ECLI:NL:RBNHO:2022:4541

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
15/153134-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en voorhanden hebben van vuurwapens; bewezenverklaring van gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen, het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 1 (primair en subsidiair), 2 en 3, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte op de relevante datum opzettelijk grote hoeveelheden harddrugs aanwezig heeft gehad of dat hij zich bewust was van de wapens die in de loods waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende beschikkingsmacht of wetenschap had over de drugs en wapens, aangezien hij op de dag van de ontdekking niet in de loods aanwezig was en er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van deze voorwerpen. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte had een gefingeerde eenmanszaak opgericht en ontving contante huurpenningen die hij op een bankrekening stortte, waarmee hij de huur en borg voor de loods betaalde. Dit werd gezien als een nauwe en bewuste samenwerking met anderen, wat leidde tot de conclusie dat hij een gewoonte had gemaakt van het witwassen van geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/153134-19 (P)
Uitspraakdatum: 23 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 en 26 april en 9 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[woonplaats] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat hij zich, kort en feitelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
feit 1 primair:
het medeplegen van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, in elk geval aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne, MDMA en heroïne op 5 juni 2019 te Heerhugowaard
feit 1 subsidiair:
het medeplegen van voorbereidings- en of bevorderingshandelingen bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet in de periode 5 maart 2018 tot en met 5 juni 2019 te Heerhugowaard en of elders in Nederland
feit 2:
het medeplegen van het voorhanden hebben van twee automatische vuurwapens (categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie) op 5 juni 2019 te Heerhugowaard
feit 3:
het medeplegen van het voorhanden hebben van een revolver (categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie) op 5 juni 2019 te Heerhugowaard
feit 4:
het medeplegen van witwassen van geldbedragen, te weten de huurpenningen en de borg ten behoeve van de huur van het bedrijfspand [adres A] te Heerhugowaard in de periode 1 oktober 2018 tot en met 30 mei 2019, gepleegd te Heerhugowaard en of elders in Nederland
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat bewezen kan worden dat de verdachte op 5 juni 2019 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad. De verdachte is huurder van een loods waarin twee opleggers stonden. In die opleggers zijn onder meer in daartoe geprepareerde ruimtes grote hoeveelheden drugs aangetroffen en in één van de opleggers is een verpakruimte gemaakt. Daarnaast zijn in een van de opleggers drie wapens aangetroffen.
De officier van justitie gaat ervan uit dat de verdachte en zijn medeverdachten deel uitmaakten van een duurzaam georganiseerd crimineel samenwerkingsverband ten behoeve van de internationale drugshandel gelet op hetgeen in de loods is aangetroffen. Dat de verdachte niet heeft geweten dat zich in de opleggers drugs en wapens bevonden acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Hoewel één van de opleggers was afgesloten lagen de sleutels van de twee hangsloten in de loods. De verdachte had een sleutel van de buitendeur en daarmee onbeperkt toegang tot de loods. Als dekmantel is een fictief bedrijf door de verdachte opgericht en de loods gehuurd. In de loods stonden verder meubels en lag gereedschap waarmee een handel in meubels werd gefingeerd. De officier van justitie acht het ongeloofwaardig dat de drugsorganisatie drie verschillende personen - zonder wetenschap van de drugshandel - bij die dekmantel zou betrekken. De verdachte en zijn medeverdachten hebben bovendien wisselend en leugenachtig verklaard. Voor de feiten 2 en 3 (voorhanden hebben van de wapens) heeft de officier van justitie hieraan nog toegevoegd dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens aangetroffen in één van de opleggers in de loods, zodat ook het voorhanden hebben van deze wapens bewezen kan worden verklaard. Het bewijs voor het gewoontewitwassen (feit 4) kan volgens de officier van justitie worden gevonden in de verklaring van de verdachte dat hij als huurder van de loods de contant door hem ontvangen gelden op de bankrekening van zijn bedrijf heeft gestort en waarmee hij vervolgens de borg en de maandelijkse huur van de loods heeft betaald.
3.2
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is vrijspraak van de feiten 1 (primair en subsidiair), 2 en 3 bepleit. De raadsvrouw heeft in dat verband het volgende betoogd. Het dossier bevat geen bewijs dat de verdachte wist dat in de loods grote hoeveelheden harddrugs en wapens aanwezig waren. De verdachte was op 5 juni 2019 niet in de loods en ook in de weken daarvoor is hij niet in de loods of daar in de buurt geweest. De drugs en de wapens zijn gevonden in twee opleggers in de loods, deels in verborgen ruimtes. De ene oplegger was afgesloten en de sleutels waarmee de sloten op deze oplegger konden worden geopend, lagen buiten het zicht. In de andere niet afgesloten oplegger waren drugs aanwezig in een verborgen ruimte (de deur). Er is geen bewijs dat de verdachte ooit in één van de opleggers is geweest of met de inhoud van de opleggers enige betrokkenheid heeft gehad. Ook blijkt niet van een wezenlijke bijdrage van de verdachte aan de hem onder feit 1 primair verweten gedragingen ten aanzien van de drugs dan wel het aanwezig hebben daarvan. Het enkele feit dat de verdachte wist dat er iets niet pluis was, maakt dit niet anders. Om dezelfde redenen als hiervoor genoemd is er evenmin bewijs voor de subsidiair ten laste gelegde voorbereidings- of bevorderingshandelingen ten aanzien van de aangetroffen verdovende middelen.
De onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde wapens zijn aangetroffen in een tas in de afgesloten oplegger. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte enige bewustheid van de waarschijnlijkheid van het aanwezig zijn van deze wapens had of gehad kan hebben, zodat de verdachte ook van die feiten vrijgesproken moet worden.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 tenlastegelegde gewoontewitwassen, met dien verstande dat vrijspraak moet volgen voor het medeplegen van dit feit, vanwege gebrek aan bewijs van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feiten 1 primair en subsidiair, 2 en 3Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Feit 1 primair (aanwezig hebben drugs)
Onder feit 1 primair wordt de verdachte het verwijt gemaakt dat hij op 5 juni 2019 samen met anderen opzettelijk grote hoeveelheden harddrugs heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad in de loods aan de [adres A] in Heerhugowaard. De rechtbank stelt in navolging van de officier van justitie vast dat het dossier geen bewijs bevat dat op of omstreeks de in de tenlastelegging genoemde datum sprake is geweest van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van (grote hoeveelheden) harddrugs, zodat zij zich zal beperken tot een beoordeling van de vraag of de verdachte deze verdovende middelen op of omstreeks 5 juni 2019 opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het debat op de zitting heeft zich ook op die vraag toegespitst.
Juridisch kader
Voor het opzettelijk aanwezig of voorhanden hebben van verdovende middelen hoeft niet te worden vastgesteld van wie deze middelen zijn. Evenmin is vereist dat bij de verdachte sprake is van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Wel is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevinden. Voor de vereiste wetenschap geldt dat daaronder ook de aanmerkelijk kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn, kan worden geschaard.
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en wat er op de zitting is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte is met ingang van 1 oktober 2018 - via zijn op 31 mei 2018 opgerichte eenmanszaak [onderneming A] - huurder van de loods aan de [adres A] te Heerhugowaard. De verdachte had een sleutel van de buitendeur van de loods. De op 5 juni 2019 in de loods aangetroffen grote hoeveelheden verdovende middelen bevonden zich deels in een verborgen ruimte in een afgesloten oplegger (oplegger 1) en in een verborgen ruimte, te weten een deur, van een niet afgesloten oplegger (oplegger 2). De sleutels van de twee hangsloten waarmee oplegger 1 was afgesloten lagen enigszins verborgen in de loods, namelijk in een holle ruimte op de vloer onder een tafel achterin de loods en op een rand van de buitenmuur ter hoogte van de achterzijde van oplegger 1, zijnde de oplegger die het meest achterin de loods stond.
De sleutels lagen daarmee in ieder geval niet in het zicht. Naast de twee opleggers stond in de open ruimte van de loods onder meer een grote hoeveelheid houten (tuin)meubelen, lag er op een van die houten tafels gereedschap en aanverwante artikelen en stond er een vuilniszak met daarin onder meer mondkapjes. De rechtbank kan op basis van de vrij summiere beschrijving in het dossier van wat er in de open ruimte van de loods is aangetroffen, niet vaststellen dat het hier gaat om drugsgerelateerde spullen. Dat de op tafels aangetroffen (doosjes) popnagels, mondkapjes en witte verf niets met de reparatie, waaronder het schuren en opknappen, van tuinmeubelen te maken (kunnen) hebben, zoals de officier van justitie heeft betoogd, kan de rechtbank niet goed volgen, aangezien bedoelde artikelen daartoe naar hun aard wel degelijk geschikt kunnen zijn. Buiten dat kunnen genoemde voorwerpen naar het oordeel van de rechtbank naar hun aard ook niet zonder meer worden aangemerkt als zijnde drugsgerelateerd. Dat geldt ook voor de op een tafel in de open ruimte van de loods aangetroffen rubberen strip die gelijkt op de rubberen strips op de deuren van de opleggers en twee afstandsbedieningen, waarvan eentje gedemonteerd. De suggestie van de officier van justitie dat in de open ruimte, voor iedereen zichtbaar, spullen lagen die in verband kunnen worden gebracht of een duidelijke link hebben met de verdovende middelen aangetroffen in de beide opleggers, volgt de rechtbank dan ook niet.
De verdachte heeft vanaf zijn vierde verhoor (op 1 augustus 2019) verklaard dat hij onder druk van twee personen, van wie hij de namen uit angst niet wil noemen, een bedrijfje heeft moeten opstarten, waarvoor een verzonnen bedrijfsvoering, te weten een handel in meubels, moest worden bedacht en de loods aan de [adres A] te Heerhugowaard moest worden gehuurd. Het geld voor de huur van deze loods ontving de verdachte contant van een persoon die in de stukken persoon A wordt genoemd. De verdachte stortte dit geld op de bankrekening van het door hem opgerichte bedrijf en hij betaalde daarmee maandelijks de huur. Op enig moment is volgens de verdachte door persoon A een partij van ongeveer 400 meubels in de loods geplaatst. In de loop van de tijd zijn er ook meubels verkocht, een enkele keer ook door de verdachte. Verder heeft de verdachte kort samengevat verklaard dat hij ongeveer 10 tot 12 keer in de loods is geweest, voor het laatst begin mei 2019, dat hij de opleggers wel in de loods heeft zien staan, maar dat hij niet wist dat zich daarin verdovende middelen bevonden.
Oordeel rechtbank over beschikkingsmacht en/of wetenschap
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de hiervoor weergegeven vaststellingen en de overige inhoud van het dossier niet bewezen worden dat de verdachte op of omstreeks 5 juni 2019, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen, beschikkingsmacht heeft gehad over de in de twee opleggers aangetroffen grote hoeveelheden harddrugs. Dat de verdachte de huurder van de loods was, een sleutel van de loods bezat en daar wel eens kwam, in de wetenschap dat sprake was van een gefingeerd bedrijf en een gefingeerde bedrijfsvoering die kennelijk diende als dekmantel voor mogelijk illegale activiteiten, is daartoe niet voldoende. De verdachte is op 5 juni 2019 niet in of in de buurt van de loods gezien. De verdachte zegt zelf begin mei 2019 voor het laatst in de loods te zijn geweest en het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor het tegendeel, zodat de rechtbank op dat punt van de juistheid van de verklaring van de verdachte uitgaat. Daarbij komt dat op grond van het dossier niet is vast te stellen vanaf wanneer de verdovende middelen in de loods aanwezig zijn (geweest). De op 5 juni 2019 aangetroffen verdovende middelen lagen bovendien in een afgesloten oplegger, waarvan de sleutels op niet zichtbare plekken in de loods en (enigszins) verborgen lagen, èn in een verborgen ruimte van een tweede oplegger. Daarmee waren de verdovende middelen vanuit de open ruimte in de loods waar alle meubels stonden, dus niet zichtbaar aanwezig of toegankelijk. Dat de verdovende middelen aangetroffen in verpakkingen op de tafel in oplegger 1 - en kennelijk ook op momenten dat de verdachte in de loods was - zichtbaar moeten zijn geweest, omdat in die oplegger geen lamp hing en de deuren van die oplegger tijdens het verpakken van de verdovende middelen dus wel open moeten hebben gestaan, is een aanname van de officier van justitie die geenszins wordt gestaafd door enig concreet in het dossier opgenomen bewijs.
Er valt op basis van het dossier verder ook niets vast te stellen over een mogelijk samenwerkingsverband tussen de verdachte en één van de medeverdachten die op 5 juni 2019 in en bij de loods zijn geweest. Dat de verdachte en die medeverdachten elkaar eerder wel eens in de loods hebben getroffen, zegt zonder bijkomende informatie over de aard en inhoud van die contacten die ontbreekt, weinig tot niets en is daarmee niet redengevend. Het kan dus geen bewijs vormen voor het door de officier van justitie ingenomen standpunt dat sprake moet zijn geweest van een gezamenlijke machtsuitoefening over de in de opleggers aangetroffen verdovende middelen.
Dat de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, wel vermoedde dat er iets niet pluis was en dat hij dacht dat het mogelijk om weed ging, kan evenmin leiden tot de conclusie dat de verdachte daarmee op of omstreeks 5 juni 2019 zelf beschikkingsmacht over de verdovende middelen heeft gehad.
Feit 1 subsidiair (voorbereidingshandelingen drugs)
In aanmerking nemend hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 primair is overwogen, geldt dat naar het oordeel van de rechtbank ook niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet in de periode van 5 maart 2018 tot en met 5 juni 2019. Op grond van de inhoud van het dossier is immers niet vast te stellen dat de verdachte met de huur van de loods, de daarin gefingeerde bedrijfsvoering en de keren dat hij daar aanwezig is geweest, opzet heeft gehad op het voorbereiden of bevorderen van een feit bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet.
De conclusie is dan ook dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de hem onder feit 1 primair en subsidiair verweten feiten.
Feiten 2 en 3 wapens
Voor het voorhanden hebben van de onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde wapens is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is (geweest) van de aanwezigheid van de wapens in de loods. Daarnaast geldt als vereiste dat de verdachte de feitelijke macht over die wapens kan uitoefenen in die zin dat hij daarover kan beschikken. De wapens hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank is aan beide vereisten niet voldaan. De rechtbank stelt vast dat de wapens (twee automatische vuurwapens en een revolver) zijn aangetroffen in een rugtas in de met twee hangsloten afgesloten oplegger (oplegger 1), waarvan de sleutels elders in de loods verborgen lagen. Niet is gebleken dat de verdachte enige andere betrokkenheid bij deze oplegger heeft gehad, dan dat hij vanaf 1 oktober 2018 huurder was van de loods waarin de oplegger stond. Dat die huur onder verdachte omstandigheden is geschied, waarbij door de verdachte een gefingeerde bedrijfsvoering (meubelhandel) is opgetuigd, mogelijk in opdracht of onder druk van anderen, maakt dit oordeel niet anders. Zoals hiervoor ten aanzien van de aanwezigheid van de zich in de opleggers bevindende verdovende middelen is overwogen, is de verdachte op 5 juni 2019 maar ook in de weken ervoor niet bij de loods te plaatsen, terwijl evenmin is vast te stellen sinds wanneer die wapens in de loods aanwezig waren. Al deze feiten en omstandigheden maken dat naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd kan worden dat de verdachte feitelijk macht over de wapens kon uitoefenen. Bovendien kan aan de hiervoor gedane vaststellingen ook niet worden ontleend dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens. Dit leidt tot een vrijspraak voor de feiten 2 en 3.
3.3.2
Bewijs feit 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIbij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging feit 4
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van het gewoontewitwassen bewezen kan worden. Vast staat immers dat de verdachte samen met de door hem als A en B aangeduide personen heeft gehandeld. In opdracht van deze personen is de verdachte een gefingeerde eenmanszaak begonnen en heeft hij op naam van dit bedrijf een huurovereenkomst voor de betreffende loods afgesloten. Van A en B heeft de verdachte steeds contante geldbedragen in ontvangst genomen, welke geldbedragen hij vervolgens op een daartoe door hem geopende bankrekening op naam van zijn bedrijf heeft gestort en waarvan hij de (eenmalige) borgsom en maandelijks de huurpenningen heeft voldaan. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een situatie van nauwe en bewuste samenwerking op die als medeplegen van gewoontewitwassen kan worden bestempeld. Dat de verdachte fungeerde als katvanger en daarbij naar zijn zeggen door persoon A en persoon B onder druk is gezet en door hen is bedreigd, maakt die conclusie niet anders.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 30 mei 2019 te Heerhugowaard en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, voorwerpen te weten:
  • contante geldbedragen (huurpenningen van de [adres A] te Heerhugowaard) ter hoogte van telkens ongeveer € 2.426,05 euro en
  • een contant geldbedrag (borg van de [adres A] te Heerhugowaard) ter hoogte van ongeveer € 6.461,00 euro,
voorhanden heeft gehad en de werkelijke aard en/of herkomst van die voorwerpen heeft verhuld, terwijl hij (telkens) wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 4
medeplegen van witwassen en daarvan een gewoonte maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 91 maanden met aftrek van het voorarrest. Ook heeft de officier verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak op te heffen. Met betrekking tot de onder de verdachte in beslag genomen goederen heeft de officier van justitie gevorderd:
- onttrekking aan het verkeer van vier brandblussers, drie wapens, een geluidsdemper en diverse munitie;
- verbeurdverklaring van een detector, een usb-stick, een navigatiesysteem en een afstandsbediening.
6.2
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte heeft gehandeld onder druk van anderen en dat hij als gevolg van de bedreigingen door persoon A is gediagnosticeerd met PTSS. De verdachte heeft een nagenoeg blanco strafblad en is sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis niet meer met justitie in aanraking geweest. De verdachte heeft betaald werk op de [plaats A] . In geval een vrijheidsbenemende straf van meer dan 19 dagen of een taakstraf van meer dan 39 uur wordt opgelegd, zal dat voor de verdachte leiden tot ontslag en dus verlies van zijn baan. De raadsvrouw heeft verder verzocht rekening te houden met de ouderdom van de zaak. Zij heeft zich verzet tegen de door de officier van justitie gevorderde opheffing van de schorsing en de rechtbank gevraagd het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen. Ten aanzien van het beslag stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat geen van de op de beslaglijst voorkomende goederen aan de verdachte toebehoort. Zij heeft zich daarmee, zo begrijpt de rechtbank, op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Hij heeft gedurende een periode van bijna acht maanden crimineel geld dat hij contant ontving op een bankrekening gestort en daarvan de borg en maandelijkse huurpenningen voor de huur van een loods betaald. De verdachte heeft meegewerkt aan een constructie waarbij op papier door hem een eenmanszaak is opgericht en een loods is gehuurd waarin een meubelhandel werd voorgewend die kennelijk als dekmantel diende voor andere strafbare gedragingen, zo is uit het dossier gebleken. De verdachte heeft op deze manier crimineel geld een schijnbaar legale herkomst gegeven. Witwassen van gelden vormt bovendien een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraudedelicten, die bij een fraudebedrag van
€ 10.000 tot € 70.000 uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden tot vijf maanden of een taakstraf.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 18 januari 2022 waaruit volgt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar die veroordeling is van lang geleden (1992) en betrof een andersoortig feit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende in aanmerking genomen. Uit de door Reclassering Nederland over de verdachte uitgebrachte rapporten van 26 februari 2020 (van [rapporteur A] ) en 21 april 2022 (van [rapporteur B] ) leidt de rechtbank af dat de verdachte, die met ingang van 24 april 2020 is geschorst uit de voorlopige hechtenis, zich tijdens de schorsing heeft gehouden aan de hem opgelegde voorwaarden en steeds goed en constructief heeft meegewerkt aan het toezicht en een behandeling, onder meer voor een bij hem vastgestelde posttraumatische stressstoornis.
Op de zitting is gebleken dat medio mei 2022 verdachtes behandeling bij Inforsa zal zijn afgerond. De verdachte heeft na de schorsing zijn leven weer opgepakt, hij heeft inmiddels weer een baan op [plaats A] , die hij bij oplegging van een langdurige vrijheidsbenemende straf mogelijk zal verliezen.
De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit maken dat de rechtbank alleen een vrijheidsbenemende straf passend acht. Hierbij speelt ook een rol dat het gaat om een feit dat zich over een langere periode heeft afgespeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van drie maanden moet worden opgelegd. Dit is een fors lagere straf dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van een drietal ernstige verdenkingen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal gelet op het bepaalde in artikel 72, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis opheffen, aangezien de bij deze einduitspraak aan de verdachte opgelegde vrijheidsbeneming niet van langere duur is dan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarmee behoeft het door de officier van justitie gedane verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis (bij einduitspraak) ook geen bespreking meer.

7.Vermogensmaatregel (onttrekking aan het verkeer)

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, kort gezegd vier brandblussers, drie wapens, een geluidsdemper en munitie zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het gaat om voorwerpen die zijn aangetroffen in een afgesloten oplegger waarin medeverdachten en andere onbekend gebleven personen grote hoeveelheden harddrugs voorhanden hebben gehad, deels in daartoe geprepareerde verborgen ruimtes. De in diezelfde afgesloten oplegger aangetroffen brandblussers bleken hol van binnen, waardoor redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bestemd moeten zijn geweest om daarin drugs te verbergen. Gelet op de grote hoeveelheden harddrugs en het feit dat deze deels in een verborgen ruimte van een oplegger zijn aangetroffen, kan het niet anders dan dat sprake is geweest van een georganiseerde (internationale) drugshandel. Verder zijn het voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd is de rechtbank van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een detector, een USB-stick, een navigatiesysteem en een afstandsbediening niet kunnen worden verbeurd verklaard, aangezien niet is gebleken van een relatie tussen deze voorwerpen en het door de verdachte gepleegde strafbare feit. De verdachte heeft op de zitting aangegeven dat de voorwerpen niet van hem zijn. Dit leidt ertoe dat rechtbank zal bepalen dat deze voorwerpen moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36b, 36c, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder de feiten 1 primair en subsidiair, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Detector (Galvi33a.02.01.001 radio frex detector)
1. STK USB-stick (memorykaart, zwart merk Signal interception)
1. STK Navigatiesysteem (zwart, merk TomTom)
1. STK Afstandsbediening
Onttrekt aan het verkeer:
1. STK Brandblusser
1. STK Brandblusser
1. STK Brandblusser
1. STK Brandblusser
1. STK Machinegeweer
1. STK Machinegeweer
1. STK Revolver
1. STK Geluidsdemper
6 STK Munitie
1. ZAK Munitie
Wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de mr. griffier A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 mei 2022.