ECLI:NL:RBNHO:2022:4652

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/15/326846 / KG ZA 22-154
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmering van erfdienstbaarheid door plaatsing hek op erfafscheiding tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, betreft het een kort geding tussen buren over een recht van erfdienstbaarheid. Eiser, eigenaar van een perceel met garage, vordert dat gedaagden, eigenaren van het aangrenzende perceel, een hek verwijderen dat de toegang tot haar garage belemmert. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het recht van erfdienstbaarheid nog bestaat en op welke wijze dit recht moet worden uitgeoefend. Eiser stelt dat zij recht heeft op een doorgang vanaf het Laantje naar haar garage, terwijl gedaagden betwisten dat dit recht nog bestaat. De voorzieningenrechter neemt voorshands aan dat het recht van erfdienstbaarheid nog bestaat en wijst de vordering van eiser gedeeltelijk toe. De rechter bepaalt dat gedaagden binnen vier weken een doorgang van vijf meter moeten realiseren aan de uiterste westzijde van hun perceel, tegenover het dichtstbijzijnde punt van de openbare weg. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van beide partijen in overweging moeten worden genomen, maar dat de belangen van eiser zwaarder wegen, gezien het feit dat zij anders niet bij haar garage kan komen. De rechter legt een dwangsom op voor het geval gedaagden niet aan de uitspraak voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/326846 / KG ZA 22-154
Vonnis in kort geding van 25 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Verhoog te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
allen wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.N. Mense te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden. Gedaagden afzonderlijk zullen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 22
  • de producties 1 t/m 15 van de zijde van [gedaagde 1] c.s.
  • de e-mail met daarbij de akte eiswijziging, de pleitnota van mr. Verhoog en het afschrift openbaar exploot van de zijde van [eiser]
  • de mondelinge behandeling van 12 mei 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de pleitaantekeningen van mr. Mense namens [gedaagde 1] c.s.
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiser] , bijgestaan door mr. Verhoog voornoemd,
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , bijgestaan door mr. Mense voornoemd.
Tevens was aanwezig:
- [Belangstellende] (belangstellende)
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De zaak in het kort
2.1.
Partijen zijn buren en twisten over een recht van erfdienstbaarheid om vanaf de openbare weg via het Laantje te komen en te gaan naar de garage van [eiser] . [gedaagde 1] c.s. zijn eigenaar van het Laantje, dat is belast met een erfdienstbaarheid van weg ten gunste van het perceel van [eiser] . [eiser] meent recht te hebben op een inrit vanaf het Laantje ter hoogte van de achterzijde van haar perceel, zo dicht mogelijk bij haar garage. [gedaagde 1] c.s. hebben een hek op de erfgrens geplaatst waardoor de garage van [eiser] via het Laantje niet bereikbaar is. Indien er een recht van erfdienstbaarheid bestaat, wat zij betwisten, dan moet dit recht op de minst bezwarende wijze worden uitgeoefend en kan er een doorgang worden gemaakt die zo dicht mogelijk bij de openbare weg is gesitueerd.
2.2.
De voorzieningenrechter neemt voorshands aan dat het recht van erfdienstbaarheid (nog) bestaat. Met inachtneming van de belangen van partijen, die voor [eiser] bestaan uit het behoud van haar tuin en voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit het inperken van de kans op schade aan geparkeerde auto’s, zal de voorzieningenrechter de vordering in zoverre toewijzen dat een doorgang van vijf meter moet worden gemaakt aan de uiterste westzijde op een afstand loodrecht tegenover het punt het dichtstbij de openbare weg van de meest oostelijk gelegen parkeerplaats.

3.Feiten

3.1.
[eiser] is sinds 1997 eigenaar van het perceel met de daarop gelegen woning en garage aan het adres [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend onder nummer [kadaster nummer 1] . Eerst was sprake van gezamenlijk eigendom met [betrokkene] , de toenmalige partner van [eiser] , maar na beëindiging van de samenleving in 2016 is het hiervoor genoemde perceel geheel aan [eiser] toebedeeld. Dit perceel zal hierna ‘het woonperceel met garage’ genoemd worden.
3.2.
In 1998 heeft [betrokkene] , tezamen met een zakelijk partner, de eigendom verkregen van de achter het woonperceel met garage gelegen bedrijfslocatie. Een deel van de percelen is aan derden verkocht. [betrokkene] heeft de bedrijfslocatie gelegen aan het adres [adres 2] , kadastraal bekend onder nummer [kadaster nummer 2] (hierna: het Pakhuis) en een strook grond grenzend aan de achterzijde van het woonperceel met garage, kadastraal bekend onder nummer [kadaster nummer 3] (hierna: de Banaan) in eigendom gehouden. Sinds 2016 is [eiser] door toedeling ook eigenaar geworden van de Banaan.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn sinds 2000 eigenaar van de percelen met de daarop gelegen woning aan het adres [adres 3] , kadastraal bekend onder de nummers [kadaster nummer 4] en [kadaster nummer 5] . De woning is gelegen aan de Zaanoever, achter de woning van [eiser] . [gedaagde 3] is eigenaar van het perceel met woning gelegen aan het adres [adres 4] te [plaats] , kadastraal bekend onder nummer [kadaster nummer 6] . Ook deze woning is gelegen achter de woning van [eiser] .
3.4.
Daarnaast zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] eigenaar van het perceel kadastraal bekend onder nummer [kadaster nummer 7] (voorheen: [kadaster nummer 8] ), welk perceel dient als toegangsweg naar de woningen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Dit perceel zal hierna worden aangeduid als het Laantje. In 2002 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de eigendom verkregen van het Pakhuis. In het Pakhuis worden twee appartementen gerealiseerd. Ten behoeve van die appartementen zijn twee parkeerplaatsen aangewezen op het Laantje.
3.5.
Onderstaande kadastrale kaart illustreert de (toekomstige) situatie:

{Afbeelding 1}

3.6.
Bij akte van 24 mei 1978 is ten behoeve van het woonperceel met garage (dat destijds nog geen eigendom was van [eiser] ) en ten laste van het Laantje een erfdienstbaarheid gevestigd, luidend als volgt:
‘(...) de erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan naar het heersende erf naar en van de openbare weg via de weg, gelegen op het lijdend erf welke erfdienstbaarheid uitgeoefend mag worden met een auto en dergelijke voertuigen.’
3.7.
Bij akte van 1 april 1997, waarbij [eiser] met haar toenmalige partner [betrokkene] de eigendom verkreeg van het woonperceel met garage, is voor wat de erfdienstbaarheid betreft verwezen naar de akte van 24 mei 1978. De erfdienstbaarheid is in artikel 6 b onder c als volgt geformuleerd:
‘ten behoeve van het bij deze verkochte en ten laste van gemeld perceel [adres 4] te [plaats] de erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan naar het heersende erf naar en van de openbare weg, welke erfdienstbaarheid uitgeoefend mag worden met een auto en dergelijke voertuigen…’
Bovenaan dit artikel staat vermeld dat de erfdienstbaarheid wordt gevestigd ter bestendiging van de bestaande toestand.
3.8.
Bij akte van 21 juli 1998, waarbij [betrokkene] de gedeelde eigendom verkreeg van de percelen met daarop bedrijfslocatie is vastgesteld dat de bestaande erfdienstbaarheid ten behoeve van het woonperceel met garage door vermenging teniet is gegaan. In deze akte is opnieuw een erfdienstbaarheid ten behoeve van het woonperceel met garage opgenomen, luidend als volgt:
‘Ten laste van het onder b. verkochte kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] , sectie A nummer [kadaster nummer 9] gedeeltelijk en sectie A nummer [kadaster nummer 11] gedeeltelijk, zijnde de oprit, en ten behoeve van het aangrenzende perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] , sectie A nummer [kadaster nummer 1] , eigendom van verkoper, alsmede ten behoeve van liet bij de verkoper in eigendom verblijvende aangrenzende perceel, op de tekening aangeduid als letter C, kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] , sectie A nummer [kadaster nummer 11] gedeeltelijk, wordt bij deze erfdienstbaarheid gevestigd van overweg, ten einde te komen en te gaan van en naar de [adres 5] te [plaats] op de minst bezwarende wijze...’
3.9.
In de notariële akte van 10 november 2000, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de eigendom van het perceel met woning aan het adres [adres 3] verkregen is een erfdienstbaarheid opgenomen en verwezen naar de hiervoor genoemde akte van 21 juli 1998.
3.10.
Het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) heeft bij arrest van 10 juli 2018 – kort gezegd – bepaald dat de erfdienstbaarheid ten behoeve van het woonperceel met garage om te komen en te gaan van de openbare weg naar de achter de woning van [eiser] gelegen garage zich niet uitstrekt tot de Banaan, omdat dit geen deel uitmaakt van het heersend erf. Het hof heeft daarnaast voor recht verklaard dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gerechtigd zijn de Banaan af te sluiten. Dit is hierna ook gebeurd, door de plaatsing van een houten schutting op de erfafscheiding tussen het Laantje en de Banaan.
3.11.
Op 24 maart 2022 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een erfafscheiding, bestaande uit een ijzeren hekwerk, geplaatst op de erfgrens tussen het Laantje en het woonperceel met garage. Dit hekwerk is geplaatst in het verlengde van de houten schutting op de erfgrens tussen het Laantje en de Banaan. Hierdoor is het voor [eiser] niet langer mogelijk om met een voertuig via het Laantje de aan de achterzijde op haar perceel gelegen garage te bereiken.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [gedaagde 1] c.s., hoofdelijk, te gebieden het op 24 maart 2022 geplaatste hek langs het aan [eiser] in eigendom toebehorende perceel, gelegen aan de [adres 1] te [plaats] , gemeente [gemeente 2] , aan de uiterste Westzijde over een lengte van vijf meter te verwijderen en verwijderd te houden, één en ander op verbeurte van een hoofdelijke dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat gedaagden nalatig blijven aan deze veroordeling te voldoen;
subsidiair:
II. [gedaagde 1] c.s., hoofdelijk, te gebieden in het op 24 maart 2022 geplaatste hek langs het aan [eiser] in eigendom toebehorende perceel, gelegen aan de [adres 1] te [plaats] , gemeente [gemeente 2] , aan de uiterste Westzijde een toegangspoort te maken met een minimum breedte van vijf meter, één en ander op verbeurte van een hoofdelijke dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat gedaagden nalatig blijven aan deze veroordeling te voldoen;
primair en subsidiair:
III. Gedaagden, hoofdelijk, te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten, onder bepaling dat betaling van deze kosten binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis dient te geschieden, bij gebreke waarvan gedaagden hierover vanaf de veertiende dag na het in deze te wijzen vonnis wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zullen zijn.
4.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de plaatsing van een erfafscheiding door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in strijd is met het recht van weg dat zij geniet, omdat zij als gevolg daarvan haar achtererf en garage niet meer kan bereiken. Hoewel in de akte van 21 juli 1998 is opgenomen dat de erfdienstbaarheden ten guste van het perceel van [eiser] en ten laste van het Laantje door vermenging teniet zijn gegaan, berust dit op een onjuiste lezing van de notaris, die door het hof is overgenomen. Van vermenging kan pas sprake zijn wanneer het heersende erf en het dienende erf in één hand komen, en hiervan is geen sprake geweest, want [eiser] is nooit eigenaar geweest van het Laantje. De erfdienstbaarheid die is gevestigd bij akte van 1 april 1997 is dan ook blijven gelden.
4.3.
Bij de uitleg van de erfdienstbaarheid komt het volgens [eiser] aan op de partijbedoelingen. Het is nooit de bedoeling van [betrokkene] geweest om het recht van weg zodanig te beperken dat hij met een auto door zijn eigen tuin van en naar de garage moest komen en gaan. Voor zover mocht worden geoordeeld dat de tekst van de akte onvoldoende duidelijkheid biedt over de loop van de erfdienstbaarheid beroept [eiser] zich op verjaring. De oprit en de garage achter de woning werden al voordat [eiser] in 1997 eigenaar werd als zodanig gebruikt en zijn sindsdien in gebruik gebleven.
4.4.
Voor zover ook geen sprake is van verjaring beroept [eiser] zich op misbruik van recht van artikel 3:13 BW. De plaatsing van het hek dient geen enkel redelijk doel. [eiser] kan niettemin leven met de aanwezigheid van het hek, zolang haar toegang tot de garage daardoor niet belemmerd wordt. De omheining dient ter hoogte van de garage dan ook onderbroken te worden, of er moet een beweegbaar hek worden aangebracht, aldus [eiser] .
4.5.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat sprake is van een spoedeisend belang. Het spoedeisend belang vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort uit de aard van de vordering. De stelling van [eiser] dat zij haar garage aan de achterzijde van haar woonperceel niet meer kan bereiken met een voertuig door de plaatsing van een hek door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , terwijl zij een recht van erfdienstbaarheid stelt om te komen en te gaan van het Laantje naar het woonperceel met garage, is voldoende om een spoedeisend belang aan te nemen.
Ten gronde
5.2.
De kern van het geschil ziet op de vraag of [eiser] op grond van een gevestigde of door verjaring ontstane erfdienstbaarheid recht heeft op toegang tot haar perceel vanaf het Laantje. Als dat het geval is, dan is vervolgens de vraag op welke plaats de doorgang in de erfafscheiding moet worden aangebracht.
5.3.
[eiser] stelt dat zij recht heeft op toegang tot het woonperceel met garage vanaf het Laantje via een doorgang direct ten oosten van het punt waar het Laantje, de Banaan en het woonperceel met garage met elkaar samenvallen. Dit punt is op de kadastrale kaart onder 3.5 aangeduid met een
X.Primair baseert [eiser] haar stelling op de akte van 1 april 1997. [eiser] stelt dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de erfdienstbaarheid als gevolg van vermenging teniet is gegaan. Van vermenging is sprake wanneer het heersende- en dienende erf in één hand komen. In 1998 werd alleen [betrokkene] eigenaar van de bedrijfslocatie, waarvan het Laantje onderdeel was. [eiser] is nooit eigenaar geweest van het Laantje, zodat volgens haar geen sprake kan zijn geweest van vermenging.
5.4.
Voorshands neemt de voorzieningenrechter aan dat van vermenging geen sprake is geweest, hetgeen meebrengt dat de erfdienstbaarheid die bij de akte van 1 april 1997 is gevestigd, nog bestaat en dat [eiser] daaraan rechten kan ontlenen.
De door [gedaagde 1] c.s. ingeroepen omstandigheid dat [eiser] in de verhouding tot [betrokkene] niet als derde in de zin van het bepaalde in art 5:83 BW kan worden aangemerkt, wat daarvan zij, laat onverlet dat de eigendomspositie van heersend en dienend erf niet de voor vermenging vereiste samenval heeft wanneer een van beide percelen in een gemeenschap valt en slechts één der deelgenoten het andere perceel in eigendom heeft.
5.5.
Dat brengt mee dat het in dit geding aankomt op vaststelling van de loop van de erfdienstbaarheid.
De voorzieningenrechter stelt vast dat door [gedaagde 1] c.s. op zichzelf niet wordt bestreden dat de erfdienstbaarheid recht geeft op een toegang tot het woonperceel met garage vanaf het Laantje, die geschikt is voor motorvoertuigen. Feitelijk gezien spitst het geschil zich aldus toe op de vraag op welke afstand die toegang, bezien vanaf de openbare weg, naar achteren moet worden gesitueerd en hoe breed die toegang maximaal mag zijn. [eiser] vordert na wijziging van eis een toegang van vijf meter breed.
5.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de toelichting van [eiser] blijkt dat zij met haar beroep op de akte van 1997 niet heeft beoogd om af te dingen op de werking van het arrest van het hof. [eiser] accepteert dat de toegang die in het verleden feitelijk vanaf het Laantje via de Banaan tot de garage werd verkregen als gevolg van dat arrest niet langer beschikbaar is. Zij betoogt dat uit de akte van 1997 voortvloeit dat de toegang naar haar woonperceel met garage vanaf het Laantje zoveel mogelijk naar de westkant moet worden gesitueerd, zodat zij niet méér tuin hoeft op te offeren dan hoe dan ook nodig is om het arrest van het hof te respecteren, maar de toegang vanaf het Laantje wel wordt behouden.
5.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat loop van de toegangsweg in de aktes uit 1978 en 1997 niet duidelijk is omschreven. De akte uit 1997 specificeert wel indirect een bepaalde loop van de erfdienstbaarheid, namelijk door de vermelding dat de erfdienstbaarheid een bestaande toestand bestendigt.
5.8.
Artikel 5:73 BW bepaalt dat de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regels daarover ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend.
5.9.
[eiser] betoogt dat zij recht heeft op een toegang op de plaats die op de kadastrale kaart is aangeduid met
X. [eiser] baseert dit recht op de wijze waarop in het verleden toegang tot de garage werd verkregen. Daartoe stelt [eiser] dat onder meer uit de door haar overgelegde verklaringen van buurt- en dorpsbewoners volgt dat er al lang voor de aankoop van het woonperceel met garage door [eiser] en [betrokkene] sprake was van gebruik van de oprit met auto’s en ander gemotoriseerd vervoer tot achteraan het erf van [eiser] .
[gedaagde 1] c.s. betwisten dit en voeren aan dat [eiser] voorheen via het Laantje over de Banaan naar haar garage reed, zodat geen sprake was van het gebruik van een erfdienstbaarheid ten behoeve van het woonperceel met garage. Op de plaats waar [eiser] nu een doorgang wenst, stond tot aan december 2018 nog een laurierhaag. Deze laurierhaag is pas na de plaatsing van de schutting tussen het Laantje en de Banaan verwijderd, zodat [eiser] voortaan vanaf het Laantje over punt
Xhaar woonperceel met garage per auto kon bereiken.
5.10.
Uit het arrest van het hof uit 2018 volgt dat [eiser] in die procedure heeft aangevoerd dat zij vanaf het ontstaan van de Banaan daaroverheen ging als zij zich vanaf de openbare weg via het Laantje naar haar garage begaf en omgekeerd. Daarbij heeft zij toen aangegeven dat slechts een stuk van 50 centimeter van het Laantje hoeft te worden overgestoken om vanaf de Banaan de ingang van de garage te bereiken. Afsluiting van de grens tussen het Laantje en de Banaan zou ertoe leiden dat [eiser] niet meer via het Laantje gebruik kon maken van de garage, waardoor zij in de gevestigde erfdienstbaarheid zou worden belemmerd.
Deze verklaring weerlegt het huidige betoog van [eiser] dat al jarenlang een toegang tot het woonperceel met garage bestaat rechtstreeks vanaf het Laantje.
Ook uit de door [eiser] overgelegde verklaringen van omwonenden moet worden afgeleid dat de bestaande toestand die de akte van 1997 beoogde te bestendigen ziet op vervoersbewegingen met onder meer voertuigen vanaf het Laantje
via de Banaannaar het woonperceel met garage. Die historie kan echter voor de vaststelling van de loop van de erfdienstbaarheid geen gewicht in de schaal leggen, waar het hof bij arrest van 10 juli 2018 heeft geoordeeld dat de Banaan geen deel uitmaakt van het heersend erf. Ook het beroep op verjaring kan [eiser] om die reden niet helpen.
5.11.
[gedaagde 1] heeft betoogd dat de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze dient te worden uitgeoefend. Ter zitting hebben [gedaagde 1] c.s. verklaard bereid te zijn een doorgang aan te brengen waarbij de westelijke zijde van de doorgang zeven meter vanaf de openbare weg wordt gesitueerd. Dit betekent dat [eiser] een deel van haar tuin moet prijsgeven om een pad naar de garage te creëren. Daarom wenst [eiser] een doorgang op het punt aan het einde van de Banaan, zoals aangeduid op de kadastrale kaart met
X.
5.12.
Aangezien de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid niet kan worden afgeleid uit de tekst van de akte of de plaatselijke gewoonte, zullen de beginselen van redelijkheid en billijkheid een rol spelen bij de uitleg van de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend. [1]
5.13.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voorzien in de door [eiser] voorgestelde situering van de doorgang een aantasting van rechten van derden. De percelen met daarop het Pakhuis zijn/worden verkocht aan derden. Als onderdeel van de koop is/zal worden overeengekomen dat aan de kopers het recht is gegeven een deel van het Laantje als twee parkeerplaatsen te gebruiken. Deze parkeerplaatsen zijn op de kadastrale tekening ingetekend. Indien de parkeerplaatsen in gebruik zijn, kan de draai naar de garage op het punt dat door [eiser] wordt voorgesteld niet meer gemaakt worden, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
5.14.
De voorzieningenrechter acht het begrijpelijk dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de doorgang niet recht tegenover die parkeerplaatsen wil hebben, vooral vanwege het daardoor vergrote risico op schade aan geparkeerde voertuigen. Dit belang verdraagt zich echter heel wel met een doorgang die vanaf de openbare weg bezien verder naar achteren is gesitueerd dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor ogen hebben. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat [eiser] voor iedere meter dat de doorgang dichter bij de openbare weg wordt gesitueerd ongeveer drie tot vijf vierkante meter van haar tuin moet opgeven.
5.15.
De voorzieningenrechter passeert het verweer van [gedaagde 1] c.s. dat het opofferen van de tuin onnodig is om toegang te krijgen tot de garage, omdat er evenwijdig aan het Laantje een betegeld pad van ongeveer één meter breed ligt. Vast staat dat een pad van één meter breed veel te smal is om met een auto over te gaan. Daarnaast is van belang dat het Laantje ook na realisatie van deze oplossing ongewijzigd vrij begaanbaar is. Die vrije begaanbaarheid zal ook (moeten) blijven bestaan nu het Laantje de functie heeft om toegang van de openbare weg tot de achterliggende percelen te geven.
5.16.
De voorzieningenrechter is, alles overziende, van opvatting dat aan het belang van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voldoende recht gedaan wordt wanneer een doorgang wordt gemaakt op een andere plaats dan door beide partijen is voorgesteld. Dat zal worden gedaan door voor te schrijven dat de westelijke zijde van de te maken doorgang moet worden gesitueerd op een afstand loodrecht tegenover het meest oostelijke parkeervak. In reactie op het betoog van [gedaagde 1] c.s. dat een erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze moet worden uitgeoefend wordt opgemerkt dat de bezwaarlijkheid van de voorgeschreven wijze van uitoefening, mede gelet op de omstandigheid dat het Laantje de functie van inrit voor de achtergelegen percelen heeft, zeer gering is.
5.17.
Op onderstaande kadastrale kaart is met een rode lijn aangeduid waar de toegang moet worden gemaakt. De uiterste westzijde van de uitrit bevindt zich loodrecht tegenover het punt het dichtstbij de openbare weg van de meest oostelijk gelegen parkeerplaats. De rode lijn strekt ter indicatie en is niet op schaal ingetekend. De breedte van de toegang vanaf het westelijke punt bezien moet in totaal vijf meter zijn, zodat [eiser] voldoende ruimte heeft om met een voertuig (schuin) het woonperceel met garage op te draaien.

{Afbeelding 2}

5.18.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat de doorgang binnen vier weken na dit vonnis gerealiseerd moet zijn. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als in de beslissing onder 6.2 vermeld.
5.19.
Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zal de voorzieningenrechter de proceskosten compenseren en wel aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
gebiedt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, binnen vier weken langs het aan [eiser] toebehorende perceel, gelegen aan de [adres 1] te [plaats] , gemeente [gemeente 2] , aan de uiterste westzijde loodrecht tegenover het punt het dichtstbij de openbare weg van de meest oostelijk gelegen parkeerplaats, op de kaart onder 5.17 gemarkeerd met een rode lijn, over een breedte van vijf meter het hek te verwijderen dan wel in het geplaatste hek een toegangspoort te maken,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, om aan [eiser] een dwangsom te betalen van
€ 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
6.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bert op 25 mei 2022. [2]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 december 2005,
2.Conc.: 1589