ECLI:NL:RBNHO:2022:4224

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
AWB-21_1081
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens niet vervulde wachttijd

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. Verweerder heeft eiser die beslissing meegedeeld in zijn besluit van 25 augustus 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 14 januari 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2022 op zitting behandeld, waarbij eiser aanwezig was, vergezeld van een medewerkster, en de gemachtigde van verweerder.

Eiser heeft verweerder op 22 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling op grond van de WIA wegens een verslechterde gezondheid. Verweerder stelt dat eiser, via een herbeoordelingsverzoek, geen WIA-uitkering kan worden toegekend omdat hij de wettelijke wachttijd van 104 weken niet heeft vervuld, zoals ook al was vastgesteld bij de eerdere beslissing van 6 december 2017. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering, waaronder de vereiste wachttijd van 104 weken.

De rechtbank legt uit dat de wachttijd van 104 weken is vastgelegd in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA. Eiser heeft zich op 6 augustus 2007 ziekgemeld en zijn Ziektewet-uitkering is geëindigd op 24 april 2008, binnen de wachttijd. Eiser heeft na deze datum geen nieuwe wachttijd doorlopen, waardoor hij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. De rechtbank wijst erop dat de eerdere beslissing van 6 december 2017 niet is aangevochten en dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de eerdere beslissing kunnen ondermijnen.

De rechtbank concludeert dat het besluit van verweerder van 14 januari 2021 stand kan houden en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser wordt geadviseerd om contact op te nemen met andere instanties voor mogelijke andere voorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (verweerder)
(gemachtigde: mr. K. Ait Moha).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. Verweerder heeft eiser die beslissing meegedeeld in zijn besluit van 25 augustus 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 14 januari 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van mevrouw [naam] , en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft verweerder op 22 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling op grond van de WIA wegens een verslechterde gezondheid. Verweerder stelt dat eiser, via een herbeoordelingsverzoek, geen WIA-uitkering kan worden toegekend omdat hij de wettelijke wachttijd van 104 weken niet heeft vervuld, zoals ook al was vastgesteld bij de eerdere beslissing van 6 december 2017. Verweerder komt op dat eerdere (in rechte vaststaande) besluit niet terug omdat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat die beslissing onjuist was. De (medische) informatie die eiser heeft verstrekt bij zijn aanvraag ziet op de periode vanaf 2018.
2. Eiser stelt dat zijn oogklachten zijn toegenomen en dat hij daarnaast ook nog andere lichamelijke klachten heeft (versleten rug, verschoven wervel, pijnlijke linkervoet en onderbeen). Ook ervaart hij veel stress. Eiser heeft medische informatie van zijn huisarts en van het ziekenhuis overgelegd. Zijn advocaat heeft hem destijds gezegd dat hij recht zou hebben op een WIA-uitkering als zijn gezichtsvermogen zou verslechteren binnen 5 jaar. En die is verslechterd volgens eiser. Hem is nooit iets gezegd over die eis van 104 weken. Hij meent gezien zijn medische situatie aanspraak te kunnen maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dat vinden ook zijn behandelend artsen. Eigenlijk wordt hij nu dubbel afgestraft. Hij wordt steeds zieker. Hij vraagt daar niet om, maar hij krijgt geen uitkering.
3. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan, namelijk men moet verzekerd zijn voor de WIA, minimaal 104 weken ziek zijn geweest (dat wordt de wachttijd genoemd) en minimaal 35% arbeidsongeschikt zijn.
5. Dat er een wachttijd geldt van 104 weken staat in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA. Dit betekent dat pas aanspraak op uitkering kan worden gemaakt nadat de wachttijd van die 104 weken is verstreken. Aansluitend kan dan een WIA-uitkering worden toegekend. Het recht op een WIA-uitkering kan ook nog later ontstaan. Dat is geregeld in artikel 55 van de Wet WIA (in de praktijk aangeduid als de toepassing van de wet Amber).
De mogelijkheid van het later alsnog ontstaan van een recht op een WIA-uitkering is aan de orde als een eerder toegekende WIA-uitkering minder dan 5 jaar geleden stopte omdat iemand meer dan 65% kon verdienen van zijn oude loon, en sprake is van een verslechtering van de gezondheid door dezelfde ziekteoorzaak, of als een eerdere aanvraag om een WIA-uitkering minder dan 5 jaar geleden is afgewezen omdat iemand ondanks zijn ziekte meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen en sprake is van een verslechtering van de gezondheid door dezelfde ziekteoorzaak. Maar ook in die gevallen moet er (eerder) dus wel een wachttijd van 104 weken zijn doorlopen.
6. Dat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, is omdat hij die wettelijke wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Uit de stukken volgt dat eiser zich op 6 augustus 2007 heeft ziekgemeld (als medewerker callcenter) waarna hem (in verband met einde dienstverband) een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend. De betaling van die ZW-uitkering is echter geëindigd per 24 april 2008, dus binnen die wachttijd van 104 weken. Nadien heeft eiser nog meerdere banen gehad en korte periodes een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, laatstelijk tot 28 februari 2011. Daarna heeft eiser geen dienstverbanden meer gehad. Hij heeft na het beëindigen van de ZW-uitkering per 24 april 2008 niet opnieuw een ZW-uitkering gehad en dus ook geen nieuwe wachttijd doorlopen. Omdat hij die wettelijk vereiste wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt, kan dus ook geen sprake zijn van toepassing van de regeling die ziet op toegenomen arbeidsongeschiktheid in het kader van de zogeheten Wet Amber. Eiser voldoet dus niet aan de voorwaarde, gesteld in artikel 23 van de Wet WIA, voor het verkrijgen van een uitkering op grond van deze wet.
7. Verweerder stelt ook terecht dat hij niet terugkomt op die eerdere beslissing van 6 december 2017. In die beslissing is door verweerder ook gekeken of er redenen zijn om aan te nemen dat eiser ook na 24 april 2008 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar destijds onderzoek naar gedaan, na het opvragen van medische informatie bij eisers behandelaar. Die beoordeling heeft echter niet geleid tot de aanname dat hij doorlopend arbeidsongeschikt wordt geacht na 24 april 2008, waarmee hij de wachttijd tot 104 weken volgemaakt zou kunnen hebben. Dit staat ook duidelijk in het besluit van 6 december 2017. Dat besluit staat vast, daar is eiser niet tegen opgekomen. Uit hetgeen eiser bij zijn op 22 juni 2020 ingediende verzoek om herbeoordeling naar voren heeft gebracht blijkt niet dat die beslissing van 6 december 2017 onjuist was. De rechtbank onderschrijft die conclusie die verweerder trekt in het thans bestreden besluit van 14 januari 2021.

Conclusie en gevolgen

8. Dit betekent dus dat het besluit van verweerder van 14 januari 2021 stand kan houden en dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank zal daarom het beroep van eiser ongegrond verklaren.
9. De rechtbank wijst eiser er nog op dat hem op de zitting is geadviseerd om contact op te nemen met een andere instantie, bijvoorbeeld de gemeente, om te kijken of die hem mogelijk wegwijs kunnen maken en met hem kijken of hij mogelijk voor een andere voorziening in aanmerking zou kunnen komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.