In deze zaak heeft Flightright GmbH, een Duitse rechtspersoon, een vordering ingesteld tegen Icelandair ehf, een IJslandse vervoerder, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagiers, die op 19 en 20 februari 2019 van Tacoma International Airport naar Amsterdam Schiphol Airport zouden vliegen, hebben hun aansluitende vlucht gemist door een vertraging van het eerste deel van de vlucht. Flightright vorderde een schadevergoeding van € 2.400,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat Flightright niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat de cessie van het vorderingsrecht niet geldig zou zijn. De kantonrechter oordeelde echter dat de overdraagbaarheid van de vordering niet uitgesloten is door de Verordening en dat aan de vereisten voor een rechtsgeldige cessie was voldaan. De vervoerder voerde ook aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden, en dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering van Flightright moest worden afgewezen, omdat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de vertraging. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en Flightright werd veroordeeld tot betaling van deze kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.