ECLI:NL:RBNHO:2022:4222

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
AWB-21_2486
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ontvankelijkheid na verzet in WW-zaak met verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die sinds 4 januari 2016 als vrachtwagenchauffeur werkzaam was, had zich op 8 augustus 2019 ziekgemeld. De ex-werkgever had hem herhaaldelijk gewaarschuwd voor het niet nakomen van verzuimafspraken en had uiteindelijk op 26 maart 2020 de arbeidsovereenkomst ontbonden. Eiser had vervolgens een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar deze werd geweigerd op de grond dat hij verwijtbaar werkloos was.

Eiser had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, maar dit werd kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser verzet aangetekend, wat door de rechtbank gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep opnieuw beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen medische redenen waren die het niet nakomen van afspraken door eiser konden rechtvaardigen. De verzekeringsarts had vastgesteld dat eiser wel degelijk in staat was om contact op te nemen met zijn werkgever en dat er geen verschoonbare redenen waren voor zijn afwezigheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat eiser zich niet aan de verzuimafspraken had gehouden en dat de weigering van de WW-uitkering terecht was. De uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2486

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C. Leegwater),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Ait Moha).

Procesverloop

In het besluit van 2 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij vanaf 26 maart 2020 wel recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat de uitkering niet wordt uitbetaald omdat hij verwijtbaar werkloos is.
In het besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 5 augustus 2021 heeft deze rechtbank het beroep van eiser met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser verzet gedaan.
Bij uitspraak van 27 januari 2022 heeft deze rechtbank het verzet van eiser gegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep
1. Bij uitspraak van 27 januari 2022 heeft de rechtbank in de verzet procedure hier een oordeel over gegeven. De rechtbank heeft overwogen en geoordeeld dat er aanleiding bestaat te twijfelen aan het eerdere oordeel dat het niet tijdig indienen van het beroepschrift niet verschoonbaar was. Daarom heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard.
2. Ter zitting is door verweerder betoogd dat eiser alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep, omdat het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend. Verweerder wijst in dit verband op de uitspraak op verzet waarbij is overwogen dat de ontvankelijkheid in de hoofdzaak nog aan de orde kan komen.
3. Dit verweer faalt. Gegeven het bepaalde in art. 8:55 lid 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervalt de uitspraak waartegen verzet was gedaan en wordt het onderzoek, als bedoeld in art. 8:55 lid 9 van de Awb, voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Ingevolge art. 8:104 lid 2 aanhef en onder van de Awb is hoger beroep, behoudens bijzondere gevallen die hier niet aan de orde zijn, uitgesloten tegen de uitspraak op verzet van de rechtbank. Gelet op het systeem van de wet is de ontvankelijkheid inzake de beroepstermijn daarom in de hoofdzaak niet meer aan de orde, nu dat immers zou neerkomen op een ‘verkapt’ beroep tegen de verzet uitspraak. Dat in de uitspraak op het verzet is overwogen dat de ontvankelijkheid in de hoofdzaak aan de orde kan komen ziet dan ook op andere ontvankelijkheidskwesties dan die van de beroepstermijn.
Wat aan deze procedure vooraf ging
4. Eiser was sinds 4 januari 2016 in dienst van [bedrijf] (de ex-werkgever), als vrachtwagenchauffeur. Hij heeft zich op 8 augustus 2019 ziekgemeld.
5. Op 28 augustus 2019 waarschuwt de ex-werkgever eiser schriftelijk dat er geen contact mogelijk is met eiser. Eiser is niet verschenen op een afspraak bij de bedrijfsarts op 11 september 2019. De ex-werkgever stuurt een mail waarin eiser wordt gewaarschuwd afspraken na te komen.
6. De bedrijfsarts adviseert de re-integratie te starten via een opbouwschema. Eiser komt echter niet opdagen, zonder opgaaf van redenen. Pogingen van werkgever om contact te krijgen mislukken.
7. De ex-werkgever stuurt op 19 en 25 november 2019 een (aangetekende) waarschuwingsbrief. Na het stopzetten van de loonbetaling per 25 november 2019 meldt eiser zich om vervolgens op 6 december 2019 naar huis te worden gestuurd, na een paniekaanval.
8. De bedrijfsarts adviseert de re-integratie weer te starten, waarop een gesprek heeft plaatsgevonden tussen eiser en zijn leidinggevende over de afspraken in het kader van de re-integratie.
9. Op 3 januari 2020 meldt eiser zich af via een whatsapp bericht. De ex-werkgever heeft de salarisbetaling weer stopgezet. Er volgt een (laatste) waarschuwingsbrief op 6 januari 2020. Eiser is weer niet bereikbaar.
10. Eiser bezoekt het spreekuur van de bedrijfsarts op 15 januari 2020. De bedrijfsarts constateert adviseert de re-integratie weer op te pakken. Eiser zou daarmee gaan starten op 23 januari 2020, maar verschijnt niet en is ook niet bereikbaar.
11. De ex-werkgever heeft op 26 maart 2020 de arbeidsovereenkomst van eiser met onmiddellijke ingang ontbonden op grond van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
12. Eiser heeft vervolgens op 29 mei 2020 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend.
Standpunt eiser
13. Eiser voert aan dat de bedrijfsarts de gevolgen die de aanpak had voor hem beter had moeten overzien. Er is niet gekeken naar het totaalplaatje. Door de bedrijfsarts en ook bij het deskundigenoordeel is geen medische informatie opgevraagd. Er is alleen gekeken naar het ontbreken van activiteiten bij eiser zonder te onderzoeken wat de reden daarvoor was en of eiser wel in staat was om te doen wat van hem verwacht werd. Betoogd wordt dat van iemand die verkeert in een stresssituatie onmogelijk ratio en weldenkend handelen verwacht kan worden. Er is niet goed gekeken naar de casus. Eiser is buiten de maatschappij geschoven. Zijn gedrag kan hem niet worden verweten en daar is onvoldoende naar gekeken. Eiser heeft verscheidene stukken overgelegd, waaronder een huisartsenjournaal en een Perspectiefplan Wmo.
Standpunt verweerder
14. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser zich niet aan de verzuimafspraken heeft gehouden. Eiser is meerdere keren niet verschenen op het werk, zonder bericht of afmelding en hield zich vaak niet bereikbaar voor de werkgever. Ook is eiser zonder bericht niet verschenen op afspraken bij de bedrijfsarts. De werkgever heeft hem een officiële waarschuwing gegeven en gewezen op de mogelijke gevolgen. Na het vragen van een deskundigenoordeel heeft de werkgever eiser op staande voet ontslagen. Eiser had kunnen weten dat het zich niet houden aan de verzuim afspraken voor de werkgever een dringende reden was voor ontslag. Verweerder heeft door de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) laten onderzoeken of er een medisch verschoonbare reden was voor de gedragingen van eiser welke voor zijn ex-werkgever reden waren voor de ontbinding van het arbeidscontract. Uit dat onderzoek bleek volgens verweerder niet van een medisch verschoonbare reden.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
15.1.
In de kern voert eiser aan dat er onvoldoende naar zijn situatie is gekeken en hem geen verwijt treft. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Verweerder heeft een zelfstandig onderzoek verricht en een eigen afweging van de feiten en omstandigheden gemaakt. Daarbij heeft verweerder de verzekeringsarts b&b verzocht te onderzoeken of er een medisch verschoonbare reden aan het niet meewerken ten grondslag heeft gelegen. De verzekeringsarts b&b heeft eiser en zijn begeleider op de hoorzitting gesproken.
15.2.
De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport 2 december van 2020 overwogen dat er bij het onderzoek in bezwaar geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor een dermate ernstig ziektebeeld dat daardoor sprake is geweest van ontoerekenbaarheid of wilsonbekwaamheid, met name niet voor wat betreft het opnemen van contact met de ex-werkgever (telefonisch of door middel van WhatsApp berichten). Dat is niet passend bij het beeld van depressie, zoals geschetst door eiser. Dat er sprake was van psychische ziekte en ernstige problemen in de privésfeer is evident volgens de verzekeringsarts b&b, maar daaraan doet niet af dat eiser wel degelijk meerdere afspraken met de bedrijfsarts wel is nagekomen, de hoogst noodzakelijke bezigheden thuis wel heeft kunnen verrichten en mogelijkheden had voor hulp. Van een verschoonbare medische reden is dan ook geen sprake geweest, aldus de verzekeringsarts b&b.
15.3.
De rechtbank kan de zorgvuldig opgestelde beschouwingen en conclusies van de verzekeringsarts goed volgen en ziet steun daarvoor in het door eiser overgelegde Perspectiefplan Wmo van 21 februari 2020. In het gesprek dat eiser op 21 februari 2020 heeft gehad met een medewerker van de gemeente, aldus gelegen op een datum voor 26 maart 2020 zijnde de dag dat de arbeidsovereenkomst van eiser met onmiddellijke ingang is ontbonden, zegt eiser:

“Functioneren en ontwikkeling/ Werk en opleiding

De afgelopen 9 maanden heeft u uw werkzaamheden steeds vaker verzuimt. Omdat u het contact met uw werkgever en de bedrijfsarts afhoudt, bent u momenteel op non-actief gesteld. U geeft aan niet de behoefte te voelen om contact met uw werkgever of de bedrijfsarts op te nemen om uw situatie toe te licht.”
15.4.
Bovenstaande leidt er dan ook toe dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.