ECLI:NL:RBNHO:2022:4663

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
9147325
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie voor vertraging van vlucht en de rechtsgeldigheid van cessie

In deze zaak heeft Flightright GmbH, een Duitse rechtspersoon, een vordering ingesteld tegen Icelandair ehf, een IJslandse vervoerder, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagiers, die op 19 en 20 februari 2019 van Tacoma International Airport naar Amsterdam Schiphol Airport zouden vliegen, hebben hun aansluitende vlucht gemist door een vertraging van het eerste deel van de vlucht. Flightright vorderde een schadevergoeding van € 2.400,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat Flightright niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat de cessie van het vorderingsrecht niet geldig zou zijn. De kantonrechter oordeelde echter dat de overdraagbaarheid van de vordering niet uitgesloten is door de Verordening en dat aan de vereisten voor een rechtsgeldige cessie was voldaan. De vervoerder voerde ook aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden, en dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van Flightright moest worden afgewezen, omdat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de vertraging. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en Flightright werd veroordeeld tot betaling van deze kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9147325 \ CV EXPL 21-2482
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar Duits recht
Flightright GmbH
gevestigd te Hamburg (Duitsland)
eiser
hierna te noemen: Flightright
gemachtigde: mr. H. Yildiz
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Icelandair ehf
gevestigd te Reykjavik (IJsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J. Croon

1.Het procesverloop

1.1.
Bij vonnis van 10 november 2021 is de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord. Voor het procesverloop voorafgaand aan dit vonnis wordt naar het vonnis van 10 november 2021 verwezen.
1.2.
De vervoerder heeft vervolgens schriftelijk gereageerd in de hoofdzaak. Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] (hierna: de passagiers) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Tacoma International Airport Seattle (Verenigde Staten) via Reykjavik (IJsland) naar Amsterdam Schiphol Airport op 19 en 20 februari 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist en zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij met meer dan 9 uur vertraging op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
Flightright heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.

3.De vordering

3.1.
Flightright vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 360,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Flightright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe primair aan dat Flightright niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de gestelde cessie geen geldige overdracht tot gevolg heeft gehad. Subsidiair voert de vervoerder aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder voert primair aan dat het doel van de Verordening is om een hoog niveau van bescherming voor passagiers te bieden. Het eventuele recht op compensatie heeft een hoogstpersoonlijk karakter, namelijk een vergoeding voor het persoonlijk geleden ongemak, te weten tijdverlies. De aard van het vorderingsrecht verzet zich derhalve tegen overdracht, waardoor Flightright niet-ontvankelijk is in haar vordering, aldus de vervoerder. De kantonrechter volgt deze stelling van de vervoerder niet. De overdraagbaarheid van een vordering op grond van de Verordening is niet in de Verordening uitgesloten, terwijl een dergelijke vordering tot compensatie in het algemeen niet zozeer aan de persoon van de schuldeiser zal zijn gebonden dat zij naar haar aard niet voor overdracht vatbaar is. Evenmin is gesteld of gebleken dat partijen de overdraagbaarheid van hun vorderingsrechten bij beding hebben uitgesloten. De kantonrechter gaat dan ook aan dit verweer voorbij.
5.3.
De vervoerder voert voorts aan dat niet is voldaan aan de vereisten die de wet aan een rechtsgeldige cessie stelt. De kantonrechter overweegt als volgt. Een rechtsgeldige cessie dient onder verwijzing naar artikel 3:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. Aan het mededelingsvereiste is in ieder geval voldaan toen de cessie in deze procedure, zo niet bij dagvaarding dan wel bij repliek, ter kennis van de vervoerder is gebracht. Niet vereist is dat een cessie al voltooid is op het moment van de dagvaarding. Uit artikel 3:94 BW volgt voorts dat een cessie niet tweezijdig hoeft te zijn. Voldoende is een enkel door de vervreemder ondertekende akte. Zij hoeft niet te doen blijken van de verklaring van de cessionaris dat hij de levering aanvaardt.
5.4.
De vervoerder betwist voorts de echtheid van de handtekeningen, maar heeft dit onvoldoende onderbouwd zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat.
5.5.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In punt 14 van de considerans bij de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen.
5.6.
De vervoerder heeft aangevoerd dat het gezien de slechte weersomstandigheden in IJsland nodig was om in het belang van de vliegveiligheid een tussenlanding te maken om extra brandstof bij te tanken. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd alle redelijke maatregelen te hebben genomen om de vertraging van de passagier zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Het voorgaande is niet door Flightright betwist, zodat het als vaststaand moet worden aangenomen. De vordering van Flightright ligt dan ook voor afwijzing gereed.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van Flightright, omdat deze ongelijk krijgt.
5.8.
Ook de nakosten komen voor rekening van Flightright, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Flightright tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt Flightright tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter