ECLI:NL:RBNHO:2022:4509

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
15/140351-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne, heroïne en MDMA, alsook van het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juni 2019 in Heerhugowaard samen met anderen betrokken was bij een georganiseerde drugshandel. Tijdens een doorzoeking in een loods werden aanzienlijke hoeveelheden drugs en wapens aangetroffen. De verdachte had toegang tot de loods en was regelmatig aanwezig, wat leidde tot de conclusie dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en wapens. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, vooral gezien de aangetroffen dna-sporen op verschillende goederen in de loods. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met anderen in de drugshandel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/140351-19 (P)
Uitspraakdatum: 23 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 en 26 april en 9 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. J.E. Kötter, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Heerhugowaard, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer (grote) hoeveelheden middelen (elk) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten (onder meer):
  • (een) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • (een) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of
  • (een) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of heroïne elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Heerhugowaard, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere (zogenaamde) Scorpions, elk zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad;
Feit 3
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Heerhugowaard, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (zogenaamde) revolver, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat bewezen kan worden dat de verdachte op 5 juni 2019 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad. De verdachte was vrijwel dagelijks aanwezig in de loods aan de [adres A] te Heerhugowaard waarin twee opleggers stonden. In die opleggers zijn, onder meer in daartoe geprepareerde verborgen ruimtes, grote hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen en één van de opleggers was ook als een verpakruimte ingericht. Daarnaast zijn in een van de opleggers drie wapens aangetroffen. Hoewel één van de opleggers was afgesloten lagen de sleutels van de twee hangsloten voor het grijpen. De verdachte had een sleutel van de buitendeur en daarmee onbeperkt toegang tot de loods. De officier van justitie gaat ervan uit dat de verdachte en zijn medeverdachten deel uit maakten van een duurzaam georganiseerd samenwerkingsverband ten behoeve van de internationale drugshandel gelet op hetgeen in de loods is aangetroffen. Communicatie met andere betrokkenen verliep via een speciale telefoon, een PGP-telefoon. De verdachte en zijn medeverdachten hebben bovendien wisselend en leugenachtig verklaard. De verklaring van de verdachte dat hij niet heeft geweten dat zich in de opleggers drugs en wapens bevonden en dat hij alleen in de loods aanwezig was om aan de houten (tuin)meubels te werken acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Er zijn dna-sporen van de verdachte aangetroffen op verschillende goederen in zowel de loods als in de oplegger waarin de drugs op tafel lagen. Bij de staande houding van de verdachte zijn in de auto waarin hij reed bovendien papieren die betrekking hebben op het kenteken(bewijs) van een van de opleggers aangetroffen en uit onderzoek is gebleken dat de verdachte een vervangende kentekenplaat voor deze oplegger heeft aangevraagd en verkregen. Verder acht de officier van justitie het zeer onaannemelijk dat een drugsorganisatie drie verschillende personen, te weten medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zonder wetenschap van de drugshandel, bij de dekmantel van een gefingeerde handel in meubels zou betrekken.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 (voorhanden hebben van de wapens) acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte deze wapens samen met anderen voorhanden heeft gehad. Er is een dna-spoor van de verdachte aangetroffen op de rits van de rugtas waarin de wapens zaten. De rits is een locatie om de tas te openen en te sluiten, zodat er voldoende bewijs is dat de verdachte de zich in die tas bevindende wapens bewust aanwezig heeft gehad.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De verdediging betoogt primair dat de verdachte geen wetenschap van of beschikkingsmacht over de drugs en de wapens in de opleggers heeft gehad. De onderzoeksresultaten, meer in het bijzonder de dna resultaten, kunnen de conclusie dat de verdachte wetenschap van of beschikkingsmacht over de drugs en de wapens heeft gehad, niet dragen. Het dna van de verdachte is aangetroffen op eenvoudig te verplaatsen goederen en onduidelijk is wanneer het dna van de verdachte op de goederen terecht is gekomen. De verdachte heeft verklaard de handschoenen en maskers te hebben gebruikt voor zijn werk aan de meubels en ze daarna op verzoek in een doos voor het afval te hebben gegooid. Deze verklaring kan geenszins als ongeloofwaardig ter zijde worden geschoven. Er werden veel meer van deze goederen aangetroffen en uit de mengprofielen blijkt al dat meer personen in contact met deze spullen zijn geweest. Dat het dna van de verdachte is aangetroffen op de rits van de rugtas waarin de wapens zaten maakt niet dat de verdachte wist van de wapens in de tas. Er is immers geen dna van de verdachte aangetroffen op de wapens zelf of op de plastic tassen in de rugzak waarin de wapens zaten.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat van medeplegen geen sprake is geweest, nu uit de onderzoeksbevindingen niet volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Feit 1 primair (aanwezig hebben drugs)
Onder feit 1 primair wordt de verdachte het verwijt gemaakt dat hij op 5 juni 2019 samen met anderen opzettelijk grote hoeveelheden harddrugs heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoert, in elk geval aanwezig heeft gehad in de loods aan de [adres A] in Heerhugowaard. De rechtbank stelt in navolging van de officier van justitie vast dat het dossier geen bewijs bevat dat op de in de tenlastelegging genoemde datum sprake is geweest van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van (grote hoeveelheden) harddrugs, zodat zij zich zal beperken tot een beoordeling van de vraag of de verdachte deze verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het debat op de zitting heeft zich ook op die vraag toegespitst.
Juridisch kader
Voor het opzettelijk aanwezig of voorhanden hebben van verdovende middelen hoeft niet te worden vastgesteld van wie deze middelen zijn. Evenmin is vereist dat bij de verdachte sprake is van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Wel is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevinden. Voor de vereiste wetenschap geldt dat daaronder ook de aanmerkelijk kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn, kan worden geschaard.
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en wat er op de zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat op woensdag 5 juni 2019 naar aanleiding van een melding, in een loods, gelegen aan de [adres A] te Heerhugowaard, een doorzoeking plaatsvond. In twee koelwagens (opleggers) die in de loods stonden werden 192,9 kilogram cocaïne, 14038 XTC-pillen en ruim 4 kilo heroïne aangetroffen. De verdovende middelen bevonden zich in een afgesloten oplegger in een verborgen ruimte in de vloer, op een (in)paktafel en in een tas naast de tafel (oplegger 1) en in een niet afgesloten oplegger in een verborgen ruimte, te weten een deur (oplegger 2). Naast de twee opleggers stond in de open ruimte van de loods een grote hoeveelheid houten (tuin)meubels, lag er op een van die houten tafels gereedschap en aanverwante artikelen en stond er een vuilniszak met daarin onder meer mondkapjes.
De verdachte kwam naar eigen zeggen sinds januari 2019 bijna dagelijks in de loods aan de [adres A] te Heerhugowaard. Hij beschikte over een eigen sleutel van de buitendeur van de loods en had daarmee vrije toegang tot de loods. Ook op 5 juni 2019 is hij in de loods geweest en hij is later die dag, terwijl de politie sprak met de persoon die de melding had gedaan, langs de loods gereden. De verdachte is staande gehouden nadat de melder aangaf dat de auto waarin de verdachte reed regelmatig bij de loods kwam. Bij zijn staande houding werden in de auto van de verdachte documenten aangetroffen die verband houden met het kenteken van oplegger 2. Het betreft een brief van de RDW aan [onderneming A] van 22 januari 2019 met als bijlage een conformiteitsbewijs voor het kenteken van de oplegger ( [kenteken A] ) en een brief van de RDW van 21 januari 2019 met de tenaamstellingscode voor dit kenteken en behorend bij de afgifte van een kentekenbewijs.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de loods kwam om aan houten meubels te werken en dat hij niets wist van de verdovende middelen in de opleggers. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig.
Gelet op de aangetroffen situatie waar een partij tuinmeubels verspreid stond door de loods, terwijl daarin ook twee opleggers stonden die geprepareerd waren met verborgen ruimten en gevuld waren met grote hoeveelheden verdovende middelen, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de tuinmeubelhandel in de loods aan de [adres A] een dekmantel was voor de aanwezigheid van drugs bestemd voor de grootschalige internationale handel. De verdachte had toegang tot de beide opleggers. Oplegger 2 was weliswaar dicht, maar niet afgesloten en van oplegger 1 lagen de sleutels in de loods. Deze lagen weliswaar enigszins verborgen, maar waren wel vindbaar en bereikbaar voor iemand die dagelijks in de loods aanwezig is en wetenschap heeft van de aanwezigheid van de in de loods aanwezige verdovende middelen. Dat de verdachte ook daadwerkelijk in oplegger 1 is geweest volgt uit de dna-sporen van de verdachte die werden aangetroffen op verschillende goederen die in deze oplegger lagen. Deze zaten onder meer op de rits van de tas waarin de wapens zijn aangetroffen, op gezichtsmaskers, een handschoen, de drinkrand van een flesje en een rietje van een pakje drinken. Hoewel dit eenvoudig verplaatsbare zaken zijn, zoals door de verdediging is aangevoerd, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte voor de wijze waarop deze goederen in de oplegger terecht zouden zijn gekomen niet aannemelijk. Nog los van het feit dat het niet logisch is om een doos met afval van de grote ruime loods naar de beperkte ruimte van de oplegger te verplaatsen, stond de doos met de goederen verder naar achteren in de oplegger en tussen een hoop andere spullen, waardoor niet aannemelijk is dat deze daar is neergezet om weg te worden gegooid. Bovendien stond ander afval wel buiten de opleggers in de open ruimte van de loods.
Verder zijn in oplegger 1 blenders aangetroffen en is bij de huiszoeking in de woning van de verdachte een factuur is gevonden voor een tweetal blenders, waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij ze heeft gekocht voor zijn opdrachtgever.
Tot slot zijn papieren van de RDW horend bij het kenteken van oplegger 2 aangetroffen in de auto waarin de verdachte op 5 juni 2019 reed en is uit onderzoek gebleken dat voor het kenteken van deze oplegger op 14 februari 2019 een duplicaat kenteken aan [verdachte] is afgegeven.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in de opleggers. Naast deze wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen was er ook sprake van machtsuitoefening: de verdachte had toegang tot de trailers en hij is ook aanwezig geweest in trailer 1. In deze oplegger is het merendeel van de aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen en ook in die oplegger lagen de pakketten cocaïne open en bloot op een tafel. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Feiten 2 en 3 (wapens)De rechtbank stelt voorop dat voor een voordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie is vereist dat de verdacht zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat vuurwapen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte vrijwel dagelijks of in ieder geval zeer regelmatig in de loods aanwezig was en dat hij gelet op de ter plekke aangetroffen dna-sporen ook in de oplegger kwam waarin de rugtas met daarin de wapens lag. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee de beschikking had over de oplegger en de inhoud van die oplegger. Nu bovendien een dna-spoor van de verdachte is aangetroffen op de rits van de rugtas waarin de wapens zijn aangetroffen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich ook bewust was van de aanwezigheid van vuurwapens in die oplegger. Dat er geen dna-sporen zijn aangetroffen op de wapens zelf of op de tas waarin die wapens extra verpakt waren maakt dat niet anders. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte stellig ontkent dat hij in de oplegger is geweest, terwijl de diverse in de oplegger aangetroffen dna-sporen die verklaring ontkrachten. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte de wapens voorhanden heeft gehad.
Medeplegen (drugs en wapens)
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de enorme hoeveelheid verdovende middelen die is aangetroffen, het creëren van een dekmantel in de vorm van een meubelhandel, het oprichten van fictieve bedrijven, de betrokkenheid van verschillende personen, het gebruik van diverse opleggers en connecties met het buitenland, kan worden geconcludeerd dat sprake was van een voorraad harddrugs bestemd voor de georganiseerde grootschalige internationale drugshandel, waarbij ook wapens aanwezig waren. Gelet op de aard en de omvang van de aangetroffen verdovende middelen moeten daarbij ook andere (deels) onbekend gebleven personen betrokken zijn geweest. De rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs en de wapens in de opleggers. Vaststaat dat de verdachte in het bezit was van een sleutel van de loods en dagelijks in de loods kwam waar de drugs en de wapens opgeslagen lagen. Daarbij is hij in de oplegger geweest waar de pakketten drugs open en bloot op tafel lagen. Ook op 5 juni 2019 was hij samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] in de loods aanwezig. Daarnaast staat vast dat hij aankopen voor de organisatie heeft gedaan en dat een duplicaat van de kentekenplaat van één van de opleggers uit de loods aan hem is afgegeven. Gelet op deze handelingen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een zodanige bijdrage aan het geheel heeft geleverd dat moet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de aanwezigheid van de drugs en het voorhanden hebben van de wapens.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 5 juni 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, grote hoeveelheden middelen (elk) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten (onder meer):
  • grote hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en
  • grote hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en
  • (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en
zijnde cocaïne en MDMA en heroïne elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op 5 juni 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere (zogenaamde) Scorpions, elk zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad;
Feit 3
hij op 5 juni 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (zogenaamde) revolver, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
feit 2
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
feit 3
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 91 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met een strafvermindering van 5% in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Daarnaast heeft de officier van justitie opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat - in het geval van bewezenverklaring van de feiten - de door de officier van justitie gevorderde straf niet passend is. Hij heeft de rechtbank daarom verzocht bij een op te leggen straf de ernst van de feiten anders te waarderen dan de officier van justitie heeft gedaan en daarbij rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte. De documentatie van de verdachte op het gebied van de Opiumwet vormt volgens de raadsman geen aanleiding tot strafverhoging nu deze ziet op een veroordeling van geheel andere aard, namelijk het bezit van een kleine hoeveelheid hennep voor eigen gebruik. Daarnaast wijst de raadsman op de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft gelet op dit alles bepleit een op te leggen straf gelijk te laten zijn aan het reeds ondergane voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feitenIn het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid verdovende middelen aanwezig gehad in een loods in Heerhugowaard. In totaal ging het om 192 kilo cocaine, ruim 14.000 XTC-pillen en ruim vier kilo heroïne. Daarnaast heeft de verdachte samen met anderen twee automatische wapens en een revolver voorhanden gehad, terwijl één van deze automatische wapens was voorzien van een geluiddemper.
Het gaat om ernstige strafbare feiten. De verdachte heeft door samen met anderen meerdere vuurwapens voorhanden te hebben onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen in het leven geroepen. Daar komt bij dat de hoeveelheid aangetroffen harddrugs erop duidt dat het een voor grootschalige handel bestemde voorraad betrof. De verdachte is aldus medeverantwoordelijk voor de overlast en gevoelens van onveiligheid die gepaard gaan met de handel in harddrugs, als ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan verdovende middelen. Harddrugs zijn zeer verslavend en leveren daarom een groot risico voor de volksgezondheid op. Bovendien gaat achter die handel een wereld van georganiseerde criminaliteit schuil die steeds meer wordt gekenmerkt door ondermijning, intimidatie en geweld. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij hieraan heeft bijgedragen.
Het kan niet anders dan dat de verdachte bij het plegen deze feiten heeft gehandeld uit winstbejag. Hij heeft gedurende het strafproces geen blijk gegeven van enig besef van de strafwaardigheid van zijn gedrag. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Bij de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten past naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur. De rechtbank volgt dan ook niet het voorstel van de verdediging om een straf op te leggen die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. Daarvoor zijn de feiten te ernstig. Wel zal de rechtbank aan de verdachte een aanzienlijk lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank benadrukt daarbij dat alhoewel de hoeveelheid harddrugs het vermoeden van (grootschalige) handel rechtvaardigen, ten aanzien van de verdachte alleen het voorhanden hebben op 5 juni 2019 bewezen is verklaard. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat de verdachte deel uit maakte van de top van de organisatie die zich met de vermoedelijke grootschalige handel in harddrugs bezig hield. De aan de verdachte op te leggen straf is wel hoger dan de straf(fen) die aan de medeverdachten worden opgelegd, omdat voor de verdachte geldt dat zijn dna is aangetroffen in de container waarin zowel de harddrugs als de wapens zijn aangetroffen. Dit maakt dat de rechtbank zijn rol groter acht dan die van de medeverdachten die gelijktijdig met hem terecht hebben gestaan.
Redelijke termijn en de persoon van de verdachteVoor de bepaling van de strafsoort en -maat overweegt de rechtbank verder nog dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 10 juni 2019, omdat de verdachte op deze datum voor de betreffende zaak in verzekering is gesteld en hij daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld. Nu het eindvonnis op 23 mei 2022 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op elf en een halve maand. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Verder heeft de rechtbank met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en het Uittreksel uit het European Criminal Records Information System van 6 juni 2019 waaruit blijkt dat de verdachte in [land A] in 2016 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor het illegaal bezit van drugs voor persoonlijk gebruik. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het aan deze veroordeling ten grondslag liggende feit, geen aanleiding om hiermee in strafverzwarende zin rekening te houden. De verdachte is na schorsing van de voorlopige hechtenis inmiddels ruim een jaar op vrije voeten. In die periode is de verdachte niet opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen.
Conclusie
Alles afwegende zal de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van 4 jaar opleggen, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen bij uitspraak.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie afwijzen, zodat de schorsing van de voorlopige hechtenis voortduurt.|
Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur volgt dat de rechtbank nog immer ernstige bezwaren aanwezig acht voor de toepassing van voorlopige hechtenis voor de in het vonnis van heden bewezenverklaarde feiten. Ook de recidivegrond die aan het bevel ten grondslag ligt is nog steeds aanwezig. Dit leidt de rechtbank af uit de aard van de feiten en de daartussen bestaande samenhang.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van de rechtbank op 4 maart 2021 geschorst. De rechtbank heeft daarbij destijds onder meer overwogen dat het recidivegevaar, mede in aanmerking genomen het verstrijken van de tijd, voldoende kon worden ondervangen door het stellen van voorwaarden.
Nu aan de verdachte een langdurige vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd moet opnieuw een afweging tussen de belangen van de maatschappij en die van de verdachte worden gemaakt. Die beoordeling spitst zich in deze zaak toe op het gewicht van de recidivegrond en op de bijdrage die de gestelde voorwaarden bij voortduring van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan het ondervangen van het herhalingsgevaar kunnen bijdragen.
In dat verband heeft de rechtbank ook te kijken naar het verloop van de periode waarin de verdachte was geschorst. Niet is gebleken dat de verdachte de bij de schorsing gestelde voorwaarden niet heeft nageleefd. Ook hecht de rechtbank betekenis aan het feit dat de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst voor onbepaalde tijd. Een schorsing die zou zijn voorzien van een tijdshorizon kan de waardering van het belang van hervatting of voortzetting van de vrijheidsbeneming ook anders maken, doorgaans in het nadeel van de verdachte, doordat in die begrenzing in de tijd een andere waardering van de in het geding zijnde belangen besloten kan liggen die tot niet meer dan een tijdelijke onderbreking van de tenuitvoerlegging aanleiding gaf.
De rechtbank komt op grond van het één en ander tot de slotsom dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan om de vordering van de officier van justitie toe te wijzen.
Het karakter van de feiten waarop de ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv, betrekking hebben is echter wel zodanig dat de rechtbank het geboden acht om het bevel en de daarop betrekking hebbende schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Dit moet bijdragen aan het voorkomen van herhaling. De vordering zal worden afgewezen.

7.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Ten aanzien van het in beslaggenomen en niet teruggeven voorwerp, te weten een vrachtauto (rood, merk: Volvo, kenteken [kenteken B] , beslaglijst nummer 22) stelt de rechtbank vast dat uit de kennisgeving van inbeslagneming (map AG ZD 1 AMB deel 1, p 884) niet blijkt dat deze onder de verdachte in beslag is genomen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om hierop in de zaak van de verdachte een beslissing te nemen.
Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoontoestel (merk Bq Aquaris x pro, beslaglijst nummer 26) dient te worden onttrokken aan het verkeer. Het gaat om een zogenoemde PGP telefoon die bij gelegenheid van het opsporingsonderzoek naar de feiten waarvan de verdachte werd verdacht, is aangetroffen. Het gaat om een voorwerp dat kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en het voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Overige beslissingenDe rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp te weten een navigatiesysteem (TomTom, beslaglijst nummer 22) dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36b, 36c, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) JAAR.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
26 1 STK Telefoontoestel (1027597, verschillende barsten aan de voorzijde, zwart merk: Bq Aquaris x pro)
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
27 1 STK Navigatiesysteem (1027606, TomTom)
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
Wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 mei 2022.