ECLI:NL:RBNHO:2022:4327

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
9567465 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens niet verlenen van voorrang op kruising

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het niet verlenen van voorrang aan een fietser op een kruising, waar haaietanden op het wegdek waren aangebracht. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 28 januari 2022 waren zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van betrokkene aanwezig.

De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden. De verbalisant had in het aanvullend proces-verbaal geen voldoende specifieke toelichting gegeven over de exacte pleegplaats van de gedraging, wat cruciaal was voor de beoordeling van de zaak. De kantonrechter vond het niet nodig om de officier van justitie te verzoeken om een aanvullend proces-verbaal aan te leveren, omdat de specifieke pleegplaats niet kon worden vastgesteld. Hierdoor kreeg betrokkene het voordeel van de twijfel en werd de boete ten onrechte opgelegd.

De uitspraak verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, vastgesteld op € 759,00. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9567465 \ WM VERZ 21-699
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 18 maart 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : [gemachtigde], Verkeersboete.nl te Zoetermeer.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 januari 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: bij op wegdek aangebrachte “haaietanden” geen voorrang verlenen aan bestuurders op kruisende weg.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
In de toelichting van het zaakoverzicht verklaart de verbalisant onder andere het volgende:
“Ik, verbalisant, zag een fietser op het fietspad fietsen. Ik zag dat hij de verplichte rijrichting volgde een aanstalte maakte om de weg over de steken. Ik zag de oranje Volkswagen UP aan komen rijden. Ik zag dat hij vrij zicht had op de fietser. Ik zag dat hij ongeveer 20 km/h reed. Ik zag dat hij ruim voldoende tijd had om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen om de verplichte daar geldende voorrang te kunnen verlenen aan de fietser. Ik zag dat de haaientanden op het wegdek goed te zien waren. Ik hoorde dat de bestuurder extra gas gaf en voor de fietser langs schoot. Ik zag dat de fietser een abrupte stuurbeweging naar rechts maakte in combinatie met een remactie om een aanrijding te voorkomen. De fietser kon nog net voorkomen dat hij ten val raakte. De fietser kon op de desbetreffende plek geen andere kant op dan de weg oversteken. De bestuurder van de Volkswagen moest weten dat hij/zij de fietser voorrang moest geven. (…) Reden geen staandehouding: Ivm coronamaatregelen.”
De officier van justitie heeft naar aanleiding van ingestelde beroep een aanvullend proces-verbaal laten opmaken door de verbalisant, waarin aan de hand van 2 vragen is verzocht om opheldering omtrent de reden van geen staandehouding. In dit aanvullend proces-verbaal is het volgende vermeld:
“Hieronder de antwoorden op de door u gestelde vragen: 1:Aangezien verbalisant valt onder een risicogroep wordt door verbalisant zelden overgegaan tot staandehouding. 2:Verbalisant was zelf ook op de fiets toen hij het zag gebeuren, derhalve was het niet mogelijk om het voertuig staande te houden.”
Gemachtigde heeft gesteld dat betrokkene had moeten worden staande gehouden. Uit artikel 5 WAHV volgt dat de boete kan worden opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het voertuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, tenzij direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. Dit betekent dat als zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van die bestuurder voordoet, de boete aan de bestuurder moet worden opgelegd en niet aan de kentekenhouder. In dit geval is voldoende gebleken dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan, omdat de verbalisant blijkens het aanvullend proces-verbaal op de fiets was en de bestuurder van de auto extra gas gaf en door reed. Zodoende staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat de bestuurder van het voertuig niet staande kon worden houden. De boete is dus terecht opgelegd aan de kentekenhouder.
Gemachtigde stelt tevens dat de gedraging onvoldoende individualiseerbaar is omdat niet duidelijk is waar de vermeende gedraging precies heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt niet ter hoogte van welke kruisende weg geen voorrang zou zijn gegeven. De Oostergouw is een weg van 5 kilometer lang, aldus gemachtigde.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Daarbij is van belang dat het door de verbalisant in het opgemaakte aanvullend proces-verbaal een niet voldoende specifieke toelichting geeft omtrent de specifieke pleegplaats, terwijl reeds uit het beroepschrift van betrokkene in de fase van het administratief beroep kan worden opgemaakt dat dit wel van belang is in onderhavige zaak.
De kantonrechter acht het in deze fase van de procedure niet aangewezen om de officier van justitie te verzoeken om nog een aanvullend proces-verbaal van de verbalisant in het geding te brengen. Nu de specifieke pleegplaats niet kan worden vastgesteld, krijgt betrokkene het voordeel van de twijfel en is de boete ten onrechte opgelegd.
Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van officier van justitie zullen worden vernietigd.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen, omdat betrokkene gelijk krijgt. De vergoeding van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde heeft de volgende proceshandelingen verricht in de procedure: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en de zitting bij de kantonrechter. Voor de procedure bij de kantonrechter wordt voor deze zaak een proceskostenvergoeding toegekend van € 759,00 (2 punten, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 759,00).

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de
boete is opgelegd;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 759,00 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voormeld bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: