ECLI:NL:RBNHO:2022:4591

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
15/263337-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Steekincident na kermis in Hoogkarspel met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die betrokken was bij een steekincident na een kermis in Hoogkarspel op 26 september 2021. De verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld in vereniging, waarbij hij het slachtoffer meerdere keren met kracht tegen het hoofd en lichaam sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan de geweldshandelingen, ondanks dat hij niet op de hoogte was van het gebruik van een mes door een medeverdachte. De rechtbank paste het jeugdstrafrecht toe, gezien de ontwikkelingsachterstand van de verdachte, en legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 70 dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor een deel van de immateriële schade, maar niet voor de schade veroorzaakt door het steken met het mes. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de maatschappij, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/263337-21 (P)
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) en de Jeugd-& Gezinsbeschermers, afdeling jeugdreclassering (hierna ook: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en van wat namens hem door [naam] van Slachtofferhulp en zijn vader naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk, van het leven te beroven, (meermalen) (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, in het hoofd heeft gestoken en/of (meermalen) (met kracht) met mes, althans een scherp voorwerp, tegen en/of in het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (steek)wond in het hoofd en/of hersenletsel en/of schedelletsel, heeft toegebracht, door (meermalen) (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, te steken in het hoofd en/of (meermalen) (met kracht) te slaan met mes, althans een scherp voorwerp, tegen het hoofd en/of (meermalen) (met kracht) te slaan tegen/in/op het hoofd en/of (meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist) te slaan tegen het hoofd, althans het lichaam, (terwijl het slachtoffer op de grond lag);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door (meermalen) (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, in het hoofd heeft gestoken en/of (meermalen) (met kracht) met mes, althans een scherp voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen en/of (meermalen) (met kracht) tegen/in/op het hoofd heeft geslagen (terwijl het slachtoffer op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op de Noordervoert, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij]
- door (meermalen) (met kracht) met een mes, althans een voorwerp, te steken in het hoofd en/of
- (meermalen) (met kracht) te slaan met mes, althans een voorwerp, tegen het hoofd en/of
- (meermalen) (met kracht) te slaan tegen/in/op het hoofd en/of het lichaam (terwijl het slachtoffer op de grond lag),
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een open (steek)wond in het hoofd en/of hersenletsel/schedelletsel en/of een hersenschudding, voor slachtoffer [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair (
medeplegen van poging tot doodslag), subsidiair (
medeplegen van zware mishandeling) en meer subsidiair (
medeplegen van poging tot zware mishandeling) ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het meest subsidiair ten laste gelegde feit (
openlijke geweldpleging). De verdachte dient volgens de officier van justitie partieel te worden vrijgesproken van het strafverzwarende element, te weten van het ten laste gelegde lichamelijk letsel, nu het gaat om letsel dat niet door de verdachte is veroorzaakt dan wel om letsel waarvan onvoldoende is vast komen te staan door wie het is veroorzaakt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte integraal vrij te spreken, omdat het geweld waarvan sprake is geweest niet is gepleegd in vereniging als bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafrecht (Sr). De raadsman voert daartoe aan dat de verdachte naar aangever toe rende om met hem in gesprek te gaan en dat hij niet op de hoogte was van het feit dat de medeverdachte een mes bij zich had, laat staan dat hij dit zou hebben gebruikt. Het slaan van het slachtoffer door de verdachte kan, onder deze omstandigheden, naar het oordeel van de raadsman niet worden gekwalificeerd als het in vereniging plegen van openbaar geweld. Hij verwijst hierbij naar de conclusie van de procureur-generaal van 7 september 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:802). De raadsman stelt dat de slaande bewegingen die de verdachte heeft gemaakt, moeten worden gekwalificeerd als mishandeling, hetgeen niet ten laste is gelegd.
3.3.
Vrijspraak primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het meest subsidiair ten laste gelegde feit (
openlijke geweldpleging) op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en namens verdachte (slechts) vrijspraak is bepleit omdat de verdediging tot een andere kwalificatie komt – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde partij] van 28 september 2021 (dossierpagina’s 22 tot en met 27);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 3 oktober 2021 (dossierpagina’s 45 tot en met 50);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 8 oktober 2021 (dossierpagina’s 90 tot en met 93).
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.5.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 Sr sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. In dat geval kunnen hem ook de geweldshandelingen van anderen als onderdeel van het in vereniging gepleegde openlijke geweld worden aangerekend.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich in de nacht van 25 op 26 september 2021 samen met een groep jongeren, waaronder de medeverdachte, in Hoogkarspel bevond, toen de aangever (het slachtoffer) langsfietste en een van de groepsgenoten, getuige [getuige] , riep: “dat is hem!”. [getuige] dacht aangever te herkennen van een eerder incident waarbij haar broertje slachtoffer was. De verdachte besloot er op af te gaan om – naar eigen zeggen – verhaal te halen. De medeverdachte en getuige [getuige] renden voor de verdachte uit achter de aangever aan. Op het moment dat de verdachte bij het slachtoffer en de medeverdachte aankwam, zag hij het slachtoffer opstaan vanuit de bosjes. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet heeft kunnen zien wat er in de tussentijd gebeurd is en dat hij dacht dat de medeverdachte het slachtoffer in de bosjes geduwd had. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer een vuistslag op zijn hoofd gegeven, waardoor aangever opnieuw achterover in de bosjes viel. Nadat aangever was opgestaan, heeft verdachte hem nog twee of drie klappen tegen zijn hoofd en lichaam gegeven. Daaropvolgend zijn de verdachte en de medeverdachte samen op de fiets van aangever weggefietst. De verdachte heeft verder verklaard dat hij tijdens deze fietstocht van de medeverdachte hoorde dat die het slachtoffer had gestoken. De medeverdachte heeft het mes in het bijzijn van de verdachte in een put gegooid.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte actief heeft bijgedragen aan de geweldshandelingen die zijn verricht vanuit het spontane samenwerkingsverband dat tussen hem en de medeverdachte is ontstaan naar aanleiding van de uitroep van getuige [getuige] op het moment dat het slachtoffer voorbij fietste. De verdachte en de medeverdachte zijn daarop gelijktijdig achter aangever aangegaan en hebben daarmee bewust de confrontatie met het slachtoffer opgezocht. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij getuige [getuige] , voor hij begon te rennen, vroeg of hij hem (het slachtoffer) klappen moest geven en zij dat bevestigde. Getuige [getuige] verklaarde bij de politie dat de verdachte haar op dat moment vroeg of ‘hij hem mocht pakken’. Door beide verdachten is direct na aankomst bij het slachtoffer zonder enige verdere aanleiding geweld gebruikt. De verdachte heeft daarbij een actieve bijdrage aan het geweld geleverd door aangever vervolgens verschillende keren met kracht tegen zijn hoofd en lichaam te slaan. Verdachte verklaart weliswaar dat hij op dat moment niet wist dat er gestoken was, maar dat hij wel zag dat het slachtoffer op de grond lag en dat hij dacht dat de medeverdachte hem geduwd had. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte rekening hield met een overeenkomstig opzet bij de medeverdachte om in het openbaar geweld te gebruiken tegen het slachtoffer. De situatie van het slachtoffer wees er volgens de inschatting van de verdachte zelf ook op dat er al reeds geweld was gebruikt. Door het slachtoffer vervolgens verschillende klappen te geven tegen diens hoofd en lichaam, heeft de verdachte opzet gehad op het in vereniging plegen van geweld. Dat achteraf zou zijn gebleken dat door de medeverdachte andersoortig geweld was gebruikt dan de verdachte veronderstelde, doet daar niets aan af. Daarbij komt dat de medeverdachte en verdachte vervolgens samen zijn gevlucht.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte, door te handelen als hiervoor beschreven, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hierop gerichte verweer van de verdediging kan daarom niet slagen en de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het meest subsidiair ten laste gelegde.
Partiële vrijspraak van het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het strafverzwarende element van het meest subsidiair ten laste gelegde feit en overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier, en met name de geneeskundige verklaring met betrekking tot het letsel bij het slachtoffer, komt naar voren dat het vastgestelde letsel bestaande uit de open steekwond in het hoofd en het hersen- en schedelletsel is veroorzaakt door de messteek die is toegebracht door de medeverdachte. Voor wat betreft de hersenschudding kan met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld of dit (mede) het gevolg is van het slaan door de verdachte.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde feit (
openlijke geweldpleging) heeft begaan, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Hoogkarspel, openlijk, te weten op de Noordervoert, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij]
- door met kracht met een mes, te steken in het hoofd en
- meermalen met kracht te slaan tegen het hoofd en het lichaam.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte volgens het jeugdstrafrecht zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 70 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan die voorwaardelijke jeugddetentie dienen volgens de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld:
  • een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
  • het verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • het inspannen tot het verkrijgen en behouden van een dagbesteding;
  • een meldplicht;
  • een contactverbod met het slachtoffer.
De officier van justitie heeft tot slot gevorderd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, kan de raadsman zich vinden in een straf zoals geadviseerd door de Raad. Wel heeft de raadsman zich verzet tegen het opleggen van het contactverbod als bijzondere voorwaarde, aangezien hij deze voorwaarde niet geïndiceerd noch noodzakelijk acht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegenover het slachtoffer, waardoor het slachtoffer onder meer ernstig schedel- en hersenletsel met potentieel dodelijke afloop heeft opgelopen. Het slachtoffer is zonder directe aanleiding door de verdachte en de medeverdachte aangevallen, door de medeverdachte in zijn hoofd gestoken en door de verdachte geslagen, terwijl hij naar huis fietste van een avond op de kermis. De rechtbank acht de impulsieve wijze waarop de verdachte zich in deze situatie heeft gedragen en de agressie die hij daarbij heeft uitgeoefend, zeer zorgelijk. Daarnaast hebben de verdachte en de medeverdachte met hun geweldshandelingen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien levert zo’n ernstig feit niet alleen bij het slachtoffer zelf, maar ook voor de maatschappij in het algemeen gevoelens van onveiligheid en angst op, zeker nu deze feiten zijn gepleegd op de openbare weg. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 maart 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia (hierna: psychologisch rapport) van 9 december 2021, van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, met supervisante [GZ-psycholoog in opleiding] , GZ-psycholoog in opleiding;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport (hierna: reclasseringsrapport), van 21 maart 2022, van [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, en [unitmanager] , unitmanager, van Reclassering Nederland;
- het plan van aanpak van 4 mei 2022, opgesteld door [jeugdreclasseerder] , als jeugdreclasseerder verbonden aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers te Alkmaar;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport (hierna: raadsrapport), van 11 mei 2022, van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming.
Uit het psychologisch rapport blijkt dat bij de verdachte sprake is van een disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis, een depressieve stoornis (matig van ernst), een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met trekken van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis, een insomniastoornis, een lichte stoornis in cannabisgebruik in vroegtijdige remissie en ouder-kindrelatieproblematiek. Gezien het structurele karakter van de problematiek kan worden vastgesteld dat deze stoornissen het gedrag van de verdachte gedurende het ten laste gelegde hebben beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd de verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Vanuit de disruptieve stemmingsregulatiestoornis is er bij de verdachte sprake van een prikkelbare stemming en woede-uitbarstingen met onderliggend depressieve klachten. De verdachte beschikt over onvoldoende remming van zijn gedrag en is, in het moment, niet in staat om de consequenties van zijn gedrag te overzien. Vanuit de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is er sprake van impulsiviteit en emotieregulatieproblematiek waartoe de verdachte temeer impulsief en primair reageert. Van de depressieve stoornis, insomniastoornis en de stoornis in het cannabisgebruik (licht) is geen doorwerking gevonden in het tenlastegelegde feit.
Er zijn meerdere factoren te noemen die vanuit de stoornis recidive verhogend werken. Zo is de verdachte geneigd tot impulsiviteit, is hij prikkelbaar en heeft hij moeite met het reguleren van zijn emoties. De protectieve factoren zijn het gemiddelde intelligentieprofiel van onderzochte en de huidige betrokkenheid van zijn ouders. Voor de verdachte wordt begeleid wonen geadviseerd waarbij hij zich in een andere omgeving kan begeven dan in [plaats] , omdat de onrust in de thuissituatie en de antisociale contacten in de omgeving van [plaats] zorgen voor spanningen bij de verdachte, met verbale/fysieke agressie en psychische klachten tot gevolg. Daarnaast heeft de verdachte veel belang bij structuur, toezicht en begeleiding. Ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling wordt intensieve ambulante behandeling bij een forensische instelling (zoals de Waag) geadviseerd. Om het recidiverisico te doen afnemen zal onderzochte vaardigheden moeten leren om zijn eigen gedrag te organiseren bij oplopende spanningen, om te gaan met de impulsiviteit als ook boosheid op een andere wijze te reguleren dan de recidiverende woede-uitbarstingen. Vanuit zorgoogpunt dient gericht te worden op de depressieve stoornis en ernstige slaapproblematiek waar de verdachte mee te maken heeft. Geadviseerd wordt om beide ouders te betrekken bij de behandeling waarbij gedacht wordt aan systeemgesprekken gericht op de gezinsdynamiek en voor ouders te bezien hoe onderzochte in zijn verdere ontwikkeling te ondersteunen.
Er worden voldoende argumenten gezien om te wijzen op de toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarom wordt geadviseerd om volgens het jeugdstrafrecht te berechten en het begeleid wonen en de behandeling op te leggen in het kader van de jeugdreclasseringsmaatregel. Verder wordt geadviseerd structurele dagbesteding en de avondklok op te leggen.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte gedurende het schorsingstoezicht een meewerkende houding heeft aangenomen. Verdachte heeft zich opengesteld voor de outreachende begeleiding en op eigen initiatief contact gezocht met de jeugdreclasseerder voor ondersteuning. Zijn probleembesef en houding zijn hierdoor beschermende factoren. Zijn ouders zijn belangrijke steunbronnen, maar er is geen sprake meer van directe afhankelijkheid nu hij begeleid woont.
Het algemene risico op recidive en letselschade wordt, vanwege de meervoudige problematiek, waaronder de problemen in de emotieregulatie, als gemiddeld ingeschat. Het is positief dat binnen het schorsingstoezicht reeds geïntervenieerd is op de risicofactoren, conform de opgelegde schorsende voorwaarden. Zo verblijft betrokkene inmiddels in een begeleid wonen instelling, is hij aangemeld voor behandeling, heeft hij dagbesteding en houdt hij zich aan de afspraken van de meldplicht. De reclassering vindt het noodzakelijk dat verdachte binnen een reclasseringstraject langer wordt gemonitord en hij wordt ondersteund om te kunnen komen tot langdurige stabilisatie. Dit geldt temeer nu de ambulante behandeling nog niet is gestart en de motivering van verdachte wisselend is.
Verder adviseert de reclassering het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit gelet op de leeftijd van betrokkene, in combinatie met de vastgestelde probleemgebieden, risicofactoren en de benodigde interventies. Een outreachende en pedagogische aanpak is wenselijk, mede gericht op het vergroten van zijn handelingsvaardigheden. Het is tevens wenselijk om toezicht uit te laten voeren door de jeugdreclassering.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de jeugdreclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dagbesteding. Daarbij adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen is aanwezig, nu er nog geen behandeling heeft plaatsgevonden gericht op de emotieregulatie van verdachte. Daarnaast acht de reclassering het van belang dat het huidige toezicht en de reeds ingezette interventies kunnen voortduren.
Het raadsrapport houdt, kort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
De Raad is van mening dat er vanuit de achterliggende en systemische problematiek van verdachte meerdere factoren zijn die recidive verhogend werken. De Raad vindt het daarom net als de jeugdreclassering, de reclassering en het NIFP belangrijk dat de verdachte zo snel mogelijk passende behandeling ondergaat met als doel zijn ontwikkeling zo gunstig mogelijk te bevorderen en de kans op herhaling te doen afnemen. De Raad vindt ondanks de ernst van het feit een onvoorwaardelijke werkstraf niet de meest passende afdoening voor de verdachte. De verwachting is dat de noodzakelijk geachte behandeling inspannend en intensief zal zijn. Voor het behoud van ritme, structuur en zijn plek bij Vast & Verder is het belangrijk dat de verdachte zijn huidige dagbesteding behoudt. De Raad is bezorgd dat het uitvoeren van een werkstraf zijn werk en behandeling zal doorkruisen. De Raad adviseert de rechtbank daarom de verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan behandeling, begeleid wonen, dagbesteding en een meldplicht.
De Raad adviseert de rechtbank te bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De Raad heeft dit advies ter terechtzitting onderschreven en nogmaals benadrukt dat het van belang is dat de bijzondere voorwaarden zo snel mogelijk in werking treden om herhaling te voorkomen, juist omdat er nog niet is gestart met de noodzakelijke behandeling.
De jeugdreclasseerder heeft zich ter zitting aangesloten bij het strafadvies van de Raad en heeft bevestigd dat de verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden houdt. De jeugdreclasseerder vindt het, net als de andere deskundigen, belangrijk dat de behandeling van de verdachte zo snel mogelijk kan starten. Daarbij is het van belang dat hijvoldoende ruimte krijgt om die behandeling aan te kunnen gaan, zonder dat zijn huidige dagbesteding en de ingezette positieve ontwikkeling daarbij in het gedrang komen.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank ziet – met de officier van justitie, de verdediging en de deskundigen – in de persoonlijkheid van de dader grond om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht ex artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte was ten tijde van het plegen van dit feit weliswaar achttien jaar oud, maar op basis van de adviezen van de psycholoog, de reclassering en de Raad is gebleken dat de ontwikkeling van de verdachte nog niet is voltooid. Hij kan zijn gedrag moeilijk organiseren, doet dingen zonder daarbij na te denken en kan de risico’s van zijn handelen onvoldoende inschatten. De jonge leeftijd van betrokkene in combinatie met de vastgestelde probleemgebieden en risicofactoren maken een pedagogische aanpak met sturing en structuur noodzakelijk. De rechtbank is daarom van oordeel dat toepassing van het adolescentenstrafrecht het meest passend is bij de ontwikkelingsfase waarin de verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van deze feiten.
Strafmaat
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de LOVS oriëntatiepunten en de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding geven hier enigszins van af te wijken. Ten voordele van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Verder houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd en de proceshouding van de verdachte. Door zichzelf aan te geven bij de politie, het feit te bekennen en zowel bij de politie als ter terechtzitting spijt te betuigen, heeft de verdachte ervan blijk gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank tot slot nog mee dat het bewezenverklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend gelet op de doorwerking van de bij hem geconstateerde stoornissen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige op dit punt over en maakt die tot de hare.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 70 (zeventig) dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 27 (zevenentwintig) dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Door het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie gelijk te stellen aan het voorarrest, hoeft de verdachte niet terug naar de justitiële jeugdinstelling, terwijl het voorwaardelijke deel een stok achter de deur vormt om ervoor te zorgen dat de verdachte zich aan de voorwaarden zal (blijven) houden.
De rechtbank acht het evenals de deskundigen van belang dat de verdachte de stijgende lijn die tijdens de schorsing is ingezet, kan vasthouden en zijn behandeling zo spoedig mogelijk van start kan gaan. Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank daarom de door de deskundigen geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. De rechtbank ziet dat de verdachte sinds hij wordt begeleid door de jeugdreclassering een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en acht het van belang dat deze begeleiding wordt voortgezet. Daarbij dient naar het oordeel van de rechtbank zo spoedig mogelijk te worden gestart met de noodzakelijke behandeling om het recidivegevaar te verkleinen.
Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod opleggen met slachtoffer [benadeelde partij] . De verdachte heeft zich sinds zijn vrijlating moeten houden aan strenge schorsende voorwaarden, waaronder een contactverbod en elektronisch toezicht. Gebleken is dat de verdachte zich goed aan deze voorwaarden heeft gehouden en onder die omstandigheden geen contact heeft gezocht met het slachtoffer. Zeker nu de verdachte nog geen behandeling heeft ondergaan voor zijn impulsiviteit en emotieregulatie problematiek, acht de rechtbank het van belang om de veiligheid van het slachtoffer (en diens gevoel van veiligheid) te waarborgen door middel van een contactverbod.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten het slachtoffer [benadeelde partij] . Gelet op de impulsieve aard van het feit en het aanwezige recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zolang de ingezette behandeling niet is afgerond. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.409,90 ingediend tegen de verdachte wegen materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Hij verzoekt in totaal € 409,90 voor de geleden materiële schade en € 6.000,- voor de geleden immateriële schade.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de hoofdelijke toewijzing gevorderd van het totale verzochte bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatreel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu hij niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de materiële schade aangevoerd dat de schade aan het zadel van de fiets van het slachtoffer en de verlofuren die door de vader zijn opgenomen voor de gesprekken met de POH-GGZ en Slachtofferhulp Nederland, niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze schade onvoldoende voortvloeit uit het bewezenverklaarde. Met betrekking tot de rest van de materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht het bedrag te matigen, nu het aandeel van verdachte in het geweld en het letsel dat daardoor is ontstaan, veel kleiner is dan het aandeel van de medeverdachte.
Tot slot heeft de raadsman verzocht, indien de rechtbank de schadevergoeding toewijst, dit niet hoofdelijk te doen, dan wel de materiële en immateriële schade zelfstandig op te leggen, zodat verdachte een regeling kan treffen voor het deel waarvoor hij aansprakelijk is.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat het gehele bedrag van de gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Gelet op de omstandigheid dat op de verdachte en de medeverdachte de verplichting rust tot vergoeding van dezelfde materiële schade, zijn zij hoofdelijk verbonden tot vergoeding daarvan (artikel 6:102 Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade jegens de verdachte in deze zaak daarom voor het gehele bedrag toewijzen en bepalen dat indien dat bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Immateriële schade
Ook ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat die schade, zoals onderbouwd door de benadeelde partij en als zodanig niet betwist door de verdachte, rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Anders dan hiervoor ten aanzien van de materiële schade is overwogen, geldt ten aanzien van de immateriële schade echter dat op de verdachte niet de verplichting rust tot vergoeding van dezelfde immateriële schade (het gehele bedrag van de gevorderde immateriële schade). Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals hiervoor in 3.5. is overwogen, kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de verdachte wist of had moeten weten dat de medeverdachte een mes bij zich had en is ook overigens niet gebleken dat sprake is geweest van enige vorm van betrokkenheid van de verdachte bij het gebruik van dat mes. Onder die omstandigheden brengt het bepaalde in artikel 6:166 eerste lid BW met zich mee dat de verdachte niet aansprakelijk is voor de immateriële schade die het gevolg is van het steken met het mes door de medeverdachte. Uit de onderbouwing van de immateriële schade blijkt dat die schade geacht moet worden voor het grootste deel het gevolg te zijn van het handelen van de medeverdachte (het steken met een mes) en in veel mindere mate van het handelen van de verdachte (het slaan op gezicht en lichaam). De rechtbank schat die verhouding aldus in, dat de immateriële schade voor 3/4 deel het gevolg is van het handelen door de medeverdachte en voor 1/4 deel door het handelen van de verdachte. Daaruit volgt dat ieder van beide verdachten voor het betreffende (ongelijke) deel van de immateriële schade aansprakelijk is jegens de benadeelde partij.
Gelet op de aard en de onderbouwing van de immateriële schade en de hoogte van de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 5.000,- billijk als vergoeding voor de immateriële schade die de benadeelde stelt te hebben geleden.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade jegens de verdachte zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.250,- (1/4 van € 5.000,-).
Totale schade
De vordering zal dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.659,90, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank ten aanzien van het bedrag van de materiële schade (€ 409,90) bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: openlijk geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
70 (zeventig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 27 (zevenentwintig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling;
  • zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • zich inspant voor het hebben en behouden van passende dagbesteding;
  • zich in het kader van de maatregel van Toezicht & Begeleiding, gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking zal verlenen aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , zolang de gecertificeerde instelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.659,90, bestaande uit € 409,90 voor de materiële en € 1.250,- voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien het genoemde bedrag van de materiële schade (€ 409,90) geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.659,90, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover het bedrag van de materiële schade (€ 409,90) of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, en mr. C. Maat, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Jense,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2022.
Mr. Maat is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.