ECLI:NL:RBNHO:2022:4499

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
9217262
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de status van de gedaagde partij als consument of klein zakelijk afnemer in een geschil over opzegvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen DGB Energie B.V. en een gedaagde partij over de status van de gedaagde als consument of klein zakelijk afnemer. De eisende partij, DGB Energie B.V., had een opzegvergoeding gevorderd van de gedaagde partij, die eerder een energieovereenkomst had afgesloten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet langer een melkveebedrijf exploiteert, maar de stallen verhuurt. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde partij als consument moet worden aangemerkt, ondanks de stelling van de eisende partij dat het verbruik zakelijk was.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat zij voldaan heeft aan de wettelijke informatieplichten bij het sluiten van de overeenkomst. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de opzegvergoeding tot een bedrag van € 125,00 toegewezen, maar het overige bedrag van € 3.125,00 afgewezen. De gedaagde partij had ook een beroep gedaan op verrekening, maar dit werd als te laat afgewezen.

Daarnaast heeft de kantonrechter de gevorderde aanmaningskosten en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de eisende partij niet had voldaan aan de wettelijke vereisten. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van € 1.043,32 aan de eisende partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9217262 \ CV EXPL 21-3278
Uitspraakdatum: 18 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
DGB Energie B.V.
gevestigd te Hardenberg
de eisende partij
gemachtigde: Argus B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
de gedaagde partij
gemachtigde: mr. M. Sliphorst-Dekker

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft op 29 december 2021 een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure tot 29 december 2021 wordt naar dit tussenvonnis gewezen.
1.2.
De gedaagde partij heeft bij akte van 26 januari 2022 gereageerd op de stellingen van de eisende partij.

2.De verdere beoordeling

Consument
2.1.
De eisende partij heeft bij akte van 3 november 2021 aangevoerd dat de gedaagde partij moet worden aangemerkt als een zakelijk afnemer. De energie zou ten behoeve van het melkveebedrijf van de gedaagde partij zijn afgenomen. De kantonrechter heeft de gedaagde partij in de gelegenheid gesteld om bij akte op deze stelling te reageren.
2.2.
De gedaagde partij heeft bij akte van 26 januari 2022 gesteld dat hij zelf geen melkveebedrijf meer exploiteert, maar dat hij de stallen verhuurt. In dat kader is een tussenmeter aanwezig. Hiermee heeft de gedaagde partij naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gemotiveerd betwist dat de levering van de voor de stallen benodigde energie noodzakelijkerwijze via de door de eisende partij beleverde aansluitingen plaatsvindt. De eisende partij heeft daarnaast weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd dat het verbruik van de gedaagde partij vergeleken met vergelijkbare woningen bovengemiddeld hoog is. Dat de gedaagde partij bij zijn nieuwe energieleverancier een hoog voorschotbedrag betaalt, doet bovendien niet ter zake. Doorslaggevend is immers de situatie ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met de eisende partij.
2.3.
De eisende partij heeft bij haar akte een machtigingsformulier overgelegd waaruit zou blijken dat de gedaagde partij de overeenkomst als ondernemer is aangegaan. Dit machtigingsformulier wijkt echter af van de energieovereenkomst die de eisende partij bij dagvaarding heeft overgelegd. In deze overeenkomst staat, onder meer:
“Zakelijk/Particulier : Particulier
(…)
Aansluiting : Kleinverbruik (…)”
Daarbij komt dat, kennelijk, van toepassing zijn de “Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017”. Ook dit strookt niet met het standpunt van de eisende partij dat sprake is van een bedrijfsmatig gesloten energieovereenkomst.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat als onduidelijkheid bestaat omtrent de status van de gedaagde partij, deze voor rekening van de eisende partij moet komen. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de energieovereenkomst, zoals overgelegd als productie 3 bij dagvaarding. De gedaagde partij wordt aangemerkt als consument.
Informatieplichten
2.5.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van Boek 6, titel 5, afdeling 2B van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit ter bescherming van de consument. De handelaar moet gemotiveerd stellen en onderbouwen dat aan deze plichten is voldaan. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
2.6.
Het aanbod tot het sluiten van de overeenkomst is telefonisch gedaan waarna de overeenkomst per e-mail is bevestigd. Nu de overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst op afstand, dient de handelaar, voordat de consument aan de overeenkomst is gebonden, de in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie te verstrekken. Na het aangaan van de overeenkomst dient die informatie verstrekt te worden op papier of een andere duurzame gegevensdrager. De eisende partij heeft een (voorbeeld)weergave van het aanmeldproces en de aan de gedaagde partij verzonden ‘bevestiging leveringsovereenkomst’ overgelegd, voorzien van een toelichting. De kantonrechter is van oordeel dat de eisende partij hiermee voldoende heeft onderbouwd en toegelicht dat bij het sluiten van de overeenkomst is voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten.
Opzegvergoeding
2.7.
De eisende partij heeft een opzegvergoeding gevorderd. Volgens de toepasselijke algemene voorwaarden bedraagt de opzegvergoeding voor consumenten in geval van een resterende looptijd van het contract van langer dan tweeënhalf jaar maximaal € 125,00. Dit bedrag is in lijn met de richtlijnen van de Autoriteit Consument en Markt. Dit betekent dat de gevorderde opzegvergoeding elektriciteit tot een bedrag van € 125,00 wordt toegewezen, en voor het overige (€ 3.125,00) wordt afgewezen.
2.8.
De gedaagde partij heeft bij conclusie van dupliek onderkend dat zijn eerdere betaling van € 1.669,50 ziet op de eindnota gas. Volgens de gedaagde partij was in de eindnota gas echter ten onrechte een bedrag van € 1.141,00 aan opzegvergoeding opgenomen. Dit bedrag heeft hij dan ook ten onrechte voldaan, hetgeen volgens hem betekent dat hij nu niets meer verschuldigd is aan de eisende partij.
2.9.
De kantonrechter overweegt dat de betaling die de gedaagde partij heeft gedaan in het kader van de eindnota gas, hier niet ter beoordeling voor ligt. De vordering ziet immers op de eindnota elektriciteit. Voor zover de gedaagde partij met zijn, bij dupliek ingenomen, standpunt een beroep op verrekening doet, geldt dat dit te laat is. De kantonrechter verwijst in dit verband naar het bepaalde in artikel 128 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Voor zover de gedaagde partij bedoeld heeft een tegenvordering in te stellen, constateert de kantonrechter dat de gedaagde partij dit ook te laat heeft gedaan. Immers, op grond van artikel 137 Rv moet een eis in reconventie dadelijk bij conclusie van antwoord worden ingesteld. De betaling van € 1.669,50 ter voldoening van de eindnota gas, strekt dan ook niet (deels) in mindering op de vordering tot betaling van de eindnota elektriciteit.
2.10.
Nu de gedaagde partij voor het overige ten aanzien van de elektriciteitskosten geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de resterende hoofdsom worden toegewezen.
Aanmaningskosten, buitengerechtelijke kosten en rente
2.11.
De eisende partij heeft in de eindnota een bedrag van € 80,01 (inclusief BTW) aan ‘aanmaningskosten’ bij de gedaagde partij in rekening gebracht, naast de reeds gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze ‘aanmaningskosten’ te kwalificeren als buitengerechtelijke incassokosten in de zin van artikel 6:96 BW. Gebleken is dat de eisende partij kosten in rekening pleegt te brengen terwijl niet is voldaan aan de vereisten die artikel 6:96 lid 6 BW daaraan stelt. De eisende partij handelt daarmee in strijd met de wet. Deze ‘aanmaningskosten’ worden dan ook afgewezen.
2.12.
De eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan de gedaagde partij een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
2.13.
De rente zal worden toegewezen zoals onder de beslissing opgenomen.
2.14.
Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 1.043,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter