3.3.1Vrijspraak feiten 2 en 3(wapens)Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 en feit 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Voor het voorhanden hebben van de onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde wapens is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is (geweest) van de aanwezigheid van de wapens in de loods. Daarnaast geldt als vereiste dat de verdachte de feitelijke macht over die wapens kan uitoefenen in die zin dat hij daarover kan beschikken. De wapens hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de vereiste wetenschap geldt dat daaronder ook de aanmerkelijk kans dat die wapens in een bepaalde ruimte aanwezig zijn, kan worden geschaard. Naar het oordeel van de rechtbank is aan beide vereisten niet voldaan.
De rechtbank stelt vast dat de wapens (twee automatische vuurwapens en een revolver) zijn aangetroffen in een rugtas in de met twee hangsloten afgesloten oplegger (oplegger 1). Hoewel de rechtbank, zoals hierna onder 3.3.2 wordt overwogen, er vanuit gaat dat de verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de oplegger moet hebben gehad, kan op basis van het voorhanden zijnde bewijs niet worden vastgesteld dat hij ook daadwerkelijk in die oplegger is geweest. Anders dan bij de verdovende middelen deels het geval was, lagen de wapens niet open en bloot in het zicht. De wapens zaten verpakt in plastic tassen in een rugtas die, langs een wand van de oplegger, tussen een groot aantal andere goederen stond. Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat de verdachte wetenschap van de wapens moet hebben gehad. De officier van justitie heeft in dit verband aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat de aanwezigheid van grote hoeveelheden drugs (in georganiseerd verband) gepaard gaat met de aanwezigheid van wapens. Wat daarvan verder ook zij, de omstandigheid dat de verdachte toegang had tot een oplegger met verdovende middelen en over die verdovende middelen heeft kunnen beschikken, is - bij gebrek aan enige andere link tussen de verdachte en de eveneens in die oplegger in een tas verborgen wapens - onvoldoende voor de conclusie dat de verdachte zich dus in meer of mindere mate bewust moest zijn geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van wapens in diezelfde oplegger en daarover heeft kunnen beschikken.
3.3.3Bewijsoverwegingfeit 1 primair (aanwezig hebben drugs)
Onder feit 1 primair wordt de verdachte het verwijt gemaakt dat hij op 5 juni 2019 samen met anderen opzettelijk grote hoeveelheden harddrugs heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad in de loods aan de [adres B] in Heerhugowaard. De rechtbank stelt in navolging van de officier van justitie vast dat het dossier geen bewijs bevat dat op de in de tenlastelegging genoemde datum sprake is geweest van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van (grote hoeveelheden) harddrugs, zodat de vraag voorligt of de verdachte, al dan niet samen met anderen, deze verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het debat op de zitting heeft zich ook op die vraag toegespitst.
Juridisch kader
Voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen hoeft niet te worden vastgesteld van wie deze middelen zijn. Evenmin is vereist dat bij de verdachte sprake is van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Wel is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevinden. Voor de vereiste wetenschap geldt dat daaronder ook de aanmerkelijk kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn, kan worden geschaard.
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en wat er op de zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat op woensdag 5 juni 2019 naar aanleiding van een melding, in een loods, gelegen aan de [adres B] te Heerhugowaard, een doorzoeking plaatsvond. In twee koelwagens (opleggers) die in de loods stonden werden 192,9 kilogram cocaïne, 14038 XTC-pillen en ruim 4 kilo heroïne aangetroffen. De verdovende middelen bevonden zich in een afgesloten oplegger in een verborgen ruimte in de vloer, op een paktafel en in een tas naast de tafel (oplegger 1) en in een niet afgesloten oplegger in een verborgen ruimte, te weten een deur (oplegger 2). Naast de twee opleggers stond in de open ruimte van de loods een grote hoeveelheid houten (tuin)meubels en lag er gereedschap. De verdachte is meermalen in de loods aan de [adres B] geweest, zo ook op 5 juni 2019, de dag van binnentreden door de politie. Daarnaast heeft de verdachte de medeverdachte [medeverdachte 1] op meerdere momenten, waaronder op 5 juni 2019, gezien en gesproken in/bij die loods.
Op 2 juli 2019 is de politie binnengetreden in een loods, gelegen aan de [adres A] te Heerhugowaard. Deze loods werd met ingang van maart 2018 gehuurd door de verdachte. In deze loods zagen de verbalisanten onder meer houten meubels, een werkbank met een decoupeerzaag en een handzaag. Verder viel de verbalisanten op dat er veel relatief nieuwe meubels stonden, soms met het prijskaartje er nog aan, dat er bijna geen zaagsel of afval lag en er nagenoeg geen houtbewerkingsgereedschap aanwezig was.
Op 20 november 2017 heeft de verdachte een klusbedrijf opgericht. De facturen voor dit bedrijf zijn valselijk door de verdachte opgemaakt (feit 4).
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij steeds in de loods is geweest en met de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gesproken in het kader van de door hem in april 2019 opgestarte meubelhandel in de loods op de [adres A] . Ook op 5 juni 2019 was hij daar om meubels te bekijken en eventueel te kopen, maar die dag was er niets dat hem beviel, aldus de verdachte.
De verdachte heeft verder verklaard in 2017 in het uitgaansleven in Amsterdam ene Bob te hebben ontmoet, waarmee hij een aantal keer heeft gesproken. Op 20 november 2017 heeft de verdachte een fictief klusbedrijf opgericht op verzoek van deze Bob en vanaf maart 2018 huurde hij voor Bob een loods aan de [adres A] in Heerhugowaard om een oplegger te kunnen stallen. Hij ontving hiervoor per maand € 3.000,-. Van dit bedrag was de helft bedoeld voor het betalen van de huur, de andere helft (€ 1.500,-) was een vergoeding die de verdachte zelf mocht houden. Hij stelde gefingeerde facturen op, op naam van het klusbedrijf, liet hierover boekhouding voeren en betaalde omzetbelasting. In de loods op de [adres A] werd tot april 2019 een oplegger gestald. De verdachte heeft samen met Bob de ingang van de loods aangepast (verhoogd), zodat de oplegger naar binnen gereden kon worden. De oplegger moest er soms uit en kwam meestal kort daarna weer terug. De verdachte moest dan komen om de deur van de loods te openen. De verdachte heeft geen contactgegevens van Bob, maar communiceerde met hem via een telefoon die hij van Bob had gekregen. Kort na de doorzoeking in de loods op de [adres B] heeft de verdachte in opdracht van Bob die telefoon weggegooid. Verder heeft de verdachte verklaard bij Bob te hebben aangegeven te willen stoppen met het klusbedrijf en zich te willen richten op het maken van houten meubels. Bob zou hem daarvoor hebben meegenomen naar de loods in de [adres B] , waar hij meubels kon inkopen. De verdachte zou in april 2019 hiermee zijn begonnen. Op enig moment had hij besloten dat hij zelf verder wilde gaan, zonder Bob, om het ‘echt’ te maken. Hij heeft dit met Bob besproken en de huur van de loods aan de [adres A] opgezegd. Op het moment dat hij werd opgepakt was hij nog op zoek naar een andere loods voor zijn meubels.
Geloofwaardigheid verklaring
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De verdachte heeft geen enkel concreet of verifieerbaar gegeven kunnen overleggen over de identiteit van Bob. Hij heeft ook geen logische en daarmee geloofwaardige verklaring gegeven waarom hij voor een hem onbekend persoon, met wie hij enkel via een aparte telefoon kon communiceren, een loods zou huren om een oplegger te stallen en een gefingeerd bedrijf zou oprichten waaraan hij € 1.500,- per maand zou verdienen. Dat hij hierover geen vragen heeft gesteld en dat het hem niet vreemd voorkwam acht de rechtbank, mede in aanmerking nemend dat deze gang van zaken zich over een langere periode heeft afgespeeld en ook met inachtneming van de psychische gesteldheid van de verdachte, volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte doelbewust een onjuiste verklaring heeft afgelegd om de ware aard van de activiteiten in de loodsen op de [adres A] en de [adres B] te verhullen. Voor die conclusie vindt de rechtbank steun in de bevindingen van de verbalisanten bij de doorzoeking in de loods op de [adres A] . Zoals door de verbalisanten is beschreven leek de situatie te zijn geënsceneerd door de meubels die verspreid stonden door de loods, de nieuwstaat waarin de meeste meubels verkeerden, het gebrek aan houtbewerkingsgereedschap en de afwezigheid van zaagsel en ander (hout)afval. De verdachte heeft tijdens de zitting slechts vage en onduidelijke informatie gegeven over zijn bedoelingen met de meubelhandel, de reden van het opzeggen van de huur van de loods aan de [adres A] en het al dan niet huren van een nieuwe loods om zijn activiteiten in voort te zetten. Daarbij komt dat de situatie in de loods op de [adres A] met een oplegger en een gefingeerde meubelhandel gelijkt op de situatie in de loods op de [adres B] waarin eveneens sprake is geweest van het stallen van opleggers en een gefingeerde meubelhandel.
Wetenschap en machtssfeer
Uit het voorgaande vloeit voort dat de meubelhandel slechts een dekmantel was, dat de verdachte zich daarvan bewust was en dat hij dan ook niet vanwege het aankopen van meubels in de loods aan de [adres B] aanwezig was. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte in de periode voorafgaand aan 5 juni 2019, ook vaak in die bewuste loods is geweest. Daartoe baseert de rechtbank zich op de verklaringen zoals afgelegd tegenover de politie en de rechter-commissaris door de anoniem gebleven melder, van wie wel kan worden vastgesteld dat hij de huurder van een naastgelegen loods was en goed zicht heeft gehad op wat er zich op 5 juni 2019 maar ook een geruime periode ervoor bij loods [nummer] heeft afgespeeld. Deze getuige heeft verklaard dat hij bij de loods op de [adres B] steeds één persoon zag die er altijd was. Deze man reed in een witte auto, was lang en mager, 20 tot 30 jaar oud en drager van een petje. Gelet op deze beschrijving en de foto’s die de getuige op 5 juni 2019 van deze witte auto met kenteken heeft gemaakt, zijnde de auto waarin de verdachte op 5 juni 2019 in/bij de loods is geweest, gaat de rechtbank er vanuit dat dit de verdachte betreft. De melder heeft verder verklaard dat ook een persoon die medeverdachte [medeverdachte 1] moet zijn, vaak bij de loods was, hetgeen in lijn is met wat laatstgenoemde ook zelf heeft verklaard. De getuige heeft verklaard dat hij zeker weet dat zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] toegang hadden tot de loods omdat hij ze beiden naar binnen heeft zien gaan met een sleutel. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring.
Ook kan uit de verklaring van deze getuige worden afgeleid dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] elkaar kenden en met elkaar spraken, zo ook op 5 juni 2019. Ook de door de getuige weergegeven wijze waarop gebruik van de loods werd gemaakt past niet bij de verklaring van de verdachte dat hij er slechts af en toe kwam om te kijken of hij nog meubels kon kopen. Zo heeft melder verklaard dat er sinds maart 2018 regelmatig auto’s via de roldeur bij de loods naar binnen werden gereden, dat de roldeur van de loods dan direct en ook bij warm weer, steeds werd gesloten, dat de voertuigen altijd een paar uur binnenbleven en dan weer vertrokken. Op basis van aangetroffen dna-sporen kan tot slot worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 1] ook in oplegger 1 aanwezig is geweest.
In het licht van de hiervoor gedane vaststellingen kan het niet anders zijn dan dat de aanwezigheid van de verdachte in de loods aan de [adres B] te maken heeft gehad met de in de opleggers in die loods aangetroffen verdovende middelen. Daaraan kan niet afdoen dat van de verdachte geen dna-sporen in die opleggers zijn aangetroffen en dat één van die opleggers was afgesloten. Hoewel de sleutels daarvan enigszins verborgen lagen in de loods, moeten zij gemakkelijk vindbaar en bereikbaar zijn geweest voor iemand die heel regelmatig in de loods aanwezig is en wetenschap heeft van de aanwezigheid van de grote hoeveelheid verdovende middelen in de opleggers. In aanmerking nemend dat de verdachte toegang had tot de loods, regelmatig - en ook op 5 juni 2019 samen met medeverdachte [medeverdachte 1] - in de loods is geweest en het niet anders kan zijn dan dat hij dus wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de in die loods aanwezige verdovende middelen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een gezamenlijke machtsuitoefening over de op 5 juni 2019 aangetroffen verdovende middelen. Het gaat om zeer grote hoeveelheden drugs, deels aangetroffen in daartoe geprepareerde verborgen ruimtes en waarbij in één van de opleggers een tafel stond waarop de drugs werden verpakt en dus open en bloot op tafel lagen. De handel in meubels is door de verdachte en medeverdachte gefingeerd en vormde een dekmantel voor de aanwezigheid van drugs bestemd voor de internationale handel en waarbij ook andere onbekend gebleven personen betrokken (moeten) zijn geweest.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.3.4Bewijsoverweging feit 5
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat er geen rechtstreeks verband is te leggen tussen de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en voertuigen, en bepaalde door de verdachte begane misdrijven. Niettemin kan in een dergelijke situatie bewezen worden geacht dat geldbedragen "uit enig misdrijf" afkomstig zijn, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van voorwerpen en gelden die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de voorwerpen en het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen en gelden waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Gedurende het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte is bekend geworden dat de verdachte voertuigen had gestald in een loods aan de [adres C] (AMB1-09 en AMB1-21). Deze loods bleek te worden gehuurd door de vader van de verdachte (GET1-17). Bij een doorzoeking van deze loods zijn verschillende voertuigen en voorwerpen aangetroffen waaronder de in de tenlastelegging genoemde voertuigen, te weten een quad met kenteken [kenteken A] , een quad met kenteken [kenteken B] , een trike met kenteken [kenteken C] , een motorfiets van het merk Kawasaki met kenteken [kenteken D] en een crossmotorfiets van het merk KTM zonder kenteken. De verdachte heeft verklaard dat hij deze voertuigen telkens met contant geld heeft aangekocht. Van deze aankopen zijn geen facturen of bonnen beschikbaar.
Verder heeft de verdachte verklaard dat, zoals hiervoor reeds is uiteengezet, hij in opdracht van een persoon die hij Bob noemt de loods aan de [adres A] te Heerhugowaard heeft gehuurd waar Bob een lege oplegger kon stallen en de onderneming [onderneming A] heeft opgericht terwijl deze onderneming in werkelijkheid een gefingeerde onderneming was waarbinnen geen werkzaamheden werden verricht en de verdachte valse facturen heeft opgemaakt om een omzet te verantwoorden in de administratie. De verdachte heeft verklaard dat hij € 3.000,- aan contante gelden per maand ontving van deze Bob, waarvan hij de helft op de bankrekening van het bedrijf stortte ten behoeve van de huur van de loods aan de [adres A] en overige te maken onkosten binnen het bedrijf. Het overige deel van het geld kon de verdachte naar eigen zeggen vrij besteden. De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf eind 2017 voor het eerst geld ontving van Bob.
Uit het dossier volgt dat [onderneming A] op 20 november 2017 is opgericht door de verdachte met als registratiedatum [datum A] . Ook is een bankrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer A] geopend op naam van [onderneming A] . Uit bankmutaties van deze bankrekening kan worden afgeleid dat in 2018 een bedrag van € 20.387,50 aan huur en een borg is overgemaakt (€ 1.512,50 per maand) en in 2019 een bedrag van € 8.985,75 (€ 1.542,75 per maand).
Witwasvermoeden
Zoals hiervoor vastgesteld heeft de verdachte verschillende waardevolle voertuigen aangekocht met contante gelden en heeft de verdachte de huur van de loods aan de [adres A] te Heerhugowaard voldaan met gelden die hij contant ontving van Bob. De waarde van de onder de verdachte aangetroffen goederen, de hoogte van het totaal van Bob ontvangen contante geldbedrag en de omstandigheden waaronder de verdachte deze geldbedragen van Bob heeft ontvangen, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat deze voorwerpen en gelden uit misdrijf afkomstig zijn.
Verklaringen over de herkomst huurpenningen en KTM crossmotorfiets
Wat betreft de betaling van de huurpenningen en de aanschaf van de KTM crossmotorfiets heeft de verdachte verklaard dat hij deze telkens heeft voldaan uit de geldbedragen die hij contant heeft ontvangen van Bob. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte het witwasvermoeden niet heeft weerlegd, zodat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte deze gelden en dit voorwerp heeft witgewassen.
Verklaringen over de herkomst overige voertuigen
Over de overige op de tenlastelegging genoemde voertuigen heeft de verdachte verklaard dat hij deze heeft aangekocht met contante gelden met een legale herkomst, zijnde zijn spaargeld. Voor de herkomst van deze contante spaargelden heeft de verdachte de volgende verklaringen gegeven.
Allereerst heeft de verdachte door zijn werkzaamheden in de horeca fooien genoten die hij contant kreeg uitbetaald. Het Openbaar Ministerie heeft op 5 juli 2019 navraag gedaan bij het horecabedrijf waar de verdachte destijds werkzaam was, zijnde [onderneming B] Dit bedrijf zou hebben aangegeven dat een gemiddelde fooi een bedrag was tussen de € 1,- en € 2,- per uur en dat de verdachte de afgelopen een tot twee jaren gemiddeld slechts een dag per week zou hebben gewerkt. Het Openbaar Ministerie heeft zich op basis van deze gegevens op het standpunt gesteld dat de verdachte slechts een bedrag van € 720,- aan fooien zou hebben genoten. Door de verdachte wordt bestreden het gemiddelde bedrag aan fooi per uur zoals dit wordt aangegeven door [onderneming B] Dit bedrag zou hoger liggen omdat ook een gedeelte van de fooi aan de werknemers "zwart" wordt uitbetaald. Echter, ook indien zou worden uitgegaan van een bedrag van € 2,- per uur aan fooi, zou volgens de verdachte het totaalbedrag aan uitbetaalde fooi hoger zijn dan het bedrag waar het Openbaar Ministerie vanuit is gegaan, omdat hij al sinds 2010 in de horeca heeft gewerkt. Ter onderbouwing hiervan zijn door de verdachte loonstroken over de jaren 2010 en 2012 tot en met 2017 overgelegd, op basis waarvan de verdediging op basis van het aantal gewerkte uren de conclusie trekt dat de verdachte met ook een gemiddelde fooi van € 2,- per uur een bedrag van in totaal € 21.660,- aan fooi heeft genoten en dus tot zijn beschikking heeft gehad.
Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij heeft gehandeld in hoverboards. Hij kocht deze hoverboards op internet en verkocht deze op marktplaats. De kopers betaalden de hoverboards steeds contant. De verdachte heeft aangegeven 138 van deze hoverboards te hebben verkocht voor een geschat gemiddeld verkoopbedrag van € 275,- per board. Bewijs van de inkoop van deze hoverboards en de girale betalingen in daarvoor heeft de verdachte niet meer kunnen leveren omdat door deze strafzaak zijn ING bankrekeningen zijn stopgezet. De verdachte heeft deze verklaring wel onderbouwd met een bijlage inhoudende een lijst met reacties op de marktplaatsadvertentie van de verdachte en van enkele reacties de inhoud daarvan.
Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat hij een contant geldbedrag van € 2.000,- heeft ontvangen van zijn opa en oma.
Bij dit alles heeft de verdachte aangegeven dat hij gedurende de ten laste gelegde periode en daaraan voorafgaand bij zijn ouders heeft gewoond en dus weinig tot geen vaste lasten heeft gehad. Zodoende was in de visie van de verdachte meer dan voldoende legaal contant (spaar)geld aanwezig waarmee hij de aankoop van de in de tenlastelegging vermelde voertuigen heeft kunnen bekostigen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met hetgeen hiervoor is weergegeven een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van het geld waarmee hij de voertuigen heeft aangekocht en waarnaar het Openbaar Ministerie nader onderzoek heeft kunnen verrichten.
Voor zover dit onderzoek heeft plaatsgevonden acht de rechtbank de resultaten daarvan onvoldoende voor het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde voertuigen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank acht daarvoor het volgende van belang. Het geldbedrag dat met de door de verdachte gekochte voertuigen gemoeid was bedraagt € 18.050,-. Op grond van hetgeen door de verdachte is aangevoerd over zijn inkomsten uit fooien en een handel in hoverboards in de jaren 2012 tot 2018 en gelet op de hoogte van genoemd bedrag, acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat hij een dergelijk bedrag bij elkaar heeft kunnen sparen. De verdachte heeft in dit verband ook voldoende aannemelijk gemaakt dat hij gedurende een aanzienlijk langere periode dan die waarvan het Openbaar Ministerie is uitgegaan, contant fooiengeld heeft kunnen sparen als gevolg van zijn werkzaamheden in de horeca, waarbij in 2015 en 2016 sprake is geweest van een fulltime dienstverband. Ook is aannemelijk dat hij de beschikking heeft gehad over enige contante inkomsten uit een handel in hoverboards in 2015, terwijl uit de stukken volgt dat de meeste voertuigen in 2016 en 2017 door de verdachte zijn aangeschaft. De omstandigheid dat op grond van de beschikbare gegevens niet exact is vast te stellen hoeveel de verdachte aan contanten tot zijn beschikking heeft gehad, leidt evenmin tot de conclusie dat een criminele herkomst van de gelden waarmee de voertuigen zouden zijn aangeschaft als enige aanvaardbare verklaring geldt.
Conclusie
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan zijn dat de geldbedragen waarmee de verdachte de huurpenning heeft voldaan en de KMT crossmotor heeft aangekocht van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist. De rechtbank acht het witwassen hiervan dan ook bewezen.
Gelet op de periode en de hoeveelheid handelingen - meerdere maandelijkse overboekingen - die de verdachte heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat hij van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van de aankoop van de quad met kenteken [kenteken A] , de quad met kenteken
[kenteken B] , de trike met kenteken [kenteken C] en de motorfiets van het merk Kawasaki met kenteken [kenteken D] is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte deze voorwerpen heeft witgewassen. Hiervan moet de verdachte worden vrijgesproken.