ECLI:NL:RBNHO:2022:466

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
15.114771.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging zware mishandeling en bedreiging met een auto

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland een 29-jarige man veroordeeld voor poging zware mishandeling en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 april 2021 in Hoorn, waar de verdachte met zijn auto op een persoon inreed. Het slachtoffer, [slachtoffer 1], raakte licht gewond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk met zijn auto achteruit reed in de richting van het slachtoffer, die zich bij zijn scooter bevond. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, vooral gezien de camerabeelden die zijn acties documenteerden. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 240 dagen opgelegd, waarvan 92 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd hem de rijbevoegdheid ontzegd voor 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen op de scooter, maar ook op het slachtoffer gericht was, wat leidde tot de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten, maar vond de strafeis van de officier van justitie passend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.114771.21 en 15.327895.20 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 25 januari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 augustus 2021 en 11 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, toegewezen ter terechtzitting van 9 augustus 2021, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 april 2021 te Hoorn ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een personenauto onverhoeds en met vaart achteruit rijdend op te botsen en/of aan te rijden tegen de stilstaande scooter waar [slachtoffer 1] op zat en [slachtoffer 2] naast stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 27 april 2021 te Hoorn [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op een of meer momenten met een personenauto dreigend achter die voor hem wegrennende [slachtoffer 1] aan te rijden;
3
hij op of omstreeks 27 april 2021 te Hoorn als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Kernweg:
- een scooter is gaan inhalen en daarna zijn voertuig abrupt tot stilstand heeft gebracht en/of
- zonder rekening te houden met de verkeerssituatie achter hem, onverhoeds achteruit is gereden en/of
- met een niet toegestane, onverantwoord hoge snelheid is gaan rijden op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomdende verkeer, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit is de officier van justitie van mening dat de verdachte, door met zijn auto met vaart achteruit te rijden, vol opzet heeft gehad op het raken van het slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna te noemen [slachtoffer 1]). Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 2] (hierna te noemen [slachtoffer 2]) is er volgens de officier van justitie sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot [slachtoffer 1] heeft hij daartoe aangevoerd dat de verdachte, voordat hij achteruit reed met zijn auto, naar achter heeft gekeken. Op dat moment heeft hij [slachtoffer 1] niet gezien. Volgens de raadsman was het opzet van de verdachte niet gericht op het raken van [slachtoffer 1], maar op het raken van de scooter, zodat [slachtoffer 1] niet meer met de scooter zou kunnen wegrijden. Ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, omdat [slachtoffer 2] naast de auto stond op het moment dat de verdachte met zijn auto achteruit reed.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten aanzien van [slachtoffer 2] onder 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat zij uit de (op de zitting getoonde) camerabeelden opmaakt dat [slachtoffer 2] naast het bestuurdersportier van de auto van de verdachte stond op het moment dat de verdachte achteruit reed. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] door met zijn auto achteruit te rijden.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsmotivering
Met betrekking tot feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de op zitting getoonde beelden, stelt de rechtbank vast dat na de vechtpartij met [slachtoffer 1] de verdachte naar zijn auto is gelopen. Vervolgens is de verdachte boos in zijn auto gestapt. Op dat moment staat [slachtoffer 1] bij zijn scooter, die op ongeveer 1,5 meter recht achter de auto stond. [slachtoffer 1] is dan bezig zijn helm op te zetten. Vervolgens geeft de verdachte onverhoeds gas en rijdt hij met enige vaart achteruit, waarbij hij de scooter vol raakt. [slachtoffer 1] wordt geraakt of springt weg en komt ten val, waardoor hij gewond raakt aan zijn knie. De scooter wordt door de auto over een afstand van 7 meter over het wegdek naar achteren geduwd, waarna de verdachte wegrijdt.
De verdachte stelt dat hij niet wist dat [slachtoffer 1] achter zijn auto stond op het moment van achteruit rijden. Hij heeft eerst over zijn rechterschouder naar achter gekeken, maar heeft [slachtoffer 1] toen niet gezien. Volgens de verdachte was het dan ook niet zijn bedoeling om [slachtoffer 1] aan te rijden, maar ging het hem alleen om de scooter. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Op de camerabeelden is te zien dat nadat de vechtpartij is geëindigd, de verdachte gedurende een periode van ongeveer een minuut rondom zijn auto loopt. Bijna al die tijd staat [slachtoffer 1] achter de auto van de verdachte, hetgeen de verdachte gezien moet hebben. Dit geldt temeer nu uit de beelden ook blijkt dat de verdachte op enig moment tussen de auto en [slachtoffer 1] doorloopt naar de bestuurderskant van de auto. Enige tijd later loopt de verdachte vanaf het portier aan de bestuurderskant voor zijn auto langs, met zijn gezicht richting de achterkant van de auto, om het portier aan de passagierszijde te sluiten, waarna hij terugloopt, de auto instapt en ineens achteruit rijdt. Het kan niet anders zijn dan dat de verdachte zich ervan bewust was dat [slachtoffer 1] achter zijn auto stond op het moment dat hij achteruit reed. Ook moet de verdachte [slachtoffer 1] hebben gezien als hij, zoals hij zelf heeft verklaard, kort voor dat moment inderdaad naar achter heeft gekeken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte niet alleen doelbewust op de scooter maar ook op [slachtoffer 1] is ingereden en vol opzet had om hem te raken.
Door opzettelijk met een auto onverhoeds en met enige vaart achteruit te rijden in de richting van [slachtoffer 1], die zich op dat moment bij zijn scooter vlak achter de auto bevond, kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat de verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 27 april 2021 te Hoorn ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een personenauto onverhoeds en met vaart achteruit rijdend, aan te rijden tegen de stilstaande scooter waar [slachtoffer 1] naast stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 27 april 2021 te Hoorn [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling door op meer momenten met een personenauto dreigend achter die voor hem wegrennende [slachtoffer 1] aan te rijden;
3
hij op 27 april 2021 te Hoorn als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Kernweg:
- een scooter is gaan inhalen en daarna zijn voertuig abrupt tot stilstand heeft gebracht en
- zonder rekening te houden met de verkeerssituatie achter hem, onverhoeds achteruit is gereden en
- is gaan rijden op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, door welke gedragingen van de verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten:

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met zware mishandeling
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 92 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest en onder de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 30 december 2021.
Daarnaast heeft de officier van justitie voor de feiten onder 1 en 2 gevorderd dat aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de periode dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingehouden is geweest.
Met betrekking tot de onder 3 ten laste gelegde overtreding heeft de officier van justitie gevorderd artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen, gelet op de eis voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde misdrijven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Blijkens de rapportages van de deskundigen kunnen de feiten de verdachte slechts in verminderde mate worden toegerekend. De verdachte is bereid zich te houden aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden en een behandeltraject in te gaan. Met betrekking tot de hoogte van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is zonder enige noemenswaardige aanleiding op agressieve wijze met zijn auto verhaal gaan halen bij het latere slachtoffer [slachtoffer 1]. Vervolgens heeft hij hem tot stoppen gedwongen en is hij na een onderlinge schermutseling achteruit op [slachtoffer 1] ingereden. De verdachte mag van geluk spreken dat [slachtoffer 1] op tijd wist weg te komen, waardoor ernstig letsel is uitgebleven. [slachtoffer 1] is echter wel ten val gekomen en gewond geraakt. Ook zijn kleding en scooter zijn (ernstig) beschadigd. Vervolgens is de verdachte weggereden, maar hij is kort daarop omgekeerd en is nog meerdere malen op een dreigende manier toegereden op de wegrennende [slachtoffer 1]. Dit gedrag van de verdachte moet angstige momenten hebben opgeleverd voor [slachtoffer 1], die meermalen voor de verdachte is weggevlucht. Door zijn handelen heeft de verdachte tevens het verkeer gehinderd en in gevaar gebracht, onder meer doordat de verdachte tegen het verkeer in op de andere weghelft is gaan rijden. Deze feiten rekent de rechtbank de verdachte ernstig aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 22 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport van 10 december 2021 van [naam 1], psycholoog
.Het psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is geconstateerd dat er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een lichte stoornis in cannabisgebruik.
Er is sprake van een narcistische dynamiek, waarbij betrokkene gevoelens van kleinheid niet verdraagt en de grens van het toelaatbare overgaat om als winnaar uit de strijd te komen. Hij heeft een egocentrische houding en ervaart weinig gevoelens van schuld en spijt jegens zijn slachtoffers.
Betrokkene moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om de tenlastegelegde feiten betrokkene in verminderde mate toe te rekenen
.
Betrokkene heeft in het verleden een agressie-regulatiebehandeling aangeboden gekregen, maar hij heeft hier onvoldoende van kunnen profiteren. Onderzoeker acht een ambulante behandeling opnieuw aangewezen. Een dergelijke behandeling kan geboden worden door een forensisch psychiatrische polikliniek als De Waag. Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling, teneinde betrokkene optimaal te motiveren, als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
- het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport van 28 december 2021 van [naam 2], psychiater en [naam 3], psychiater
.Het psychiatrisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene wordt in zijn leven nog steeds ernstig gehinderd door zijn beperkte frustratietolerantie, agressieregulatie en impulsbeheersing. Het berouw ten aanzien van het ten laste gelegde ligt vooral in de gevolgen die het heeft voor betrokkene zelf en zijn naasten. In combinatie met zijn forensische voorgeschiedenis en het feit dat er in de jeugd al sprake was van een gedragsstoornis (ODD) en normoverschrijdend gedrag, maken dat betrokkene nog steeds voldoet aan de criteria voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De beperkte impulsbeheersing en gestoorde agressieregulatie die onderdeel vormen van de antisociale persoonlijkheidsstoornis hebben doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten, zowel bij de poging tot zware mishandeling als de bedreiging. Geadviseerd wordt om betrokkene de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen
.
Het risico op recidive van agressief gedrag wordt matig-hoog ingeschat, onder de huidige omstandigheden.
Vanuit de beschermende factoren lijkt er voor betrokkene ditmaal mogelijk meer motivatie aanwezig om een behandeling voor zijn agressieregulatie problematiek te gaan volgen. Het lijkt passend om betrokkene aan te melden bij een forensische psychiatrische polikliniek.
Deze interventie wordt geadviseerd binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, waarbij van belang is dat het voorwaardelijk strafdeel voldoende hoog is zodat betrokkene de geadviseerde ambulante behandeling ook vol zal blijven houden.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 30 december 2021 van [naam 4]
,als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland
.Het voorlichtingsrapport houdt onder meer het volgende in:
Een beperkte agressieregulatie ligt ten grondslag aan het delictsgedrag. Betrokkene beschikt over intellectuele capaciteiten op gemiddeld tot beneden gemiddeld niveau. Deze factoren kunnen het risico op recidive verhogen.
Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht
- ambulante behandeling
- contactverbod met de aangever.
Met de conclusies van voormelde rapportages kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken. De geëiste straf acht de rechtbank passend en geboden, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheid dat de feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank zal daarom bepalen dat een vrijheidsbenemende straf van 240 dagen zal worden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Een gedeelte groot 92 dagen zal vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd, waaraan een proeftijd zal worden verbonden opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. In de op naam van de verdachte staande documentatie ziet de rechtbank aanleiding om de proeftijd op 3 jaren te stellen. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de voorwaarden koppelen zoals geadviseerd in het rapport van de reclassering van 30 december 2021.
Met betrekking tot feit 3.
Gelet op de opgelegde straf voor de feiten onder 1 en 2 acht de rechtbank het raadzaam te bepalen dat aan de verdachte voor de onder 3 bewezen verklaarde overtreding geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren opdat de verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.782,68 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
schade aan de scooter: € 832,69
broek: € 89,99
jas: € 60,00
immateriële schade
€ 800,00
totaal € 1.782,68
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade aan de jas en broek kan worden toegewezen. De schade aan de scooter is echter niet op eenvoudige wijze vast te stellen, nu onbekend is gebleven in welke staat de scooter zich voorafgaand aan de aanrijding bevond. De rechtbank kan de schade aan de scooter schattenderwijs vaststellen. Dit geldt ook voor de hoogte van de immateriële schade, aldus de raadsman..
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten en integraal kan worden toegewezen. Met betrekking tot de gevorderde schade aan de scooter is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van de vordering door de raadsman, gezien de onderbouwing daarvan door de benadeelde partij, onvoldoende gemotiveerd is betwist.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 10 maart 2021 in de zaak met parketnummer 15.327895.20 heeft de politierechter Noord-Holland de verdachte ter zake van mishandeling van zijn levensgezel en vernieling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij dat vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 25 maart 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting vastgesteld dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de vordering af te wijzen, omdat deze geen toegevoegde waarde heeft. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de proeftijd te verlengen dan wel de voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, omdat uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9a, 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 62, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en
artikel 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
92 (tweeënnegentig)dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich op uitnodiging meldt na de start van het toezicht bij de reclassering te Hoorn, waarna de veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- de veroordeelde zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt met
 [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum]
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie houdt toezicht op de naleving van dit contactverbod.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en verder om medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
12 (twaalf) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
10 (tien) maanden nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.782,68 (eenduizendzevenhonderdtweeëntachtig euro en achtenzestig cent), bestaande uit € 982,68 als vergoeding voor de materiële en
€ 800,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.782,68 (eenduizendzevenhonderdtweeëntachtig euro en achtenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat ter zake van feit 3 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.327895.20 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland d.d. 10 maart 2021.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mrs. L. Boonstra en M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 januari 2022.
Mr. L. Boonstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.