Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 januari 2022 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
1 januari 2020 tot 15 maart 2020. Deze omstandigheden moeten volgens eisers meewegen bij de berekening van de terugvordering. Het had op de weg van verweerder gelegen om te wachten met de terugvordering over deze periode.
Uit de gestelde contactmomenten is niet duidelijk geworden dat hij daadwerkelijk een restaurant was gestart. Het bericht aan [naam 2] is onduidelijk en [naam 3] heeft aangegeven zich geen telefoongesprek te herinneren. En als dit was meegedeeld, hadden zij daarop direct actie ondernomen om nadere gegevens te verkrijgen. Eiser mocht er dan ook niet op vertrouwen dat hij aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. Hij had van zijn activiteiten melding moeten maken, ook bij een negatief resultaat.
In het overgelegde bericht van 6 december 2018 spreekt eiser uitsluitend over “
ik heb nu Sommige variabelen in het mijn werk zou ik wil vertellen”. Uit de reactie daarop van [naam 2] volgt dat hij vragen had over zijn uitkering en daarvoor is hij doorverwezen naar [naam 3] . Het is niet aannemelijk geworden dat hij [naam 3] heeft gesproken en heeft verteld dat hij toch een restaurant is gestart. Het hebben van eerdere plannen, waarop vervolgens negatief is geadviseerd in het kader van een Bbz-aanvraag, maakt niet dat eiser erop mocht vertrouwen dat verweerder ermee bekend was dat hij in 2018 feitelijk werkzaamheden voor zijn eigen restaurant is gaan verrichten. Dat eiser verweerder daarover heeft geïnformeerd, is niet gebleken, terwijl uit de later overgelegde Overeenkomst van vennootschap onder firma (restaurant [naam 1] ) volgt dat deze overeenkomst al op 15 november 2018 is getekend. Aldus heeft verweerder op dat moment geen onderzoek kunnen verrichten.
In (de vlak voor de zitting overgelegde) productie 5, zijnde de Resultatenrekening over 2020, staat vermeld:
“Arbeidsbeloning dhr. [eiser] 10.000”[2020] alsook
“24.000”[2019]
.Desgevraagd heeft eiser verklaard dat hij deze bedragen als loon heeft ontvangen. Niet gebleken is dat eiser dit loon over 2019 en 2020 tijdig aan verweerder heeft gemeld. Eiser heeft daarnaast erkend dat over 2019 een terugvordering dient plaats te vinden, .
Het niet tijdig indienen van deze gegevens moet voor risico van eiser blijven.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden verweerder tot de berekening als vermeld in het primaire besluit kon komen.
Eiser heeft gewezen op de overgelegde gegevens over 2019 en 2020 (over de periode 15 november t/m 31 december 2018 stelt hij geen enkele inkomsten te hebben genoten) en is uitgegaan van het resultaat van de onderneming en zijn aangifte IB 2019 en de Resultatenrekening 2020.
Omdat de betreffende gegevens eerst in bezwaar (2019), dan wel kort voor de zitting (2020) zijn ingebracht, heeft verweerder aangevoerd dat hij geen rekening hoeft te houden met deze gegevens, en, voor zover dit wel het geval is, zijn deze gegevens onvoldoende om een eventueel recht op bijstand te kunnen vaststellen.