dame en van vijf impressies van overlast. “Overlast” is volgens verzoeksters niet een van de limitatief opgesomde redenen voor het verlenen van een ontheffing. Met het onderbouwen van (enkel) overlast is een gevaar voor de openbare veiligheid of de openbare gezondheid niet aangetoond. Voor de stelling dat meeuwen geen gevaar vormen, wijzen verzoeksters verder op de verklaring opgesteld in april 2022 door drs. H. Smit, bioloog over “het gedrag van broedende meeuwen” en “effecten van de tot nu toe genomen maatregelen” waarin hij aangeeft zelf tijdens tellingen nooit te zijn geraakt en methoden beschrijft om met een stok een schijnaanval van een meeuw af te wenden althans minder gevaarlijk te maken. De noodzaak van de ontheffing in verband met de volksgezondheid en openbare veiligheid is aldus niet aangetoond, volgens verzoeksters. Er had geen algemene ontheffing mogen worden verleend, maar er moet per voorkomend geval ontheffing worden gevraagd zodat per nest wordt beoordeeld of aan de voorwaarden van artikel 3.3, vierde lid, Wnb wordt voldaan en een ontheffing kan worden verleend.
7.3
Verweerder beschrijft onder verwijzing naar onder meer het Meeuwenrapport drie vormen van schade en overlast veroorzaakt door meeuwen: gezondheidsschade door ernstige geluidsoverlast met name voor kwetsbare mensen door nesten op gebouwen waar die personen verblijven, gezondheidsschade door (schijn)aanvallen van meeuwen op mensen met name op plaatsen waar personen die confrontaties niet of moeilijk kunnen ontwijken en materiële schade aan gebouwen – met name door nesten nabij kabels en andere voorzieningen op gebouwen met gevolgen voor de volksgezondheid. Verder wijst verweerder op de “Eindrapportage onderzoek beheer meeuwenoverlast 2014 t/m 2019 Gemeente Alkmaar” opgesteld op februari 2020 door Anticimex B.V. en de “0-meting meeuwen Alkmaar 2021” opgesteld door Buijs Eco Consult B.V. van 15 oktober 2021, waarin is gerapporteerd over meldingen van meeuwenoverlast in de gemeente Alkmaar in de jaren 2014, 2017, 2018 en 2019 respectievelijk 2021. Als gevaar voor de volksgezondheid wordt in voornoemde stukken gewezen op de aanwezigheid van oude nesten, kadavers en levende dieren, de verspreiding van vogelziektes onder zwakkeren in de samenleving door broedende vogels op zorgcentra, scholen en kinderdagverblijven, geluidsoverlast door krijsende meeuwen die voor bewoners leidt tot ontwaken uit de slaap en slapeloosheid, agressie en (schijn)aanvallen, alsmede vernieling van vuilniszakken en uitwerpselen voor zover daardoor ziekteverwekkers kunnen worden verspreid. Voor wat betreft de openbare veiligheid wordt gewezen op het agressief gedrag van meeuwen jegens mensen tijdens de bouw van het nest, tijdens het broeden en tijdens het verzorgen van de jongen op het dak en het agressief beschermend gedrag tegen omstanders als jonge meeuwen uit het nest zijn gevallen alsmede gevaar door vraat aan kabels op dakinstallaties door broedende meeuwen waardoor kortsluiting, brandgevaar of andere calamiteiten kunnen ontstaan.
7.4
Met verweerder is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat Alkmaar met deze stukken heeft onderbouwd dat de overlast van meeuwen in sommige gevallen van zodanige aard is dat er een zeer aannemelijke dreiging dan wel een al bestaand schadelijk effect op de volksgezondheid en openbare veiligheid van het gedrag van de meeuwen uitgaat. De door verzoeksters overgelegde verklaring van bioloog H. Smit maakt dit niet anders nu daarin alleen is ingegaan op (schijn)aanvallen door meeuwen, waarbij hij niet heeft betwist dat daarvan sprake is, maar enkel stelt dat hij zelf (tijdens onderzoek) nooit door een meeuw is geraakt en meeuwen altijd boven zijn hoofd langs scheren. Voorts adviseert hij mensen een stok bij zich te dragen om meeuwen af te schrikken, hetgeen niet als een algemeen passende andere oplossing kan worden aangemerkt, omdat het aanmoedigen van burgers om een dergelijk afschrikmiddel bij zich te dragen redelijkerwijze niet kan worden verlangd. Voorts hebben verzoeksters ter zitting erkend, althans niet toereikend weersproken, dat hard krijsen door meeuwen en het verdedigend gedrag door meeuwen voor kan komen. Hun stelling dat mensen daar mee moeten leren omgaan, is ontoereikend voor de conclusie dat in voorkomende gevallen geen sprake kan zijn van gevaar voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid. De overige door verweerder benoemde gevaarzettende gedragingen van meeuwen hebben zij niet weersproken. Naar voorlopig oordeel is dus aan het vereiste van artikel 3.3, vierde lid, aanhef en onder b en onder 1°, Wnb voldaan.
Andere bevredigende oplossing
8.1
Verzoeksters voeren aan dat het alternatief van ongeschikt maken van locaties waar voorheen gebroed werd, ten onrechte niet als een toereikende andere bevredigende oplossing is geoordeeld. Dit geldt ook voor de alternatieve oplossing om de druk op meeuwenpopulaties elders te verminderen, die bijvoorbeeld veroorzaakt wordt door de toegenomen vossenpopulatie in de duinen, zodat minder meeuwen hun toevlucht nemen tot daken in steden als Alkmaar. Zij stellen verder onder verwijzing naar de “0-meting meeuwen Alkmaar 2021” opgesteld door Buijs Eco Consult B.V. van 15 oktober 2021 dat een stedenoverstijgende, planmatige aanpak in wezen de enige mogelijkheid is om overlast van zich naar de stad verplaatsende broedparen te voorkomen of in te perken. De beoordeling van een planmatige aanpak ontbreekt in de ontheffing. Aan de ontheffing is volgens verzoeksters ten onrechte verder ook geen faunabeheerplan ten grondslag gelegd, als bedoeld in artikel 3.17, vijfde lid, Wnb.
8.2
In het bestreden besluit wijst verweerder op het Meeuwenrapport en het memo “Onderbouwing verplaatsen nesten van stormmeeuw over korte afstanden in Alkmaar” van 6 december 2021, opgesteld door Buijs Eco Consult B.V (hierna: het memo). Uit deze stukken blijkt, aldus verweerder, dat toereikend onderzoek is gedaan naar methoden om broedende meeuwen te weren, ook op plekken waar eerder werd gebroed. De meeste methoden werden niet effectief bevonden. Aan enkele niet-ontheffingsplichtige preventieve maatregelen die door sommige bronnen effectief worden bevonden, kleven volgens verweerder nadelen die deze maatregelen ongeschikt maken. Deze maatregelen zijn arbeidsintensief, duur en/of in stedelijk gebied niet haalbaar. Verweerder wijst er verder op dat Alkmaar zelf meerdere andere preventieve maatregelen treft om conflicten tussen meeuwen en mensen te beperken als het plaatsen van ondergrondse containers ter voorkoming van zwerfafval. Daarop wordt ook gehandhaafd. Verder zijn akoestische verjagingsmiddelen ingezet in de vorm van angstkreten van meeuwen en worden roofvogelvliegers ingezet om meeuwen te verjagen, maar die hebben aldus verweerder niet tot een blijvend effect geleid, zoals ook blijkt uit de sinds 2014 toegenomen klachten van burgers. Als effectieve methode wil de gemeente Alkmaar alternatieve broedlocaties aanbieden in de vorm van gedoogdaken in combinatie met het ontheffingsplichtige (mais)olïen van eieren van de kleine mantelmeeuw dat pas wordt ingezet nadat een escalatieladder is doorlopen, voorafgegaan door voorlichting aan burgers met klachten.
8.3
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onder verwijzing naar de door Alkmaar aangeleverde onderbouwing afdoende gemotiveerd dat van een andere bevredigende oplossing geen sprake is. De door verzoeksters daartegen aangevoerde stellingen zijn ontoereikend om de onder 7.4 bedoelde excessen te voorkomen. Daaraan doet niet af dat een bredere (meer regionale) aanpak ontbreekt, omdat dat op zich geen wettelijke eis is die aande ontheffingverlening in de weg staat. Ook de omstandigheid dat aan de ontheffing geen faunabeheerplan ten grondslag is gelegd, maakt dit niet anders. De onderhavige ontheffing is immers niet verleend op grond van artikel 3.17 Wnb en heeft niet ten doel de meeuwenpopulatie in de stad te verkleinen.
Gunstige staat van instandhouding
9.1
Verzoeksters voeren aan dat net als voor de zilvermeeuw en stormmeeuw binnen afzienbare tijd ook voor de kleine mantelmeeuw zal gelden dat deze soort niet in gunstige staat van instandhouding zal verkeren. Verzoeksters voeren verder aan dat de drie meeuwensoorten in gemengde groepen broeden en hun eieren niet van elkaar zijn te onderscheiden. Het vernielen en verstoren van nesten zal daarom onvermijdelijk leiden tot het verder verslechteren van de staat van instandhouding van deze soorten. Verzoeksters stellen verder dat meeuwennesten in de meeste gevallen niet verplaatsbaar zijn omdat zij uiteenvallen. Verplaatsen betekent dus vaak vernietigen, hetgeen ook wordt bevestigd in de verklaring “Nesten van meeuwen”, opgesteld door Harry Smit, bioloog. Voorts voeren verzoeksters onder verwijzing naar een artikel van N. Tinbergen (De Levende Natuur 40: 262-280) uit 1936 aan dat het verplaatsen van nesten niet werkt, omdat de meeuw niet zozeer de eieren in het nest herkent maar de plaats waar het nest is gesitueerd en daar altijd naar terug zal keren. Het is daarom van groot belang dat de ontheffing wordt geschorst, volgens verzoeksters.
9.2
Verweerder erkent dat de landelijke staat van instandhouding van de zilvermeeuw en de stormmeeuw matig ongunstig is. De landelijke staat van instandhouding van de kleine mantelmeeuw is gunstig. In het Meeuwenrapport worden de landelijke, regionale en lokale staat van instandhouding van de zilvermeeuw en de kleine mantelmeeuw besproken. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de ontwikkelingen van broedpopulaties, maar ook naar de rekenmethodiek die wordt gebruikt om te bekijken wat de aanwas van een broedpopulatie moet zijn om stabiel te blijven, hoe verschillende populaties met elkaar samenhangen en hoe de kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw elkaar beïnvloeden. In het rapport 0-meting en aanvullend in de memo van 6 december 2021 wordt de staat van instandhouding van de stormmeeuw toegelicht. Verweerder heeft bij de besluitvorming betrokken dat Alkmaar bij de bestrijding van de overlast de escalatieladder gebruikt, die is beschreven in het Meeuwenrapport, zodat alleen in extreme gevallen van de ontheffing gebruik wordt gemaakt. Hij heeft verder gewezen op het aanwijzen en inrichten van gedooglocaties en het monitoren van de effecten van deze beide maatregelen.
Verweerder is van mening dat Alkmaar de escalatieladder kan hanteren bij het bestrijden van de overlast door meeuwen waarbij van belang is dat voordat wordt overgegaan tot verplaatsen, dan wel vernielen van eieren of het wegnemen van nesten, de overlastbestrijding voor een groot gedeelte is gericht op preventie, dat wil zeggen met name burgers informeren en stimuleren om maatregelen te treffen die voorkomen dat een ernstig overlastgevende situatie ontstaat. De laatste stap, nestbehandeling, wordt voor de soorten zilvermeeuw en stormmeeuw niet ingezet. De maximale ingreep tegen deze soorten is dat in stappen van maximaal drie meter over een afstand van maximaal 15 meter nesten met eieren of kuikens naar een locatie worden verplaatst die ertoe leidt dat mensen minder overlast van de broedende vogels ervaren. Bij de stappen wordt gemonitord of de meeuwenouders het verplaatste nest volgen. Voor de kleine mantelmeeuw geldt dat maximaal 10% van het totaal aantal nesten in een broedseizoen mag worden behandeld om de betreffende meeuw te stimuleren elders een broedplek te zoeken en alleen eieren die nog geen drie weken oud zijn.
Parallel aan de bestrijding middels de escalatieladder heeft Alkmaar drie gedooglocaties aangewezen. Het betreft de bedrijventerreinen Oudorp, Boekelermeer en Beverkoog. Minimaal 75% van het totale dakoppervlak op de drie bedrijventerreinen moet in potentie beschikbaar blijven voor broedende meeuwen. Op het bedrijventerrein Oudorp wordt daartoe voor 15 maart 2022 een gedoogdak ingericht op het dak van de Drukkerij en Letterbak aan de Marconistraat 5. Als het beschikbare dakoppervlak te klein wordt, kan – zo volgt uit de voorschriften - van de ontheffing geen gebruik meer worden gemaakt. Alkmaar monitort jaarlijks via een geografisch informatiesysteem het beschikbare dakoppervlak en van het percentage moet Alkmaar aan verweerder verslag doen, zodat verweerder kan ingrijpen als de maatregelen negatief blijken uit te vallen. Indien de ontheffing wordt uitgevoerd conform de gestelde maatregelen en de aanvullende voorschriften, wordt voorkomen dat het nestbeheer van de zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw en stormmeeuw zal leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van deze soorten, aldus verweerder.
9.3
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat verweerder afdoende heeft onderbouwd dat, met inachtneming van de voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen, de negatieve effecten van nestverplaatsing en nestbehandeling niet zullen leiden tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw en stormmeeuw. De stelling van verzoeksters dat deze drie meeuwensoorten in gemengde groepen broeden en hun eieren niet van elkaar te onderscheiden zijn en nesten vanwege de kwaliteit daarvan niet goed verplaatsbaar zijn, kan daaraan niet afdoen. Van belang daarbij is dat uit het aan de ontheffing verbonden voorschrift 7 volgt dat beslissingen over de te nemen stappen uitsluitend worden genomen door een door de gemeente Alkmaar gemachtigde deskundige. De deskundige zal niet alleen af mogen gaan op de kleur van de eieren, maar ook moeten monitoren welke volwassen meeuwen bij dat nest horen. Ook uit de escalatieladder volgt dat de verschillende stappen enkel zijn uit te voeren door een meeuwendeskundige en dat de haalbaarheid van het verplaatsen van een nest (stap 3) plaats vindt op diens expert judgement. Ter zitting heeft de de deskundige, [naam 4] , die namens de gemeente Alkmaar het gebruik maken van de ontheffing zal gaan beoordelen, in dat verband aangegeven dat een nest alleen wordt verplaatst indien het verplaatsbaar is. In andere gevallen blijft verplaatsing achterwege. Dat verplaatsing van nesten onmogelijk is in de zin dat de leg dan altijd verloren zal gaan, zoals verzoeksters betogen, acht de voorzieningenrechter tegenover de onderbouwing van Alkmaar en verweerder onder verwijzing naar de overgelegde rapporten en ervaringen elders – met name op de Maasvlakte zoals ter zitting nog is aangehaald – onvoldoende aannemelijk. Ook de verwijzing naar het artikel van Tinbergen is daarvoor onvoldoende. Weliswaar volgt uit de wederzijdse stellingen dat meeuwen zeer gehecht zijn aan hun broedplaats en daar in de regel ook naar terugkeren, maar uit het voorbeeld van Tinbergen dat een meeuw weer op zijn nest gaat broeden omdat hij dat herkent ook als de eieren er naast liggen, volgt nog niet dat onjuist is de ter zitting door Buijs nog toegelichte ervaring dat succesvolle beperkte nestverplaatsing mogelijk is. De stelling van verzoeksters dat het verplaatsen van nesten niet mogelijk is omdat de nesten daarvoor te fragiel zijn, hebben zij tegenover de ter zake gegeven toelichting van Buijs dat daarvoor desnodig voorzieningen worden getroffen, ook niet toereikend onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet hen in dat standpunt te volgen.
10. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat verweerder de onderhavige meerjarige (algemene) ontheffing voor ernstige overlastsituaties heeft kunnen verlenen. De waarborgen die de escalatieladder biedt en de compenserende maatregelen en registratievoorschriften die aan de ontheffing zijn verbonden zijn daartoe (mede) redengevend. De voorzieningenrechter geeft verweerder daarbij in overweging de ontheffing te verduidelijken in die zin dat daaruit expliciet volgt dat indien een nest op grond van het expert judgement van de deskundige onverplaatsbaar is, zoals de deskundige ter zitting heeft toegelicht, verplaatsing achterwege blijft om vernietiging te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft daarom thans geen grond voor het oordeel dat de ontheffing in bezwaar geen stand zal houden. Alkmaar heeft wel een voldoende groot belang om onmiddellijk van de ontheffing gebruik te kunnen maken omdat thans het broedseizoen voor de meeuwen is aangebroken. De voorzieningenrechter ziet ook overigens geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022.
de griffier is buiten staat te tekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.