ECLI:NL:RBNHO:2022:4592

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
15.266119.21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag na steekincident tijdens kermis in Hoogkarspel

Op 25 september 2021 vond er een kermis plaats in Hoogkarspel. De verdachte heeft tijdens deze kermis, na een uitroep van een vriendin, het slachtoffer met een mes in het hoofd gestoken. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdachte is vrijgesproken van medeplegen, omdat niet is gebleken dat hij in nauwe samenwerking met een medeverdachte handelde. De rechtbank legt een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 425 dagen, waarvan 231 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de jeugdreclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte moet betalen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.266119.21 (P)
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 12 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Ploeger, advocaat te Schagen, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) en de Jeugd-& Gezinsbeschermers, afdeling jeugdreclassering (hierna ook: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en van wat namens hem door [naam] van Slachtofferhulp en zijn vader naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk, van het leven te beroven, (meermalen) (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, in het hoofd heeft gestoken en/of (meermalen) (met kracht) met mes, althans een scherp voorwerp, tegen en/of in het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (steek)wond in het hoofd en/of hersenletsel en/of schedelletsel, heeft toegebracht, door (meermalen) (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, te steken in het hoofd en/of (meermalen) (met kracht) te slaan met mes, althans een scherp voorwerp, tegen het hoofd en/of (meermalen) ( met kracht) te slaan tegen/in/op het hoofd en/of (meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist) te slaan tegen het hoofd, althans het lichaam, (terwijl het slachtoffer op de grond lag);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door (meermalen) (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, in het hoofd heeft gestoken en/of (meermalen) (met kracht) met mes, althans een scherp voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen en/of (meermalen) (met kracht) tegen/in/op het hoofd heeft geslagen (terwijl het slachtoffer op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op de Noordervoert, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij]
- door (meermalen) (met kracht) met een mes, althans een voorwerp, te steken in het hoofd en/of
- ( meermalen) (met kracht) te slaan met mes, althans een voorwerp, tegen het hoofd en/of
- ( meermalen) (met kracht) te slaan tegen/in/op het hoofd en/of het lichaam (terwijl het
slachtoffer op de grond lag), terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een open (steek)wond in het hoofd en/of hersenletsel/schedelletsel en/of een hersenschudding, voor slachtoffer [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit
(poging tot doodslag), met dien verstande dat de verdachte van het medeplegen partieel dient te worden vrijgesproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit
(poging tot doodslag)en voert daartoe aan dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. In de geneeskundige verklaring wordt immers niet aangegeven dat het geconstateerde letsel duidt op een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer en, voor zover daar al sprake van zou zijn, heeft de verdachte die kans ook niet bewust aanvaard, nu hij in een opwelling heeft gehandeld, daarbij werd opgejut door een ander en hij onder invloed was van alcohol.
Volgens de raadsman kan het subsidiair ten laste gelegde feit
(het medeplegen van zware mishandeling)wel wettig en overtuigend worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit
(poging tot doodslag)op grond van de onderstaande bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor het feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 12 mei 2022;
  • het proces-verbaal van aangifte met fotobijlagen van 28 september 2021 (procesdossier pagina’s 22 tot en met 27), inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] afgelegd op 28 september 2021;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige van 8 oktober 2021 (procesdossier pagina’s 90 tot en met 93), inhoudende de verklaring van [getuige] afgelegd op 8 oktober 2021;
  • de letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Hollands Noorden van 26 september 2021 (procesdossier pagina’s 32 tot en met 35), opgesteld door [forensisch arts] , Forensisch arts KNMG;
  • de geneeskundige verklaring van 26 september 2021 (procesdossier pagina 36), inhoudende de verklaring van [huisarts] , huisarts.
De rechtbank gaat op basis van deze bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op zaterdag 25 september 2021 vond er in Hoogkarspel kermis plaats. Wanneer de verdachte met zijn vrienden en vriendinnen van de kermis wegloopt en iemand uit die groep roept: “dat is hem”, rent de verdachte op het slachtoffer af en steekt hem met een mes in zijn hoofd. Vervolgens komt de medeverdachte, een andere jongen uit de groep, bij het slachtoffer aan en slaat het slachtoffer meerdere keren op zijn hoofd en zijn lichaam.
3.3.2.
Partiële vrijspraak medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit
(poging tot doodslag)heeft gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte (of één of meer andere personen). Uit de bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat de medeverdachte wist of had moeten weten dat de verdachte een mes bij zich had. Ook overigens is niet gebleken dat sprake is geweest van enige vorm van betrokkenheid van de medeverdachte bij het gebruik van dat mes. De verdachte moet daarom van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
3.3.3.
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte het slachtoffer ter hoogte van zijn rechteroor in het hoofd heeft gestoken. Het dossier biedt volgens de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte daarbij de bedoeling heeft gehad de verdachte dood te steken (vol opzet). Wel heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou overlijden. Daarmee heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet op de dood moet komen vast te staan dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg (de dood) zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen.
De verdachte heeft bekend dat hij met het mes een beweging naar het hoofd van het slachtoffer heeft gemaakt. Uit de letselrapportage en de medische verklaring volgt dat het slachtoffer hierbij achter zijn rechteroor in het hoofd is gestoken en dat er als gevolg van deze steekwond op die plaats een breuk in de schedel en een bloeding in de hersenen van het slachtoffer is ontstaan. Anders dan de raadsman neemt de rechtbank als feit van algemene bekendheid aan dat door te steken met een mes in het hoofd -gelet op de zich in en bij het hoofd bevindende vitale organen en slagaders- dodelijk letsel kan worden toegebracht. Uit het feit dat het mes de schedel van het slachtoffer heeft doorboord volgt dat de verdachte het slachtoffer met kracht moet hebben gestoken. Daarbij blijkt uit de letselrapportage dat diepere penetratie op die specifieke locatie van de schedel potentieel dodelijk is. Uit zijn verklaring en die van het slachtoffer en andere getuigen blijkt dat de verdachte het slachtoffer onverhoeds heeft gestoken. Door zo op korte afstand en onverhoedse wijze met kracht te steken richting het hoofd van het slachtoffer, is de aanmerkelijke kans ontstaan dat zodanig letsel werd toegebracht dat het slachtoffer daaraan zou kunnen overlijden. De rechtbank is van oordeel dat deze geweldshandeling naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Dat de verdachte hierbij impulsief handelde, werd opgejut door een ander en onder invloed was van alcohol doet, nog afgezien van de vraag in hoeverre aannemelijk is dat hiervan sprake is geweest, aan het voorgaande niet af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag) wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Hoogkarspel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht met een mes in het hoofd heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen, waarvan 171 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan de voorwaardelijke straf naast de algemene voorwaarde, bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden zoals geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) van 26 april 2022 en dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf wordt opgelegd van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de gevorderde deels voorwaardelijke jeugddetentie, maar voorziet problemen in de uitvoerbaarheid als daarbij een werkstraf wordt opgelegd. De verdachte werkt immers zes dagen in de week en moet daarnaast nog een eerder opgelegde werkstraf van 40 uren uitvoeren. De raadsman verzoekt daarom de gevorderde werkstraf niet op te leggen.
Ten aanzien van het contactverbod met het slachtoffer heeft de raadsman aangegeven dat hij zich afvraagt wat daar de toegevoegde waarde van is nu de verdachte het slachtoffer de afgelopen tijd niet heeft opgezocht. De verdachte zelf heeft er overigens geen moeite mee als het contactverbod wel wordt opgelegd. Tot slot verzoekt de raadsman om de duur van de avondklok te beperken tot maximaal drie maanden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij was op zaterdag 25 september 2021 samen met de medeverdachte en anderen op de kermis in Hoogkarspel. Toen zij aan het einde van de avond samen van de kermis wegliepen zag één van de meisjes uit de groep een jongen, waarvan zij dacht dat hij haar broertje had geslagen en zij riep: “dat is hem”. De verdachte rende vervolgens direct op de voor hem onbekende jongen af en stak hem met een mes in zijn hoofd. De rechtbank acht de impulsieve wijze waarop de verdachte zich in deze situatie heeft gedragen en de forse agressie die hij daarbij heeft uitgeoefend, zeer zorgelijk. Het is aan een gelukkig toeval, en zeker niet aan verdachte, te danken dat het slachtoffer door deze messteek niet om het leven is gekomen.
Door zijn handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit het schade-onderbouwingsformulier en de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer lichamelijke en psychische gevolgen heeft overgehouden aan het misdrijf. Het slachtoffer heeft de eerste weken nog veel last gehad van hoofdpijn en hij heeft vanwege het misdrijf een litteken op zijn hoofd, wat hem dagelijks aan het steekincident herinnert. Ook voelde het slachtoffer zich de eerste zes weken na het misdrijf nog onveilig en durfde hij (vooral ’s avonds) niet alleen over straat. Ook bij zijn familie en vrienden heeft het steekincident veel leed veroorzaakt. Feiten als deze veroorzaken daarnaast hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf;
- de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitiarapportage van 13 december 2021, van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog;
- de over de verdachte uitgebrachte (advies)rapportage van 26 april 2022, van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Uit de Pro Justitiarapportage blijkt dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, matig, type beginnend in de kindertijd. Daarnaast wordt gezien dat de persoonlijkheid van de verdachte wordt gekleurd door een behoefte aan aandacht en erkenning en hij tegelijkertijd in algemene zin wantrouwend kan zijn jegens anderen. Verder wordt geconcludeerd dat de verdachte vanuit impulsiviteit en egocentrisme tot het feit is gekomen en dat hij daarbij niet werd geremd door empathie.
Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om het feit in enigszins verminderde mate toe te rekenen: “De verdachte werd immers in enige mate beïnvloed door impulsiviteit, egocentrisme en een gebrekkige empathie in zijn handelen tijdens het feit. Tegelijkertijd zijn er ook meerdere momenten geweest waarop de verdachte tot een andere gedragskeuze had kunnen komen”. Gebruik van cannabis en alcohol speelt hierbij geen rol, omdat de verdachte verondersteld wordt voldoende op de hoogte te zijn van de effecten hiervan op zijn gedrag.
Verder wordt in het rapport opgemerkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als matig. Tot slot wordt geconcludeerd dat de verdachte in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling en ter preventie van recidive is gebaat bij begeleiding door de jeugdreclassering gericht op scholing, werk en zinvolle dagbesteding. Daarbij is het van belang dat de verdachte behandeling door de Waag, die gericht kan worden op onder andere zijn impulsiviteit en egocentrisme, zal ondergaan.
Uit het rapport van de Raad volgt dat de Raad een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden geïndiceerd acht. De verdachte heeft in de periode dat hij in de jeugdgevangenis verbleef in toenemende mate een enigszins positieve ontwikkeling laten zien en ook zijn de eerste berichten van het verblijf van de verdachte bij Inspire positief. Hij stelt zich begeleidbaar op en lijkt in te zien dat hij zijn gedrag zal moeten veranderen om herhaling van zijn (delict)gedrag in de toekomst te voorkomen. De Raad acht het echter mede gelet op de geringe motivatie van de verdachte voorafgaand aan zijn detentie, noodzakelijk dat het behandel-, woon- en werktraject wordt begeleid en gecoördineerd door de jeugdreclassering in de vorm van verplichte Toezicht en Begeleiding. Ook vindt de Raad een contactverbod met het slachtoffer en een avondklok passend. Verder vindt de Raad het belangrijk dat de Elektronische Controle (EC) nog enige tijd wordt gecontinueerd, omdat dit nog maar recent is ingegaan en de verdachte voor zijn detentie zelfbepalend gedrag heeft laten zien, hij zich niet aan afspraken wist te houden en het vaak niet duidelijk was waar hij was, wat hij deed en met wie hij omging.
De Raad heeft ter zitting dit advies gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat het toezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard.
De jeugdreclasseerder heeft ter zitting aangegeven dat de verdachte goed in contact is, zich openstelt voor begeleiding en behandeling en dat hij zich goed aan de schorsingsvoorwaarden houdt.
Overige omstandigheden bij bepaling van de straf
Bij het bepalen van de hoogte en soort straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank verder rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en met het advies van de deskundige om de verdachte het bewezenverklaarde feit vanwege zijn persoonlijke omstandigheden in enigszins verminderde mate toe te rekenen. Dit advies wordt door de rechtbank overgenomen.
De rechtbank vindt het in het belang van de verdachte én de maatschappij dat bij de strafbepaling het accent gelegd wordt op behandeling van de verdachte. Daarbij vindt de rechtbank het ook belangrijk dat de verdachte zoveel als mogelijk een inspanning kan leveren om de schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank zal daarom de verdachte niet terugsturen naar de jeugdgevangenis en verdachte ook geen werkstraf opleggen, zoals door de officier van justitie is verzocht. Wel vindt de rechtbank dat een flinke stok achter de deur nodig is om de ernst van het feit te onderstrepen en om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Alles afwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 425 dagen, waarvan 231 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren. Om de verdachte te ondersteunen zich verder in positieve zin te ontwikkelen, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de Raad geadviseerd in haar rapport van 26 april 2022. De rechtbank zal dus als bijzondere voorwaarde ook een contactverbod opleggen met slachtoffer [benadeelde partij] , waarbij de rechtbank in het bijzonder heeft meegewogen dat het een redelijk recent en zeer gewelddadig feit betreft, verdachte pas sinds kort op vrije voeten is en de benodigde behandeling voor onder meer zijn impulsieve gedrag nog moet starten. Het slachtoffer heeft daarbij expliciet om een contactverbod verzocht om zich voldoende veilig te kunnen wanen. Aan de avondklok en de daaraan gekoppelde Elektronische Controle zal de rechtbank een termijn van maximaal drie maanden verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [benadeelde partij] . Gelet op de over de verdachte uitgebrachte rapportages en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan indien behandeling uitblijft. De aard van het gevaar is immers mede gelegen in het impulsieve handelen van de verdachte en de benodigde behandeling voor onder meer zijn impulsieve gedrag moet nog starten. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.409,90 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 409,90) en immateriële schade (€ 6.000,00), die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit: ziekenhuis daggeldvergoeding (€ 62,00), kleding (€ 209,98), zadel Batavus fiets (€ 26,90), opgenomen verlofuren (€ 23,84) en reiskosten (€ 87,18).
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen. Zij heeft daarbij gevorderd om het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dit bedrag hoofdelijk op te leggen. Beide verdachten zijn volgens haar immers verantwoordelijk voor het geweld en het slachtoffer moet de schade op beiden kunnen verhalen.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht om dit bedrag enigszins te matigen, vanwege de jeugdige leeftijd van de verdachte en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat het gehele bedrag van de gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Nu de verdediging die schade ook niet betwist, is de gevorderde vergoeding voor de materiële schade volledig toewijsbaar. Gelet op de omstandigheid dat op de verdachte en de medeverdachte de verplichting rust tot vergoeding van dezelfde materiële schade, zijn zij hoofdelijk verbonden tot vergoeding daarvan (artikel 6:102 Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade jegens de verdachte in deze zaak daarom voor het gehele bedrag toewijzen en bepalen dat indien dat bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Immateriële schade
Ook ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat die schade, zoals onderbouwd door de benadeelde partij en als zodanig niet betwist door de verdachte, rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Anders dan hiervoor ten aanzien van de materiële schade is overwogen, geldt ten aanzien van de immateriële schade echter dat op de medeverdachte niet de verplichting rust tot vergoeding van dezelfde immateriële schade (het gehele bedrag van de gevorderde immateriële schade). Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals hiervoor in 3.3.2. is overwogen, kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de medeverdachte wist of had moeten weten dat de verdachte een mes bij zich had en is ook overigens niet gebleken dat sprake is geweest van enige vorm van betrokkenheid van de medeverdachte bij het gebruik van dat mes. Onder die omstandigheden brengt het bepaalde in artikel 6:166 eerste lid BW met zich mee dat de medeverdachte niet aansprakelijk is voor de immateriële schade die het gevolg is van het steken met het mes door de verdachte. Uit de onderbouwing van de immateriële schade blijkt dat die schade geacht moet worden voor het grootste deel het gevolg te zijn van het handelen van de verdachte (het steken met een mes) en in veel mindere mate van het handelen van de medeverdachte (het slaan op gezicht en lichaam). De rechtbank schat die verhouding aldus in, dat de immateriële schade voor 3/4 deel het gevolg is van het handelen door de verdachte en voor 1/4 deel door het handelen van de medeverdachte. Daaruit volgt dat ieder van beide verdachten voor het betreffende (ongelijke) deel van de immateriële schade aansprakelijk is jegens de benadeelde partij.
Gelet op de aard en de onderbouwing van de immateriële schade en de hoogte van de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 5.000 billijk als vergoeding voor de immateriële schade die de benadeelde stelt te hebben geleden.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade jegens de verdachte zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.750,00 (3/4 van € 5.000).
Totale schade
De vordering zal dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 4.159,90, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank ten aanzien van het bedrag van de materiële schade (€ 409,90) bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
425 (vierhonderdvijfentwintig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 231 (tweehonderd eenendertig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (194 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich meldt bij de gecertificeerde instelling de Jeugd-& Gezinsbeschermers te Alkmaar, afdeling jeugdreclassering, en zich daarna gedurende de proeftijd op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • een dagbesteding (opleiding of werk) heeft en zich daarbij laat begeleiden door de Oppermannen;
- meewerkt aan zijn plaatsing bij Inspire of een soortgelijke instelling en zich houdt aan de daar geldende regels en afspraken;
  • meewerkt aan behandeling vanuit de Waag of een soortgelijke instelling;
  • zich maximaal drie maanden zal houden aan een locatiegebod, inhoudende dat hij tussen 20.00 uur en 06.00 uur aanwezig zal zijn op het adres [adres] , en veroordeelde zich ter controle van dit locatiegebod onder elektronisch toezicht zal stellen, zolang de jeugdreclassering dit in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht en maximaal voor een periode van drie maanden;
  • op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , zolang de jeugdreclassering dit in overleg met het Openbaar Ministerie noodzakelijk vindt.
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft opdracht aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie Alkmaar, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.159,90, bestaande uit € 409,90 voor de materiële en € 3.750,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien het genoemde bedrag van de materiële schade (€ 409,90) geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.159,90, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover het bedrag van de materiële schade (€ 409,90) of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. C. Maat, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Kuip,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2022.
Mr. Maat is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.