ECLI:NL:RBNHO:2022:4709

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
HAA 22/1550
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over tijdelijke opvang en rechtsmiddelen

Op 3 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een email van verweerder waarin werd medegedeeld dat zijn indicatie Forensische Zorg per 25 maart 2022 afloopt en dat hij tijdelijk in een hotel in [plaats 2] kon verblijven. Verzoeker diende op dezelfde dag een bezwaarschrift in en vroeg om een voorlopige voorziening. Verweerder had inmiddels een kanscontract-woning voor verzoeker geregeld in [plaats 1], maar deze woning was nog niet beschikbaar vanwege renovatie. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de email van 24 maart 2022, afkomstig van verweerder, moet worden gekwalificeerd als een schriftelijke beslissing in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit omdat de email gericht was op het creëren van een recht voor verzoeker, namelijk de financiering van zijn verblijf in het hotel.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de email van verweerder aan de definitie van een besluit voldoet, ondanks dat verweerder niet bevoegd was om dit recht te creëren. De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat verzoeker recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat verweerder na bezwaar instemde met de financiering van een ander hotel. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 759,-. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder erop gewezen dat hij het griffierecht van € 50,- kan vergoeden aan verzoeker. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1550

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 13 januari 2022 heeft verweerder verzoeker bericht dat zijn indicatie Forensische Zorg, die hem recht gaf op wonen bij [locatie] , per 25 maart 2022 afloopt.
Vanaf 1 april 2022 heeft verweerder een kanscontract-woning voor verzoeker geregeld in [plaats 1] . Verzoeker heeft dit geaccepteerd. Deze woning wordt gerenoveerd, zodat verzoeker de woning eind april 2022 kan betrekken. Verweerder heeft ter overbrugging een hotel in [plaats 2] voor verzoeker geregeld. Bij email van 24 maart 2022 heeft verweerder verzoeker hierover geïnformeerd en hem bericht dat hij per 25 maart 2022 in dat hotel kan verblijven.
Verzoeker heeft op 25 maart 2022 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Hij maakt daarin bezwaar tegen de inhoud van de voormelde email. Ook op 25 maart 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om hangende het bezwaar een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 31 maart 2022 heeft verweerder de voorzieningenrechter bericht dat met verzoeker inmiddels is afgesproken om van 25 maart 2022 tot eind april 2022 op kosten van verweerder te verblijven in hotel [hotel] .
Bij brief van 4 april 2022 heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Nu partijen niet hebben aangegeven om over het verzoek om proceskosten op een zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. In het bezwaarschrift van 25 maart 2022 maakt verzoeker bezwaar tegen het regelen van verblijf in een hotel in [plaats 2] , omdat het daar voor verzoeker niet veilig zou zijn.
3.
Verweerder heeft in de brief van 31 maart 2022 meegedeeld datde afspraak met verzoeker over het verblijf in hotel [hotel] mondeling tot stand is gekomen. Deze tijdelijke overbrugging is, aldus verweerder, niet gebaseerd op een wettelijke regeling, zoals de WMO. Er is geen aanvraag voor woonruimte/urgentie op grond van de WMO ingediend. Verweerder betaalt de hotelrekening omdat de kans-contract-woning in [plaats 1] tijdelijk niet beschikbaar is wegens renovatie.
4 Bij brief van 4 april 2022 van zijn gemachtigde heeft verzoeker gereageerd op verweerders voormelde brief. Verzoekers gemachtigde schrijft dat in een telefoongesprek van 30 maart 2022 tussen hem en verweerder, verweerder heeft aangegeven dat inmiddels was besloten een door verzoeker zelf geregeld hotel te vergoeden. Ook schrijft de gemachtigde dat verweerder in het telefoongesprek heeft aangegeven dat er geen sprake is van een besluit. Daarmee is verzoeker het niet eens. De email van 24 maart 2022 is een van een bestuursorgaan afkomstige schriftelijk beslissing, waarmee aan bijna alle onderdelen van de besluitdefinitie van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voldaan. Bovendien was de email er duidelijk op gericht een verandering in de rechtspositie van verzoeker te bewerkstelligen door overbrugginsopvang aan te bieden. Ook als de bevoegdheid daartoe niet uit de WMO afkomstig is, moet het wel mogelijk zijn dat er rechtsmiddelen kunnen worden aangewend om de juistheid van de toekenning te kunnen (laten) toetsen. Daarbij heeft verweerder iets toegekend, waardoor op zijn minst sprake is van een gepretendeerde bevoegdheid. Om die reden is er dan ook sprake van een besluit en is met de nieuwe toezegging tegemoetgekomen aan het verzoek tot voorlopige voorziening
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb staat dat onder en besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
5.2
Ook een van een bestuursorgaan afkomstige email moet onder omstandigheden worden gekwalificeerd als een schriftelijke beslissing in de zin van artikel 1:3 van de Awb als die email gelet op de inhoud ervan en de wijze waarop die is geformuleerd gericht is op rechtsgevolg. Een beslissing heeft rechtsgevolg, indien zij erop gericht is een bevoegdheid, recht op verplichting voor een of meer andere personen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon vast te stellen. Een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan wordt geacht op publiekrechtelijk rechtgevolg te zijn gericht indien het bestuursorgaan, hoewel niet bevoegd het rechtsgevolg tot stand te brengen, dit wel heeft beoogd in het kader van de uitoefening van een gepretendeerde publiekrechtelijke bevoegdheid. Dat is alleen dan anders, wanneer evident geen sprake is van enige publiekrechtelijke rechtsplicht en een daaruit voortvloeiende bevoegdheid.
5.3
De email van 24 maart 2022 is een op schrift gesteld bericht afkomstig van een bestuursorgaan (verweerder) gericht aan maatschappelijk ondersteuner de heer [naam 1] van de Stichting [naam 2] . Uit het dossier komt naar voren dat deze maatschappelijk ondersteuner in zijn hoedanigheid van maatschappelijk verzoeker vertegenwoordigt.
Uit de inhoud van de email van 24 maart 2022 blijkt dat die erop is gericht een recht voor verzoeker te doen ontstaan, te weten de financiering door verweerder van het verblijf in een hotelkamer in een hotel in [plaats 2] . Daargelaten of het doen ontstaan van dit recht voor verzoeker al dan niet berust op een publiekrechtelijke bevoegdheid, met het doen ontstaan van dit recht heeft verweerder jegens verzoeker op zijn minst gepretendeerd dat sprake is van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Doordat de financiering van de hotelkamer in [plaats 2] bedoeld was als tijdelijke overbrugging tussen het aflopen van de indicatie Forensische Zorg en het betrekken door verzoeker van een door verweerder voor verzoeker geregelde kans-contract woning, kan niet worden gezegd dat de financiering door verweerder in de overbruggingsperiode evident niet berust op een rechtsplicht voor verweerder.
De conclusie is dat verweerders email van 24 maart 2022 wel is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb waartegen het rechtsmiddel van bezwaar openstond.
5.4
Door na bezwaar in te stemmen met de financiering van verblijf in een ander hotel dan in [plaats 2] is verweerder tegemoetgekomen aan dat bezwaar. Daarom heeft verzoeker recht op een proceskostenvergoeding voor het indienen van het verzoekschrift., De kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,-), met een wegingsfactor 1.
6. De voorzieningenrechter wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- kan vergoeden. Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.