ECLI:NL:RBNHO:2022:4498

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
9672875
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake beëindiging overeenkomst kinderopvang tijdens opzegtermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 18 mei 2022 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Kinderopvang MaiKids Amsterdam B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De procedure betreft de beëindiging van een overeenkomst tijdens de opzegtermijn, waarbij de kantonrechter ambtshalve toetsing heeft uitgevoerd op basis van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 6:230m lid 1 sub h en artikel 6:230v BW. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat zij voldaan heeft aan de wettelijke informatieplichten voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de gedaagde partij de overeenkomst op 18 juni 2021 heeft opgezegd binnen de wettelijke bedenktijd, en dat de eisende partij de overeenkomst niet met terugwerkende kracht heeft kunnen herroepen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de schending van de informatieplichten gevolgen moet hebben, en heeft besloten om de overeenkomst gedeeltelijk te vernietigen, waarbij 25% van de verschuldigde som niet toewijsbaar is. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.487,78, vermeerderd met wettelijke rente, en is ook in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9672875 \ CV EXPL 22-803
Uitspraakdatum: 18 mei 2022
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kinderopvang MaiKids Amsterdam B.V.
gevestigd te Amsterdam
de eisende partij
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1
De kantonrechter heeft op 16 maart 2022 een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure tot aan 16 maart 2022 wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
Bij akte van 13 april 2022 heeft de eisende partij haar vordering nader toegelicht. Vervolgens heeft de eisende partij bij brief van 19 april 2022 nog een nadere akte toegestuurd met als roldatum 13 april 2022. Deze akte zal buiten beschouwing worden gelaten en worden teruggestuurd aan de eisende partij, omdat deze niet met terugwerkende kracht kan worden genomen op de rol van 13 april 2022.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis van 16 maart 2022 (hierna verder: het tussenvonnis) is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
2.2.
De eisende partij is in de gelegenheid gesteld om bij akte alsnog een nadere toelichting en onderbouwing te geven over de wijze waarop zij meent te hebben voldaan aan de wettelijke informatieplichten zoals bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW en artikel 6:230v BW. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de eisende partij nog steeds niet (voldoende) onderbouwd dat zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft voldaan aan artikel 6:230m lid 1 onder h BW. Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, heeft de schending van het herroepingsrecht tot gevolg dat de wettelijke bedenktijd in ieder geval tot en met 6 september 2021 heeft gelopen. De gedaagde partij heeft de overeenkomst opgezegd op 18 juni 2021 en dus binnen de bedenktijd. De eisende partij heeft bij akte voldoende aannemelijk gemaakt dat daarbij sprake is geweest van een opzegging met als doel de overeenkomst voor de toekomst te beëindigen en dat de gedaagde partij niet de bedoeling heeft gehad om de overeenkomst met terugwerkende kracht te herroepen. De kantonrechter zal aan het gebrek van artikel 6:230m lid 1 onder h BW dan ook enkel de in overweging 2.5. te noemen sanctie verbinden.
2.3.
Ook voor wat betreft de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW heeft de eisende partij nagelaten (voldoende) te stellen en onderbouwen dat deze is nagekomen. De overgelegde overeenkomst voldoet niet aan artikel 6:230v lid 7 onder a BW.
2.4.
Gelet op de jurisprudentie van het HvJ EU en het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677) moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.5.
In deze zaak heeft de eisende partij, naast de essentiële precontractuele informatieplicht zoals opgenomen in artikel 6:230m lid 1 onder h BW (zie voornoemd arrest van de Hoge Raad, r.o. 3.1.11), de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW geschonden. Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, ziet de kantonrechter aanleiding om de overeenkomst gedeeltelijk te vernietigen, te weten voor 25% van de door de gedaagde partijen verschuldigde som. Daarbij wordt (mede) toepassing gegeven aan de artikelen 3:40 en 3:41 BW, en/of aan de artikelen 6:193d en 6:193f BW, omdat de schending van de informatieplichten ook een oneerlijke handelspraktijk is.
2.6.
Rekening houdende met de sanctie van 25%, is in beginsel aan hoofdsom toewijsbaar een bedrag van € 10.606,71 (€ 14.142,28 x 0,75).
2.7.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen tot het wettelijk tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe de gedaagde partij zal worden veroordeeld, te weten € 881,07.
2.8.
De vordering tot vergoeding van de vervallen rente zal worden afgewezen, nu de eisende partij bij dagvaarding van een onjuist bedrag aan hoofdsom is uitgegaan. De eisende partij heeft hiermee over een te hoog bedrag aan hoofdsom vervallen rente berekend. De rente zal over € 10.606,71 worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
2.9.
De gedaagde partij wordt (grotendeels) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de te nemen akte blijven echter voor rekening van de eisende partij, aangezien het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze extra akte op te stellen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 11.487,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.606,71 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 129,74 wegens dagvaardingskosten,
€ 1.384,00 wegens griffierecht en
€ 373,00 wegens salaris gemachtigde;
3.4.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter