ECLI:NL:RBNHO:2022:4775

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
9509132
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en aansprakelijkheid van werknemer in arbeidszaak

In deze arbeidszaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in de zaak tussen J.E. Bouw B.V. en een werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De werkgever, J.E. Bouw, vorderde schadevergoeding van de werknemer, omdat deze naar zijn mening onrechtmatig had gehandeld door sleutels van een bedrijfswagen en het bedrijfspand niet in te leveren en onrechtmatig beslag had gelegd op een bankrekening van de werkgever. De kantonrechter oordeelde echter dat de werknemer geen schadevergoeding verschuldigd was, omdat er geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid. De kantonrechter stelde vast dat de werknemer de sleutels in bruikleen had gekregen en dat er geen verplichting was om deze in te leveren voordat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de werknemer onrechtmatig had gehandeld of dat er schade was ontstaan die voor rekening van de werknemer kwam.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de boete die aan J.E. Bouw was opgelegd, niet op de werknemer kon worden verhaald. De boete was opgelegd aan de werkgever zelf en niet aan de werknemer, en de werkgever had de verantwoordelijkheid om te controleren of haar werknemers over de juiste rijbewijzen beschikten. De kantonrechter wees de vordering van J.E. Bouw af en veroordeelde de werkgever tot betaling van de proceskosten van de werknemer. Dit vonnis benadrukt de bescherming van werknemers tegen onterecht verhalen van schade en boetes door werkgevers, en bevestigt dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor hun eigen verplichtingen en aansprakelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9509132 \ CV EXPL 21-3955
Uitspraakdatum: 19 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
J.E. Bouw B.V.
gevestigd te Purmerend
eiseres
verder te noemen: J.E. Bouw
gemachtigde: C.W.M. Stam
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.T. Willemsen
De zaak in het kort
Een werkgever vordert in deze zaak schadevergoeding van een werknemer. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer geen schadevergoeding hoeft te betalen. Er is namelijk geen sprake van schade door opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Ook heeft de werknemer geen verplichtingen geschonden waardoor schade kan zijn ontstaan. Een boete die is opgelegd met een strafbeschikking kan de werkgever niet op de werknemer verhalen, omdat die boete voor rekening van de werkgever komt. Verder heeft de werknemer geen onrechtmatig beslag gelegd en is hij ook in dat verband geen schadevergoeding verschuldigd.

1.Het procesverloop

1.1.
J.E. Bouw heeft met een dagvaarding van 21 oktober 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld.
1.2.
Op 20 april 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen met brieven van 7 en 18 april 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op 24 augustus 2020 bij J.E. Bouw in dienst getreden. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 23 februari 2021.
2.2.
Op 6 september 2020 heeft [gedaagde] zich ziek gemeld bij J.E. Bouw.
2.3.
In een vonnis in kort geding van 15 december 2020 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, is J.E. Bouw veroordeeld tot betaling van € 2.800,00 bruto aan loon per vier weken vanaf 24 augustus 2020 en totdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
2.4.
[gedaagde] heeft op 25 maart 2021 beslag laten leggen op een bankrekening van J.E. Bouw, ter executie van het vonnis in kort geding van 15 december 2020. Het beslag is op of rond 8 april 2021 opgeheven.

3.De vordering en het verweer

3.1.
J.E. Bouw vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 7.420,22. J.E. Bouw legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] heeft geweigerd om sleutels van een bedrijfswagen en het bedrijfspand in te leveren, en onrechtmatig executoriaal beslag heeft gelegd, waardoor J.E. Bouw schade heeft geleden. Die schade bestaat uit de kosten van vervanging van de sleutels, de kosten van een noodzakelijk overbruggingskrediet, en de kosten voor het inschakelen van een advocaat en een boekhouder. Verder stelt J.E. Bouw dat een aan haar opgelegde boete moet worden vergoed door [gedaagde] .
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat er geen grondslag is voor het vergoeden van de kosten van de vervanging van de sleutels, dat de boete niet aan hem kan worden doorbelast en dat het beslag terecht is gelegd. [gedaagde] heeft daar op de zitting aan toegevoegd dat hij niet verplicht was om de sleutels in te leveren en dat er ook geen reden was om de sleutels te vervangen. Het beslag is volgens [gedaagde] terecht gelegd, omdat J.E. Bouw op de verschuldigde betalingen ten onrechte een bedrag van € 1.621,72 heeft ingehouden. Verder stelt [gedaagde] dat de hoogte van de door J.E. Bouw gestelde kosten en schade onjuist is.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.420,22 aan schadevergoeding, kosten en een boete.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van J.E. Bouw moet worden afgewezen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.3.
Op grond van de wet is een werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever daarvoor alleen aansprakelijk als de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. [1]
4.4.
J.E. Bouw stelt dat zij schade heeft geleden, omdat [gedaagde] sleutels van een bedrijfswagen en het bedrijfspand niet heeft ingeleverd. J.E. Bouw heeft echter niet gesteld dat deze schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [gedaagde] . Alleen al daarom is [gedaagde] niet aansprakelijk voor de gestelde schade.
4.5.
Maar ook los daarvan kan [gedaagde] niet aansprakelijk worden gehouden voor de kosten van vervanging van de sleutels. Vast staat dat [gedaagde] de sleutels van het bedrijfspand in bruikleen heeft gekregen. J.E. Bouw heeft [gedaagde] in een brief van 14 september 2020 gesommeerd om de sleutels van het bedrijfspand in te leveren. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurde tot en met 23 februari 2021en dat niet valt in te zien waarom [gedaagde] op 14 september 2020 al verplicht zou zijn om de sleutels in te leveren. Dat is door J.E. Bouw ook niet gemotiveerd en onderbouwd. Bij gebreke van een verplichting om de sleutels van het bedrijfspand in te leveren, is er geen grond om [gedaagde] aansprakelijk te houden voor de kosten van vervanging daarvan.
4.6.
Hetzelfde geldt voor de sleutels van de bedrijfswagen. Deze bedrijfswagen is door J.E. Bouw ter beschikking gesteld aan [gedaagde] . Dat wordt in de dagvaarding gesteld en blijkt ook uit artikel 16 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst. Gelet op dat artikel is [gedaagde] alleen verplicht om de bedrijfswagen in te leveren als hij langer dan twee weken arbeidsongeschikt is, of geschorst is dan wel op non-actief gesteld. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] op 14 september 2020, de datum van de brief van J.E. Bouw waarin [gedaagde] werd gesommeerd de sleutels in te leveren, geschorst was of op non-actief gesteld. Verder was [gedaagde] op die datum ook nog geen twee weken arbeidsongeschikt. [gedaagde] had dus geen verplichting om de sleutels van de bedrijfswagen in te leveren en is daarom ook niet aansprakelijk voor de kosten van vervanging van die sleutels.
4.7.
Daarnaast moet [gedaagde] worden gevolgd in zijn stelling dat onvoldoende is gebleken van een noodzaak voor vervanging van de sleutels. De enkele stelling van J.E. Bouw dat [gedaagde] in de nachtelijke uren zou zijn gezien rond het bedrijfspand is niet genoeg om aan te nemen dat het vanwege de veiligheid nodig was de sleutels van dat pand te vervangen. [gedaagde] heeft ontkend dat hij in de nachtelijke uren bij het pand is geweest en J.E. Bouw heeft daartegenover geen bewijs geleverd. Maar bovendien is de omstandigheid dat [gedaagde] ’s nachts zou zijn gezien rond het pand nog geen reden om aan te nemen dat [gedaagde] zich onrechtmatig toegang zou willen verschaffen tot het pand, zoals J.E. Bouw kennelijk veronderstelt. Daar is ook geen enkele aanwijzing voor. Een noodzaak voor vervanging van de sleutels van de bedrijfswagen is evenmin gebleken, omdat J.E. Bouw op de zitting heeft verklaard dat zij die wagen met behulp van een reservesleutel heeft opgehaald bij [gedaagde] . Ook hier geldt dat er geen aanwijzing is dat [gedaagde] onrechtmatig gebruik zou willen maken van de wagen, nadat deze was opgehaald. Omdat er geen noodzaak is tot vervanging van de sleutels, kan er ook om die reden geen schade zijn die [gedaagde] moet vergoeden.
4.8.
De stelling van J.E. Bouw op de zitting dat [gedaagde] heeft toegezegd dat hij de sleutels zou inleveren, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij komt dat die toezegging in een WhatsApp-bericht van [gedaagde] van 5 september 2020 voorwaardelijk was, namelijk onder de voorwaarde dat J.E. Bouw 84 gewerkte uren zou betalen. Die voorwaarde is niet vervuld.
4.9.
In rechtspraak is geoordeeld dat een verkeersboete die met toepassing van artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Whav) aan de werkgever als kentekenhouder van een voertuig is opgelegd en door de werkgever is betaald, op de werknemer kan worden verhaald als die boete is opgelegd voor een overtreding waaraan de werknemer zich schuldig heeft gemaakt. [2] Uit die rechtspraak volgt dat in een dergelijk geval een uitzondering gerechtvaardigd is op het uitgangspunt dat een werknemer alleen aansprakelijk is voor schade van de werkgever als die schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.10.
In dit geval is aan J.E. Bouw met een strafbeschikking een boete opgelegd tot een bedrag van € 2.109,00 wegens overtreding van artikel 2.6 lid 1 van de Wet wegvervoer goederen. Het gaat er daarbij om dat J.E. Bouw op 1 september 2020 met een vrachtauto, bestuurd door [gedaagde] , eigen vervoer heeft verricht terwijl de bestuurder niet in het bezit is van een geldig rijbewijs voor dat vervoer. [gedaagde] heeft voor hetzelfde geval als bestuurder ook een boete gehad, van € 369,00, wegens overtreding van artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet. Daarbij gaat het erom dat [gedaagde] niet het vereiste rijbewijs had voor het vervoer, gelet op het te hoge totale gewicht van de vrachtauto en de lading.
4.11.
J.E. Bouw stelt zich op het standpunt dat zij de boete van € 2.109,00 die aan haar is opgelegd, kan verhalen op [gedaagde] . J.E. Bouw heeft die boete deels ook al verhaald op [gedaagde] , door verrekening met een netto bedrag aan loon van € 1.621,72. J.E. Bouw vordert in deze zaak het resterende bedrag van € 478,28 (€ 2.109,00 minus € 1.621,72).
4.12.
J.E. Bouw kan de boete van € 2.109,00 niet op [gedaagde] verhalen, omdat er niet wordt voldaan aan de vereisten van de hiervoor genoemde rechtspraak. In dit geval is de boete immers niet op grond van artikel 5 Whav opgelegd aan J.E. Bouw als kentekenhouder voor een overtreding die is begaan door [gedaagde] , maar op grond van de Wet wegvervoer goederen aan J.E. Bouw zelf als vervoerder. Die overtreding is dus begaan door J.E. Bouw en niet door [gedaagde] . Voor de overtreding die [gedaagde] zelf heeft begaan, is een andere boete opgelegd.
4.13.
Ook artikel 16 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst biedt geen grondslag voor verhaal van de boete. Volgens dat artikel komen verkeersboetes voor rekening van de werknemer, maar hier gaat het om een strafbaar feit op grond van de Wet wegvervoer goederen.
4.14.
Daarbij komt dat het in de eerste plaats aan J.E. Bouw als werkgever is om na te gaan of haar werknemers over een geldig rijbewijs beschikken ten aanzien van het vervoer dat zij laat verrichten. Het is immers J.E. Bouw die bepaalt met welk vervoermiddel en lading haar werknemers de weg op gaan. Het maakt daarbij niet uit dat [gedaagde] onjuiste informatie zou hebben gegeven over zijn rijbewijs, zoals J.E. Bouw stelt. Het lag op de weg van J.E. Bouw om het rijbewijs te controleren, zeker nu [gedaagde] op 1 september 2020 voor het eerst met de betreffende vrachtauto ging rijden. Dat J.E. Bouw dat heeft nagelaten, komt voor haar rekening en risico. Ook daaruit volgt dat de boete die aan haar is opgelegd, niet op [gedaagde] kan worden verhaald.
4.15.
J.E. Bouw stelt dat [gedaagde] op 25 maart 2021 onrechtmatig beslag heeft gelegd op een bankrekening van J.E. Bouw, omdat J.E. Bouw op die datum de gehele vordering waartoe zij was veroordeeld in het vonnis in kort geding van 15 december 2020 al had betaald.
4.16.
De kantonrechter stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een veroordeling in een vonnis ten uitvoer kan worden gelegd. [gedaagde] mocht het vonnis in kort geding van 15 december 2020 dus executeren en zo nodig beslag (laten) leggen.
4.17.
De grondslag voor een beslag kan komen te vervallen, als de schuldenaar aantoont dat de te executeren vordering volledig is voldaan. In dat geval heeft de beslaglegger geen bevoegdheid meer om te executeren en kan de beslaglegger aansprakelijk zijn voor schade als gevolg van een onrechtmatig beslag. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht. [3]
4.18.
J.E. Bouw stelt ten onrechte dat zij de gehele vordering waartoe zij was veroordeeld in het vonnis in kort geding van 15 december 2020 al had betaald ten tijde van het leggen van het beslag op 25 maart 2021. Vast staat namelijk dat J.E. Bouw op de betaling van het loon van [gedaagde] een netto bedrag van € 1.621,72 heeft ingehouden en verrekend, vanwege de hiervoor genoemde boete van € 2.109,00. Zoals hiervoor is overwogen, is die inhouding en verrekening onterecht, omdat J.E. Bouw de boete van € 2.109,00 niet kan verhalen op [gedaagde] . Dit betekent dat [gedaagde] op 25 maart 2021 in ieder geval nog aanspraak had op een bedrag van € 1.621,72 netto. [gedaagde] had dus de bevoegdheid om beslag te leggen.
4.19.
J.E. Bouw heeft onvoldoende gesteld en gemotiveerd dat het beslag misbruik van recht oplevert. De enkele verwijzing in de dagvaarding naar e-mailcorrespondentie tussen partijen is daarvoor niet genoeg. Bovendien blijkt uit de e-mailcorrespondentie dat de advocaat van J.E. Bouw zich op 15 januari 2021 op het standpunt heeft gesteld dat alles was betaald en dat J.E. Bouw geen verdere discussie meer wilde aangaan. Dat standpunt was dus onjuist, zoals hiervoor is overwogen. Nadat de advocaat van [gedaagde] in een e-mail van 4 februari 2021 aan de orde had gesteld dat niet de gehele vordering was voldaan en executiemaatregelen aankondigde, heeft de advocaat van J.E. Bouw in een e-mail van 5 februari 2021 volstaan met de opmerking dat het dossier gesloten was. Daarna is door of namens J.E. Bouw in dit verband niet meer gereageerd, tot het moment waarop beslag is gelegd. Onder die omstandigheden is het aan J.E. Bouw zelf te wijten dat beslag is gelegd en kan geen sprake zijn van misbruik van recht.
4.20.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van J.E. Bouw zal afwijzen.
4.21.
J.E. Bouw krijgt overwegend ongelijk en moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. De kantonrechter zal daarbij geen vergoeding toekennen voor de conclusie van antwoord, maar alleen voor de zitting. Daarbij is van belang dat de advocaat van [gedaagde] een zeer beperkte conclusie van antwoord heeft ingediend en pas op de zitting een uitvoerig verweer heeft gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Daarmee heeft die advocaat in strijd gehandeld met een goede procesorde en met de wettelijke regel dat in een conclusie van antwoord het volledige verweer naar voren moet worden gebracht. [4]

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt J.E. Bouw tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op € 311,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Art. 7:661 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Hoge Raad, 13 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8791 (
3.Hoge Raad, 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841 (
4.Art. 128 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.