In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Emirates, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Kuala Lumpur via Dubai op 24 augustus 2019. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist door een vertraging van het eerste deel van de vlucht, wat resulteerde in een aankomstvertraging van meer dan drie uur. Ze vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder betwist de vordering en stelt dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De vervoerder heeft echter bewijs geleverd dat een deel van de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals beslissingen van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken en dat de vordering van de passagiers daarom wordt afgewezen.
De proceskosten worden toegewezen aan de vervoerder, aangezien de passagiers ongelijk krijgen. De kantonrechter wijst de vordering af en veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en € 37,50 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.