ECLI:NL:RBNHO:2022:4477

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
21/359
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid ex-werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verweerder) en een werkgever (eiseres) over de afwijzing van een aanvraag voor compensatie van de transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster. De ex-werkneemster was sinds 1 november 2014 in dienst bij eiseres en heeft zich op 21 mei 2017 ziek gemeld. Eiseres heeft op 30 november 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de ex-werkneemster, waarbij de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigde en een transitievergoeding van € 3.421,- werd betaald. Eiseres verzocht verweerder om compensatie van deze transitievergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de arbeidsovereenkomst al was beëindigd voordat het opzegverbod van twee jaar wegens ziekte was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor afwijkingen van deze regels en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat de voorwaarden voor compensatie niet waren vervuld, aangezien de arbeidsovereenkomst was beëindigd voordat de vereiste wachttijd van 104 weken ziekte was verstreken. De rechtbank benadrukte dat de wetgever met de wetgeving rondom de transitievergoeding en de compensatie bij langdurige arbeidsongeschiktheid duidelijke voorwaarden heeft gesteld waaraan voldaan moet worden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. H.H. Riemeijer, en is openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres], vertegenwoordigd door haar lid
[naam 1], te [woonplaats], hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. H.A. van Es),
en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres voor compensatie voor de door aan [naam 2] (hierna: ex-werkneemster) betaalde transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid afgewezen..
In het besluit van 11 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 op zitting van de meervoudige kamer behandeld. Beide partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft aanleiding gezien de behandeling van het beroep te schorsen en de behandeling van het beroep doorverwezen naar de enkelvoudige kamer van de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2022 op zitting behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
De ex-werkneemster was sinds 1 november 2014 in dienstverband werkzaam bij eiseres in de functie van [functie], laatstelijk in een dienstverband van 36,25 uur per week. De ex-werkneemster heeft zich op 21 mei 2017 ziek gemeld voor haar arbeid bij eiseres.
Op de aanvraag van de ex-werkneemster om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft verweerder onder herroeping van het primaire besluit bij het besluit op bezwaar van 19 juli 2018 de ex-werkneemster met ingang 18 september 2017 een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend.
1.2.
Eiseres en haar ex-werkneemster hebben op 30 november 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is neergelegd dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt met ingang van 1 december 2018 en dat eiseres aan de ex-werkneemster een transitievergoeding betaalt van € 3.421,- bruto.
1.3.
Eiseres heeft verweerder verzocht om compensatie van de door haar aan ex-werkneemster betaalde transitievergoeding. Verweerder heeft vervolgens beslist zoals hierboven weergegeven onder procesverloop.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de ex-werkneemster reeds was geëindigd voordat het opzegverbod wegens ziekte was afgelopen. Voor het recht op compensatie van de vergoeding dient sprake te zijn van beëindiging van het dienstverband na een periode van ten minste 104 weken ziekte. De eerste ziektedag is volgens verweerder 21 mei 2017 en de datum einde doorbetalingsverplichting is 18 mei 2019. De datum van het einde van het opzegverbod is daarom maandag 20 mei 2019. Verweerder meent dat hij geen ruimte heeft om af te wijken van de bepalingen in de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (WCT).
Beroepsgronden
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de wachttijd van 104 weken wel is voltooid omdat de ex-werkneemster al voor aanvang van het dienstverband bij eiseres met klachten uit dezelfde oorzaak ziek is geworden bij een andere werkgever. Voor zover moet worden uitgegaan van 21 mei 2017 als eerste ziektedag en als gevolg daarvan de wachttijd niet is volbracht, kan de uitkomst van de beslissing niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest. Een en ander resulteert in een onredelijke uitkomst voor werkgever, werknemer en de gemeenschap.
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de informatie op de website van verweerder tegenstrijdige informatie bevat. Vervroegde IVA-uitkering en 104 weken loon doorbetalen is met elkaar in tegenspraak. Eiseres meende dat zij daaruit af kon leiden wel aanspraak te kunnen maken op de looncompensatie.
Beoordeling rechtbank
4.1.
Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 is de werkgever voor een dienstverband dat op of na die datum eindigt aan de werknemer (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ook de werknemer wiens arbeidsovereenkomst na ommekomst van twee jaar arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd [1] en voor wie de werkgever geen loonbetalingsverplichting meer heeft (de zogenaamde slapende dienstverbanden), heeft recht op een transitievergoeding.
Uit de Memorie van Toelichting bij de WCT [2] volgt dat de cumulatie van financiële verplichtingen voor een werkgever bij langdurige ziekte van een werknemer tegengesteld kunnen zijn aan het bevorderen van de totstandkoming van bestendige arbeidsrelaties. Dat laatste werd door de wetgever als onwenselijk ervaren. Met de WCT van 11 juli 2018 [3] zijn daarom voorstellen gedaan die betrekking hebben op het verminderen van de kosten die gemoeid zijn met de transitievergoeding bij het einde van het dienstverband na langdurige arbeidsongeschiktheid, zonder dat de rechten van werknemers worden aangetast en is artikel 673e aan Boek 7 van het BW toegevoegd.
4.2.
Artikel 7:673e van het BW bepaalt dat verweerder op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding verstrekt, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 7:670, lid 1, onderdeel a, en lid 11 van het BW:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2° van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
Dit geldt ook als de werkgever op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
4.3.
Artikel 7:670 van het BW luidt, voor hier van belang, als volgt:
1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd.
(..)
11. De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd:
(…)
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op
grond van artikel 24, eerste lid, of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
4.4.
Voor zover eiseres als beroepsgrond aanvoert dat de wachttijd voor de WIA wel is volbracht omdat de ex-werkneemster zich bij een andere werkgever al op een eerder tijdstip dan 21 mei 2017 arbeidsongeschikt, namelijk op 1 juni 2015, had ziekgemeld met klachten uit dezelfde ziekteoorzaak, slaagt deze niet.
Niet in geschil is dat de werkneemster voor haar arbeid bij eiseres per 21 mei 2017 ziek is gemeld. Eiseres heeft dat ook zelf op het aanvraagformulier voor de compensatie als zodanig vermeld. De termijn van het ontslagverbod van twee jaar als bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, van het BW was derhalve ten tijde van het ontbinden van de arbeidsovereenkomst per 1 december 2018 nog niet verstreken. Dit artikel geeft verweerder verder geen ruimte om die termijn te verlengen met een periode van arbeidsongeschiktheid daaraan voorafgaande bij een andere werkgever, ook niet als dat uit dezelfde ziekteoorzaak is. Het ontslagverbod van artikel 7:670, eerste lid, van het BW arbeidsongeschiktheid ziet namelijk op de individuele arbeidsovereenkomst tussen de betreffende werkgever en de werknemer en heeft dus louter betrekking heeft op die arbeid bij die werkgever. Dat de werknemer reeds eerder ongeschikt is geworden voor andere arbeid bij een andere werkgever, ook al komt die ongeschiktheid voort uit dezelfde ziekteoorzaak, is dan ook niet van belang.
4.5.
Ook de grond dat het moeten afwachten van de twee jaar arbeidsongeschiktheid na de toekenning van een vervroegde IVA-uitkering voor alle partijen onredelijk bezwarend is, slaagt niet.
Om in aanmerking te kunnen komen voor compensatie van de transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid stelt de wet concrete voorwaarden, waaronder dat de arbeidsovereenkomst (gedeeltelijk) is geëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid nadat het opzegverbod wegens ziekte van 2 jaar is verlopen.
In de Memorie van Toelichting bij de WCT staat daarover bij onderdeel C samengevat onder meer het volgende:
Een tweede voorwaarde is dat het beëindigen van de arbeidsovereenkomst (door opzegging, ontbinding of met wederzijds goedvinden) verband houdt met langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Als de arbeidsovereenkomst is beëindigd, komt de werkgever alleen in aanmerking voor de compensatie als de termijn waarin het opzegverbod tijdens ziekte geldt was verstreken op het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de arbeidsovereenkomst beëindigd is omdat de werknemer niet meer in staat was om de bedongen arbeid te verrichten.
Met verweerder concludeert de rechtbank dat het verweerder niet vrij staat om af te wijken van de wettelijke voorwaarden en een werkgever voor compensatie in aanmerking te brengen als hij daaraan niet voldoet. De wettelijke bepalingen bieden verweerder evenmin ruimte voor een ruime(re) uitleg van die bepalingen.
Dat de financiële gevolgen van het bestreden besluit voor eiseres onevenredig zijn, is – nog daargelaten welke gevolgen daaraan verbonden zouden moeten worden – onvoldoende onderbouwd. Hoewel de toekenning van een vervroegde IVA-uitkering de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever niet wegneemt, mag de werkgever de toegekende vervroegde IVA-uitkering verrekenen met de loondoorbetaling. De IVA-uitkering prevaleert dus boven de loondoorbetaling. Met andere woorden: de werkgever mag de IVA-uitkering aftrekken van het loon. Eiseres heeft dus slechts 4 in plaats van 24 maanden het loon van de ex-werkneemster moeten doorbetalen tijdens ziekte. Ook heeft eiseres een iets lagere transitievergoeding betaald aan de ex-werkneemster als gevolg van de eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Van cumulatie van financiële verplichtingen voor eiseres is dan ook slechts in zeer beperkte mate sprake. De financiële gevolgen van het bestreden besluit zijn dan ook niet onevenredig of schrijnend te noemen.
Dat eiseres met de voortijdige ontbinding mede tegemoet is gekomen aan de wensen van de ex-werkneemster om haar meer financiële armslag te bieden, moge zo zijn, maar daarvoor stonden voor eiseres ook andere mogelijkheden open.
4.6.
De grond dat de website van verweerder onjuiste of misleidende informatie bevat waardoor eiseres zich in haar handelen had mogen laten leiden, slaagt tenslotte evenmin. Reeds hierom niet, nu eiseres niet concreet heeft gemaakt en overgelegd welke informatie verweerder op de website heeft vermeld waaruit ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat bij een vervroegde IVA-uitkering het ontslagverbod van twee jaar niet van toepassing is.
Voor zover eiseres meent dat de inhoud van de informatie innerlijk tegenstrijdig is, had het op haar weg gelegen om zich tot verweerder te wenden om zich daarover nader te laten informeren.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
6. Bij deze uitspraak is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.H. Riemeijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.of maximaal drie jaar indien sprake is geweest van een verlengde loondoorbetalingsverplichting.
2.TK 2016-2017 34699 nr. 3.
3.Staatsblad 2018, 234.