ECLI:NL:RBNHO:2022:4344

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
9665059 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van verkeersboete wegens onduidelijke bebording en onderbouwing door afvalkalender

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan op 25 maart 2022 in een beroep tegen een administratieve sanctie (boete) opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De betrokkene voerde aan dat het stilstandverbod was ingesteld vanwege het legen van containers op dinsdagen, maar dat de container op de betreffende dinsdag niet was geleegd, maar op woensdag. Dit werd onderbouwd met een afvalkalender.

De kantonrechter overwoog dat de bebording leidend is, maar dat in dit geval de onderbouwde toelichting van de betrokkene aanleiding gaf om de boete te matigen. De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en wijzigde de beslissing van de officier van justitie, waardoor de boete werd gematigd tot € 50,00, met handhaving van de administratiekosten. Daarnaast werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 1.164,75 bedroegen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke bebording en de mogelijkheid voor betrokkene om met specifieke feiten en omstandigheden te komen die aanleiding geven tot twijfel aan de vaststelling van de gedraging. De kantonrechter volgde daarbij de richtlijnen van het Besluit proceskosten bestuursrecht en paste de proceskostenvergoeding aan op basis van recente jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9665059 \ WM VERZ 22-82
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 25 maart 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Verkeersboete.nl (N.G.A. Voorbach)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 maart 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. De gemachtigde van betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: een voertuig stil laten staan waar dat niet mag (bord E2, verbod stilstaan).
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
In WAHV-zaken biedt de verklaring van een verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling van de gedraging. Dit is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen.
Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“(…) Gedragingsgegevens: Ik zag dat het voertuig geparkeerd stond op een stilstaan verbod. Ik zag geen activiteiten rondom het voertuig. (…)”
Betrokkene voert aan dat het verbod om stil te staan is ingesteld vanwege het legen van de containers op dinsdagen. Echter, werd op die dinsdag de container niet op dinsdag geleegd maar op woensdag. Betrokkene heeft dit onderbouwd met een afvalkalender. Onderborden bij verkeersborden die een gebod of verbod aanduiden kunnen een beperking van de werkingssfeer van die verkeersborden inhouden. Dat is hier niet het geval. Uitgangspunt is dat de bebording leidend is. Echter, in onderhavig geval is de kantonrechter van oordeel, gelet op de onderbouwde toelichting, dat er aanleiding is om de boete bij wijze van uitzondering te matigen. De beslissing van de officier van justitie zal worden vernietigd en de beschikking waarbij de boete is opgelegd zal worden gewijzigd, in zoverre dat het bedrag van de boete zal worden vastgesteld op € 50,00, te vermeerderen met de administratiekosten. Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen, omdat betrokkene deels gelijk krijgt. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen die kosten worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 1.164,75. Daarbij is voor de procedure bij de officier van justitie een proceskostenvergoeding bepaald van € 405,75 (1,5 punten voor het beroepschrift en de hoorzitting, wegingsfactor 0.5, waarde per punt € 541,00) en voor de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding van € 759,00 (2 punten voor het beroepschrift en de zitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 759,00).
De kantonrechter is, anders dan voorheen, van oordeel dat bij de vaststelling van de vergoeding van de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen een half punt moet worden toegekend en niet een heel punt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een uitspraak van 17 januari 2022 (ECLI: NL:GHARL:2022:280) heeft geoordeeld dat toekenning van een heel punt op een onjuiste rechtsopvatting berust en dat in het kader van een uniforme rechtstoepassing een half punt behoort te worden toegekend voor een telefonisch door de officier van justitie gehouden hoorzitting.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie, in die zin dat de boete wordt gematigd tot een bedrag van € 50,00 (met handhaving van de administratiekosten);
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.164,75 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voormeld bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: