ECLI:NL:RBNHO:2022:4595

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
15.014398.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen van geldbedragen door partner van verdachte

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van ongeveer €83.729,20, dat vermoedelijk afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het feit en stelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de criminele herkomst van de gelden, gezien de financiële situatie van het huishouden. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de strafbare feiten van haar partner en dat zij in de rolverdeling thuis geen inzicht had in de financiën.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en haar partner in overweging genomen. De verdachte had verklaard dat zij dacht dat haar partner voldoende inkomen had om hun levensstijl te bekostigen en dat zij nooit op haar bankrekening keek. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de gelden van criminele herkomst waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het witwassen van de geldbedragen, omdat er geen bewijs was dat zij op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar partner. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-014398-20 (P)
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Tegenspraak (279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 mei 2022 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Nijmegen,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.F. Hof en van hetgeen de gemachtigd raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, namens de verdachte naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 6 maart 2018 2018 te Den Helder, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer €83.729,20--, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De partner van de verdachte heeft een aanzienlijke som geld verdiend met strafbare feiten. De verdachte deelde de huishouding met haar partner en heeft – van haar partner – een bedrag van in totaal € 14.463,70 contant op haar rekening gestort gekregen. Uit onderzoek blijkt dat de uitgaven van de huishouding bij lange na niet gedekt werden door de inkomsten. De voornoemde omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden van witwassen. Nu de verdachte geen (geloofwaardige) verklaring heeft gegeven over de (legale) herkomst van de contante stortingen en haar uitgavenpatroon, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verdachte heeft verklaard geen wetenschap te hebben gehad van de door haar partner gepleegde strafbare feiten en de criminele herkomst van de op hun beider bankrekeningen gestorte bedragen. Thuis was de rolverdeling zo dat haar partner de financiën deed. Haar partner, medeverdachte in deze zaak, heeft deze rolverdeling bevestigd. De verdachte keek nooit op haar bankrekening en dacht dat haar partner genoeg geld verdiende om hun levensstijl te bekostigen. Onder deze omstandigheden hoefde de verdachte niet te vermoeden dat het op haar bankrekening gestorte geld – laat staan het op de rekening van haar partner gestorte geld – van misdrijf afkomstig is.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is hetgeen de verdachte ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Naar de partner van de verdachte ([naam medeverdachte]) is strafrechtelijk onderzoek gestart nadat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna: het COA) aangifte had gedaan van verduistering in dienstbetrekking in de periode 1 januari 2014 tot en met 6 maart 2018. Volgens het COA zou [medeverdachte] minimaal € 160.000 aan voorschotten hebben uitgegeven, maar deze bedragen nooit hebben verstrekt aan de betreffende bewoners. Uit het strafrechtelijk onderzoek naar [medeverdachte] is onder meer gebleken dat in de periode januari 2014 tot en met april 2017 een groot aantal – te weten 92 – contante stortingen op haar (eigen) bankrekening zijn gedaan, in totaal ten bedrage van € 69.385,50. In de periode van april 2014 tot en met maart 2018 zijn op een bankrekening van de verdachte 16 contante stortingen gedaan van in totaal € 14.463,70. Op een andere bankrekening van de verdachte is in juni 2015 één keer een bedrag van € 1.000 gestort. Uit verder onderzoek van de politie blijkt dat over de jaren 2014-2017 de inkomsten van [medeverdachte] en de verdachte niet toereikend waren voor hun uitgaven, wanneer de contante stortingen niet worden meegerekend.
Voor een bewezenverklaring van (schuld)witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat ook wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden. Hoewel [medeverdachte] in haar strafzaak heeft erkend dat de contante stortingen van in totaal € 83.729,20 een criminele herkomst hebben (namelijk verkregen middels verduistering), is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte hiervan wist of dit redelijkerwijs moest vermoeden. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang.
De verdachte heeft bij de politie verklaard geen wetenschap te hebben gehad van de door [medeverdachte] gepleegde strafbare feiten en niets af te weten van de contante stortingen. [medeverdachte] deed de financiën en de verdachte keek nooit op haar eigen bankrekening(en). Zij heeft verklaard niet te weten hoeveel [medeverdachte] verdiende, maar dat ze dacht dat [medeverdachte] een goede baan had en daarmee hun uitgaven bekostigde. De verklaring van de verdachte wordt gesteund door [medeverdachte], die heeft verklaard dat zij de verdachte nooit over de verduistering heeft geïnformeerd. Ook heeft [medeverdachte] bevestigd dat zij thuis de financiën regelde, dat de verdachte daar geen inzicht in had en dat zij (en niet de verdachte) alle contante stortingen op de bankrekeningen zelf heeft gedaan.
Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de contante stortingen of dat zij dit redelijkerwijs had moeten vermoeden. Voor wat betreft de contante stortingen op de bankrekening van [medeverdachte] (in totaal € 69.385,50), geldt dat zowel de verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat de verdachte geen toegang had tot deze bankrekening. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] en de verdachte samen een huishouden vormen, betekent nog niet dat de verdachte op de hoogte moet zijn van alle inkomsten van [medeverdachte], laat staan de (criminele) herkomst daarvan. Het bedrag van € 15.463,70 dat op de beide bankrekeningen van de verdachte is gestort, bestrijkt een periode van bijna vier jaar en is – indachtig deze lange periode – naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig hoog dat de verdachte – als zij al op de hoogte was van de stortingen op haar eigen bankrekening – redelijkerwijs een criminele herkomst had moeten vermoeden. De omstandigheid dat [medeverdachte] en de verdachte meer uitgaven dan dat zij verdienden (de contante stortingen niet meegerekend) maakt het voorgaande niet anders. Immers hebben zowel de verdachte als [medeverdachte] verklaard dat de verdachte geen inzicht had in de financiën, waaronder het inkomen van [medeverdachte].
Gelet op het voorgaande zal de verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A.J. van Yperen, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2022.
Mr. C.A.J. van Yperen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.