ECLI:NL:RBNHO:2022:4314

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
9730864
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming in verband met een woningruil; geen spoedeisend belang

In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats A], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, wonende te [plaats B], met als doel ontruiming van de woning van gedaagde. Eiser heeft op 28 maart 2022 gedaagde gedagvaard, waarna de mondelinge behandeling op 8 april 2022 heeft plaatsgevonden. Eiser en gedaagde waren in contact gekomen voor een woningruil, maar uiteindelijk heeft gedaagde op 31 januari 2022 aangegeven van de woningruil af te zien. Eiser heeft zijn huurovereenkomst in [plaats A] opgezegd en vordert nu dat gedaagde de woning in [plaats B] per 15 april 2022 ontruimt, met een dwangsom van € 500,00 per dag bij niet-naleving.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiser geen spoedeisend belang heeft. De kantonrechter oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. De kantonrechter wijst de vordering af, omdat eiser de afloop van een bodemprocedure kan afwachten. De proceskosten worden aan eiser opgelegd, omdat hij ongelijk heeft gekregen. De beslissing is genomen door kantonrechter mr. I. de Greef en is op 22 april 2022 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9730864 \ VV EXPL 22-26
Uitspraakdatum: 22 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats A]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.R. Dill
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats B]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A. Ang

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 28 maart 2022 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 april 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, [gedaagde] mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [eiser] bij brief van 6 april 2022 en [gedaagde] bij e-mail van 7 april 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt de woning aan [adres 1] in [plaats A] (hierna: de woning in [plaats A] ) van Woonbron. [gedaagde] huurt de woning aan de [adres 2] in [plaats B] (hierna: de woning in [plaats B] ) van Pré Wonen.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] zijn met elkaar in contact gekomen voor een eventuele woningruil en hebben uiteindelijk een Aanvraagformulier Woningruil ingevuld. Op dit formulier is onder andere de reden van de woningruil ingevuld. Zowel [eiser] als [gedaagde] heeft daarna nog de benodigde gegevens voor de woningruil doorgestuurd aan de wooncorporaties.
2.3.
Pré Wonen heeft per e-mail van 10 januari 2022 de aanvraag tot woningruil aan [gedaagde] bevestigd en verder aangegeven dat een medewerker van Pré Wonen op 1 maart 2022 naar de woning in [plaats B] komt voor de verhuuroplevering van de woning.
2.4.
Per e-mail van 12 januari 2022 heeft Pré Wonen aan [eiser] en [gedaagde] doorgegeven dat zij akkoord gaat met de woningruil en dat deze op 1 maart in zal gaan. Daarbij geeft Pré Wonen aan dat [eiser] en [gedaagde] hun huidige huurovereenkomst nog moeten opzeggen.
2.5.
Op 14 januari 2022 heeft [eiser] de nieuwe huurovereenkomst met betrekking tot de woning in [plaats B] ondertekend en de eerste maand huur overgemaakt aan Pré Wonen. Dezelfde dag heeft Pré Wonen [eiser] per e-mail gefeliciteerd met zijn nieuwe woning in [plaats B] .
2.6.
Op 17 januari 2022 heeft [eiser] zijn huurovereenkomst in [plaats A] opgezegd. Op 2 februari 2022 heeft [eiser] zijn verhuizing naar [plaats B] doorgegeven aan de Gemeente [gemeente plaats B] .
2.7.
Per e-mail van 31 januari 2022 heeft [gedaagde] aan Pré Wonen aangegeven van de woningruil af te zien.
2.8.
Per e-mail van 1 februari 2022 heeft Pré Wonen aan [eiser] en [gedaagde] laten weten dat de woningruil ingetrokken is. Op 2 februari 2022 heeft Pré Wonen [gedaagde] laten weten dat de woningruil toch niet ingetrokken kon worden nu de woningruil contractueel is vastgelegd. Bij e-mail van 3 februari 2022 heeft Pré Wonen [eiser] en [gedaagde] bericht dat de woningruil wordt ingetrokken.
2.9.
[eiser] en [gedaagde] hebben niet van woning geruild.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening:
I. [gedaagde] veroordeelt om per 15 april 2022, althans binnen zeven dagen na dit vonnis, de woning gelegen aan [adres 2] in [plaats B] , te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al hetgeen van [gedaagde] is en met al de personen die zijdens [gedaagde] in de woning verblijven en deze woning ter vrije beschikking van [eiser] te stellen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat hieraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 500.000,00;
II. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Daarnaast is er tussen partijen geen overeenkomst tot woningruil gesloten. [gedaagde] heeft wel zijn voornemen tot woningruil geuit maar dit uiteindelijk niet doorgezet.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Hiervan is sprake indien een onverwijlde voorziening is geboden en de afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Het ligt op de weg van [eiser] om te stellen en te onderbouwen dat hij een spoedeisend belang heeft bij de vorderingen die hij instelt.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
[eiser] heeft gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, nu hij zijn uitkering in [plaats A] heeft stopgezet omdat hij in de gemeente [gemeente plaats B] zou gaan wonen en derhalve zijn uitkering daar zou aanvragen. Daarnaast loopt zijn nationalisatieproces gevaar omdat hij moet wonen op het adres waarop hij ingeschreven staat. Ook heeft [eiser] een baan gevonden in [plaats B] en gaat hij binnenkort studeren in Amsterdam. Verder heeft [eiser] veel familie en vrienden wonen in [plaats B] . Tot slot heeft Woonbron aangegeven de uitkomst van dit kort geding af te willen wachten maar omdat [eiser] zijn huurovereenkomst heeft opgezegd mag hij niet lang in de woning in [plaats A] blijven wonen. Hij zou daarom dakloos worden indien zijn vorderingen niet worden toegewezen.
5.4.
[gedaagde] heeft de spoedeisendheid van de vorderingen betwist.
5.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Hoewel [eiser] eerst aangevoerd heeft dat zijn uitkering stopgezet zou worden, is ter zitting gebleken dat de Gemeente [gemeente plaats A] de uitkering van [eiser] sinds 3 maart 2022 weer heeft gestart nu hij (weer) ingeschreven staat in [plaats A] . Ook de nationaliteitsprocedure van [eiser] loopt geen gevaar meer nu ter zitting is gesteld dat de Koning toestemming heeft gegeven voor nationalisatie en de woonplaats van [eiser] enkel van belang is voor de ceremonie. De stelling van [eiser] dat hij een baan heeft gevonden in [plaats B] heeft hij, na de betwisting hiervan door [gedaagde] , niet nader onderbouwd. Wat de gemachtigde van [eiser] heeft gesteld over het niet kunnen verstrekken van de arbeidsovereenkomst, maakt dit niet anders. Daarbij komt nog dat niet vast staat dat [eiser] in september aan zijn opleiding in Amsterdam mag beginnen. De toelatingsprocedure loopt immers nog. Ook is het mogelijk dat [eiser] voor de opleiding heen en weer reist van [plaats A] naar Amsterdam. Niet is gebleken dat [eiser] speciaal voor deze opleiding in [plaats B] moet wonen. Dat Woonbron [eiser] niet langer in de woning in [plaats A] wil laten wonen, is niet gebleken en komt de kantonrechter ook niet aannemelijk voor nu [eiser] reeds jarenlang een nette en goede huurder is van Woonbron.
5.6.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Hij kan de afloop van een nog op te starten bodemprocedure afwachten. Gelet op het voorgaande zal de gevorderde voorziening worden geweigerd.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter