In deze zaak heeft AirHelp GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Turk Havayollari A.O., vertegenwoordigd door mr. H. Bulut-Yazir, wegens schadevergoeding als gevolg van een vertraagde vlucht. De vordering is ingesteld op 12 maart 2021, waarbij AirHelp een bedrag van € 400,00 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vertraging vond plaats op 24 maart 2019, toen de passagier een aansluitende vlucht miste door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Istanbul.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat AirHelp een algemene volmacht aan haar gemachtigde heeft verstrekt. De kantonrechter oordeelde dat AirHelp onvoldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals door de vervoerder werd aangevoerd. De vervoerder had weliswaar betwist dat de vertraging door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen.
De kantonrechter heeft de vordering van AirHelp tot betaling van € 400,00 toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 20 april 2022 door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.