ECLI:NL:RBNHO:2022:4222
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling ontvankelijkheid na verzet in WW-zaak met verwijtbare werkloosheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die sinds 4 januari 2016 als vrachtwagenchauffeur werkzaam was, had zich op 8 augustus 2019 ziekgemeld. De ex-werkgever had hem herhaaldelijk gewaarschuwd voor het niet nakomen van verzuimafspraken en had uiteindelijk op 26 maart 2020 de arbeidsovereenkomst ontbonden. Eiser had vervolgens een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar deze werd geweigerd op de grond dat hij verwijtbaar werkloos was.
Eiser had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, maar dit werd kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser verzet aangetekend, wat door de rechtbank gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep opnieuw beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen medische redenen waren die het niet nakomen van afspraken door eiser konden rechtvaardigen. De verzekeringsarts had vastgesteld dat eiser wel degelijk in staat was om contact op te nemen met zijn werkgever en dat er geen verschoonbare redenen waren voor zijn afwezigheid.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat eiser zich niet aan de verzuimafspraken had gehouden en dat de weigering van de WW-uitkering terecht was. De uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2022.