ECLI:NL:RBNHO:2022:4594

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
15.014397.20 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na verduistering in dienstbetrekking

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 15.014397.20. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door een veroordeelde, die in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 maart 2018 opzettelijk een bedrag van € 164.365,- heeft verduisterd dat toebehoorde aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers. De officier van justitie had op 14 april 2022 een vordering ingediend tot ontneming van dit bedrag, welke vordering is behandeld op de zitting van 12 mei 2022. Tijdens deze zitting zijn de veroordeelde en haar gemachtigd raadsman, mr. E. Boskma, gehoord. De veroordeelde stelde dat het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel iets meer dan € 100.000,- bedroeg, maar de rechtbank heeft dit bedrag vastgesteld op € 164.365,-, gebaseerd op de bewezenverklaring van de strafbare feiten in de strafzaak. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde voldoende financiële draagkracht heeft om aan de betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van het ontnomen bedrag en bepaalde de duur van de gijzeling op maximaal 1080 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.014397.20 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 25 mei 2022
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 14 april 2022ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[naam veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna: de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 14 april 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 164.365,-en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft de vordering gebaseerd op de strafbare feiten die zijn behandeld op de zitting van 12 mei 2022 van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank, zoals opgenomen in de tenlastelegging in de zaak met bovengenoemd parketnummer en waarvoor de officier van justitie een bewezenverklaring heeft gevorderd.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2022.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Daarbij zijn gehoord de gemachtigd raadsman van de veroordeelde, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en heeft de voorzitter medegedeeld dat ernaar zal worden gestreefd om gelijktijdig uitspraak te doen met de uitspraak in de strafzaak op 25 mei 2022.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering, waarbij zij aansluiting heeft gezocht bij het bedrag zoals genoemd in de tenlastelegging. De officier van justitie heeft medegedeeld dat het te ontnemen bedrag in de executiefase zal worden verrekend met het in de strafzaak aan de benadeelde partij terug te betalen bedrag.

4.Het standpunt van de veroordeelde en haar raadsman

De veroordeelde heeft zich in de door haar opgestelde en op de terechtzitting bij monde van haar raadsman voorgedragen verklaring op het standpunt gesteld dat het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van iets meer dan € 100.000,- betreft. De raadsman heeft zich ten aanzien van de ontnemingsvordering aangesloten bij dit bedrag en heeft opgemerkt dat de bedragen ter hoogte waarvan conservatoir beslag is gelegd zullen moeten worden verrekend met het te ontnemen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
Bij vonnis van deze rechtbank van heden is de veroordeelde in de zaak met bovengenoemd parketnummer veroordeeld, waarbij onder meer – en in de kern – is bewezenverklaard dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 maart 2018, opzettelijk een bedrag van € 164.365,-, dat toebehoorde aan Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, en welk geldbedrag zij uit hoofde van haar dienstbetrekking onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feit.
5.2
De beoordeling en vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van het hiervoor onder 5.1 genoemde bewezenverklaarde strafbare feit. Dit voordeel dient haar te worden ontnomen.
De rechtbank baseert zich voor de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het vonnis in de strafzaak en de daarbij gevoegde bewijsmiddelenbijlage. Hieruit volgt dat de veroordeelde door middel van het bewezenverklaarde strafbare feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen dat de rechtbank schat op € 164.365,-.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een haar op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel. In dit verband merkt de rechtbank op dat eventuele betalingen voor de toegewezen vordering van de benadeelde partij, in de executiefase in mindering zullen worden gebracht op het ontnemingsbedrag.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde opleggen en het door haar te betalen bedrag vaststellen op
€ 164.365,-.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 164.365,-.
(
honderdvierenzestig duizend driehonderdvijfenzestig euro)
Legt aan [naam veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 164.365,-(
honderdvierenzestig duizend driehonderdvijfenzestig euro)
ter ontneming van door haar wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.

9.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A.J. van Yperen, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2022.
Mr. Van Yperen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.