ECLI:NL:RBNHO:2022:4287

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
314363
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onterecht gedane betalingen door bestuurder aan vennootschap

In deze zaak vordert de besloten vennootschap VIVAE IP B.V. (hierna: Vivae) van haar voormalige bestuurder [gedaagde 1] en de vennootschap [gedaagde 2] terugbetaling van een bedrag van € 348.925,00. Dit bedrag zou door [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] zijn overgemaakt zonder rechtsgrond, wat volgens Vivae zou neerkomen op onbehoorlijk bestuur en onverschuldigde betaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst bestond tussen Vivae en [gedaagde 2], op grond waarvan de betalingen zijn gedaan. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van onbehoorlijk bestuur of onverschuldigde betaling, omdat de betalingen zijn gedaan ter uitvoering van de overeenkomst. De vorderingen van Vivae worden afgewezen.

De procedure begon met een dagvaarding op 25 januari 2021, gevolgd door verschillende tussenvonnissen en een mondelinge behandeling op 22 februari 2022. De rechtbank heeft de feiten en de stellingen van beide partijen zorgvuldig gewogen. Vivae heeft gesteld dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door betalingen te doen aan [gedaagde 2] zonder dat daar een rechtsgrond voor was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de betalingen zijn gedaan in het belang van Vivae en dat er geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde 2].

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van Vivae afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en openbaar uitgesproken door mr. L.J. Saarloos op 20 april 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/314363 / HA ZA 21-143
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VIVAE IP B.V.,
gevestigd te Opmeer,
eiseres,
advocaten mrs. K.C. Mensink en M.M.E. van Veen-Oudenaarden te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] , [land]
2. de vennootschap naar het recht van de Republiek Finland
[gedaagde 2],
kantoorhoudend te [plaats] , [land]
gedaagden,
advocaten mrs. K. Harmsen en L. te Linde te Arnhem.
Partijen zullen hierna Vivae en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en ( [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gezamenlijk) [gedaagden] genoemd worden.
De zaak in het kort
Vivae vordert van [gedaagden] bedragen terug die [gedaagde 1] , in zijn tijd als bestuurder van Vivae, aan [gedaagde 2] heeft laten betalen. Er was geen grond voor die betalingen en [gedaagde 1] heeft zo een greep in de kas gedaan, zo stelt Vivae. [gedaagde 1] moet volgens Vivae terugbetalen omdat sprake is van onbehoorlijk bestuur en [gedaagde 2] op grond van onverschuldigde betaling.
De rechtbank oordeelt dat er een overeenkomst bestond tussen Vivae en [gedaagde 2] , op grond waarvan de betalingen zijn gedaan. Van onbehoorlijk bestuur of onverschuldigde betaling is geen sprake. De vorderingen van Vivae worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 januari 2021 met de producties 1 tot en met 18;
  • het tussenvonnis van 21 april 2021;
  • de akte overlegging producties met productie 19 namens Vivae;
  • het incidenteel vonnis van 1 september 2021 met de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 17;
  • het tussenvonnis van 17 november 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • de mondelinge behandeling van de zaak op 22 februari 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting op hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. te Linde heeft daarbij gebruikt gemaakt van spreekaantekeningen, die zij heeft overgelegd, waarmee deze deel uitmaken van de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vivae is opgericht op 2 juli 2019 en ontwikkelt (al dan niet via haar dochteronderneming Vivae Exploitation B.V.) een technologie die ziet op een innovatieve hoogwaardige ring (hierna: de ring) die onder andere bloeddruk kan meten.
2.2.
Aanvankelijk had Vivae twee bestuurders, te weten [gedaagde 1] van 2 juli 2019 tot 27 mei 2020 en mevrouw [rrr] (hierna: [rrr] ) van 2 juli 2019 tot 28 februari 2020. Met ingang van 27 mei 2020 is de heer [sss] (hierna: [sss] ) enig bestuurder.
Toen [gedaagde 1] bestuurder was, had hij geen betalingsbevoegdheid. [sss] , toen één van de aandeelhouders en nog geen bestuurder, kon wel betalingen doen namens Vivae.
2.3.
[gedaagde 2] is een Finse vennootschap. [gedaagde 1] , uitvinder, wetenschapper en ondernemer, is enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 2] .
2.4.
Voordat Vivae werd opgericht had [gedaagde 2] samen de met de Duitse onderneming General Medical Concepts AG (hierna: GMC) de technologie van de ring (door)ontwikkeld. [sss] was oprichter en aandeelhouder van GMC. [gedaagde 2] en GMC hadden zich via een managementovereenkomst en een licentieovereenkomst in 2016 en 2017 aan elkaar verbonden. Tussen [gedaagde 2] en GMC bestaat geen vennootschappelijke band.
[gedaagde 2] heeft in 2018 en 2019 tegen betaling op grond van een overeenkomst van opdracht met GMC voor onderzoek naar en verdere ontwikkeling van de ring gezorgd.
Na oprichting van Vivae werd GMC een 100% dochteronderneming van Vivae.
2.5.
Vivae is opgericht in overleg tussen onder meer [sss] en [gedaagde 2] , die – voordat Vivae werd opgericht – rechthebbende zou worden van de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van de ring. [gedaagde 2] heeft er, in ruil voor aandelen in Vivae, mee ingestemd dat Vivae octrooi zou aanvragen. De aandeelhouders van GMC werden aandeelhouders van Vivae.
2.6.
In het kader van ontwikkeling van de ring is onder meer financiering aan Vivae verstrekt in de vorm van een lening voor een bedrag van € 200.000,00. [sss] was ook partij bij deze leningsovereenkomst en was hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming daarvan.
2.7.
Toen [gedaagde 1] bestuurder was heeft hij verschillende malen via [sss] bedragen laten overboeken van Vivae naar [gedaagde 2] , voor een totaalbedrag van € 348.925,00.
2.8.
In oktober 2019 heeft [gedaagde 1] een nieuwe onderneming naar Fins recht opgericht, [ nieuwe onderneming gedaagde 1] . De werknemers van [gedaagde 2] zijn per 1 januari 2020 in dienst van [ nieuwe onderneming gedaagde 1] gekomen.
2.9.
Eind januari/begin februari 2020 heeft [gedaagde 1] zijn vertrek als bestuurder van Vivae aangekondigd. Daarbij heeft hij meegedeeld dat het project van ontwikkeling van de ring was mislukt.

3.Het geschil

3.1.
Vivae vordert samengevat – dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat [gedaagde 1] persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vivae en aansprakelijk is voor de door Vivae geleden schade van € 348.925,00;
voor recht verklaart dat de rechtshandelingen strekkende tot betalingen van het bedrag van € 348.925,00 nietig zijn, althans die rechtshandelingen te vernietigen;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 348.925,00, te vermeerderen met wettelijke rente;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten met rente en in de nakosten.
3.2.
Vivae legt daaraan het volgende ten grondslag.
3.2.1.
In de periode dat [gedaagde 1] bestuurder van Vivae was, heeft hij Vivae in totaal een bedrag van € 348.925,00 laten overmaken naar [gedaagde 2] . Deze betalingen zijn gedaan zonder titel dan wel onder valse voorwendselen en wegens bedrog nietig, zodat deze geen rechtsgrond hadden. Het betaalde bedrag wordt daarom van [gedaagde 1] teruggevorderd op grond van onbehoorlijk bestuur en van [gedaagde 2] op grond van onverschuldigde betaling.
3.2.2.
Van onbehoorlijk bestuur door [gedaagde 1] is sprake omdat hij bij de betalingen een tegenstrijdig belang had. Hij was namelijk tegelijkertijd bestuurder van zowel Vivae als van [gedaagde 2] . Aan [gedaagde 1] valt een persoonlijk ernstig verwijt te maken, omdat hij de belangen van Vivae niet heeft behartigd zoals van hem als bestuurder mag worden verwacht. Ook heeft [gedaagde 1] niet aan de administratieplicht voldaan, omdat de betalingen niet in de boekhouding van Vivae zijn verwerkt.
3.2.3.
Daarnaast is sprake van bedrog. [gedaagde 1] heeft namelijk bij het laten overboeken van de gelden opzettelijk onjuiste mededelingen gedaan aan de aandeelhouders van Vivae en/of opzettelijk verzwegen dat [gedaagde 2] de gelden niet heeft gebruikt voor het doorontwikkelen van de technologie. Hij heeft ook geen verantwoording afgelegd over de besteding van de gelden en facturen ontbreken.
3.2.4.
Vivae heeft bij dagvaarding de buitengerechtelijke vernietiging van de overboekingen ingeroepen en vordert subsidiair gerechtelijke vernietiging van de overboekingen van de gelden. Door die vernietiging ontbreekt de grondslag aan de betalingen, zodat sprake is van onverschuldigde betaling, dan wel van schade waardoor de gelden moeten worden terugbetaald, aldus Vivae.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Toepasselijk recht
4.1.
Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in het buitenland woonachtig dan wel gevestigd zijn, draagt de zaak een internationaal karakter en moet het toepasselijke recht worden vastgesteld. Vivae heeft haar vorderingen gebaseerd op onrechtmatige daad van [gedaagden] Partijen hebben ter zitting uitdrukkelijk gekozen voor toepassing van Nederlands recht. De rechtbank komt daarom op grond van artikel 14 van de Rome II-verordening (de Verordening (EG) nr. 864/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen) uit op Nederlands recht.
Vorderingen op [gedaagde 1]
4.2.
Ter beoordeling van de vorderingen van Vivae op [gedaagde 1] moet de vraag worden beantwoord of sprake is van onbehoorlijk bestuur door [gedaagde 1] en, in dat verband, of de betalingen door Vivae in opdracht van [gedaagde 1] een rechtsgrond hadden.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat het de bedoeling was van alle bij (de oprichting van) Vivae betrokken personen dat [gedaagde 2] voor en op kosten van Vivae voor onderzoek en ontwikkeling van de ring zou zorgdragen. Vast staat verder dat Vivae op initiatief van [sss] is opgericht, dat hij feitelijk beleidsbepaler was, dat hij aan externe partijen heeft meegedeeld dat [gedaagde 2] het onderzoek naar en de ontwikkeling van de ring zou voortzetten, zoals zij dat eerder voor GMC had gedaan, dat de door Vivae aangetrokken financiering daarvoor bedoeld was en dat [sss] een begroting van de kosten daarvan heeft gemaakt, waarmee de feitelijk aan [gedaagde 2] betaalde bedragen in lijn zijn. Ook blijkt uit de eigen stellingen van Vivae dat de aandeelhouders ervan uitgingen dat de betalingen, door [sss] uitgevoerd, daarop zagen. Er was aldus mondeling dan wel stilzwijgend een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen tussen Vivae en [gedaagde 2] . De betalingen hebben plaatsgevonden ter uitvoering van die overeenkomst en [gedaagde 1] heeft daarmee in het belang van Vivae gehandeld. Van onbehoorlijk bestuur op die grond van het doen van de betalingen is dus geen sprake.
4.4.
Er was dus een rechtsgrond voor het doen van de betalingen. [gedaagden] heeft onbetwist gesteld dat in dat geval de betalingen niet als besluit maar als beslissing moeten worden gezien, zodat daarom de regeling van artikel 2:239 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (tegenstrijdig belang) niet van toepassing is.
4.5.
Of er op grond van de wet en de statuten nog een formeel besluit van Vivae tot het aangaan van een overeenkomst met [gedaagde 2] nodig was, terwijl dat is uitgebleven, kan in het midden blijven. Ook als dat zo zou zijn, valt [gedaagde 1] daarvan namelijk, gezien onder meer zijn feitelijk beperkte rol als bestuurder en die van [sss] als feitelijk beleidsbepaler, geen persoonlijk ernstig verwijt te maken.
4.6.
Van strijd met de administratieplicht is geen sprake, omdat, zoals [gedaagden] onbetwist heeft gesteld, de betalingen digitaal hebben plaatsgevonden en op die manier in de administratie van Vivae zijn opgenomen.
4.7.
Vivae heeft verder nog aangevoerd dat [gedaagden] de gelden niet aan onderzoek en ontwikkeling heeft besteed - de gelden lijken ten goede te zijn gekomen aan [ nieuwe onderneming gedaagde 1] - en dat [gedaagden] bovendien geen verantwoording heeft afgelegd over de besteding van de gelden. Vivae heeft op die grond de overeenkomst, voor zover het bestaan daarvan wordt aangenomen, bij dagvaarding ontbonden. Voor zover er al een rechtsgrond voor de betalingen bestond, is die daarmee komen te vervallen, aldus Vivae.
4.8.
[gedaagden] heeft gemotiveerd betwist dat de gelden niet aan onderzoek en ontwikkeling zijn besteed, onder meer door overlegging van verklaringen van voormalig werknemers van [gedaagde 2] . Daarnaast heeft [gedaagden] het verwijt van Vivae dat hij geen verantwoording over de besteding van de gelden heeft afgelegd, gemotiveerd weerlegd en overigens opgemerkt dat hij niet verplicht was tot het afleggen van verantwoording op grond van de overeenkomst.
4.9.
De rechtbank overweegt dat Vivae zich met deze argumenten beroept op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde 2] . Hiermee verbindt Vivae rechtsgevolgen aan door haar gestelde feiten. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het daarom aan Vivae om bij voldoende betwisting die stellingen te bewijzen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] heeft Vivae echter onvoldoende gesteld om tot dat bewijs te worden toegelaten. Een tekortkoming in de nakoming is dus niet komen vast te staan en de buitengerechtelijke ontbinding heeft geen effect gesorteerd.
4.10.
Gezien het voorgaande zullen de onder 1 en 2 gevorderde verklaringen voor recht worden afgewezen. Dat geldt ook voor de betalingsvordering onder 3 jegens [gedaagde 1] .
Vorderingen op [gedaagde 2]
4.11.
Vivae baseert haar terugbetalingsvordering op [gedaagde 2] op onverschuldigde betaling. Omdat hiervoor echter is geoordeeld dat er een grondslag voor de betalingen bestond en de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst (bij dagvaarding) geen effect heeft gesorteerd, kan van onverschuldigde betaling geen sprake zijn.
4.12.
Evenmin is sprake van bedrog aan de kant van [gedaagde 2] . Volgens Vivae heeft [gedaagde 2] opzettelijk verzwegen dat [gedaagde 2] de gelden die zij ontving niet daadwerkelijk aan onderzoek en ontwikkeling besteedde. Dat van dit laatste sprake was, is echter niet komen vast te staan. De vernietiging bij dagvaarding door Vivae van de betalingen is dan ook zonder gevolgen gebleven.
4.13.
Ook de betalingsvordering (3) jegens [gedaagde 2] zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
4.14.
Vivae zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
4.982,00(2,0 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 5.649,00
4.15.
De gevorderde nakosten zijn in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment al kunnen worden begroot. De rechtbank zal de nakosten toewijzen op de manier zoals door de rechtbank in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Vivae in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 5.649,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Vivae in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Vivae niet binnen 14 dagen na aanschrijving van het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken door mr. L.J. Saarloos op 20 april 2022.