ECLI:NL:RBNHO:2022:4220

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
AWB-22_1864
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van opvang in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beslissing van verweerder om de opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) te stoppen met ingang van 31 maart 2022. Verweerder heeft deze beslissing meegedeeld in zijn besluit van 31 maart 2022, waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt. Hangende het bezwaar heeft verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening. Een eerder verzoek om een voorlopige voorziening werd op 8 april 2022 afgewezen. Op 15 april 2022 heeft verzoeker een nieuw verzoek ingediend, dat op 26 april 2022 op zitting is behandeld. Tijdens deze zitting is besloten de behandeling aan te houden, met de toezegging van de gemachtigde van verweerder om tijdelijke opvang te regelen.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en legt uit dat het oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. Verzoeker vraagt om herziening van de eerdere uitspraak, maar de voorzieningenrechter stelt vast dat herziening niet mogelijk is voor voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter concludeert dat de schorsing van de opvang, die voortduurt sinds 31 maart 2022, niet meer rechtmatig is. Verweerder heeft verzoeker vijf weken verstoken van opvang, wat de voorzieningenrechter onacceptabel acht. Daarom schorst hij het primaire besluit en bepaalt dat verzoeker per direct opvang moet krijgen conform de indicatie beschermd wonen.

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.518,-, en bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,00 vergoedt. De uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, in aanwezigheid van griffier mr. H.R.A. Horring, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1864

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (verweerder)

(gemachtigde: mr. S. Eljarroudi en A. Blok).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beslissing van verweerder om de opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) te stoppen met ingang van 31 maart 2022. Verweerder heeft verzoeker die beslissing meegedeeld in zijn besluit van 31 maart 2022.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft hangende bezwaar verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 8 april 2022 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (reg.nr. 22/1597).
Op 15 april 2022 heeft verzoeker een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder (A. Blok via skype).
Met instemming van partijen, gelet op de toezegging van de gemachtigde van verweerder op zitting om zich ervoor in te spannen om tijdelijke opvang te regelen in afwachting van een gesprek over verdere opvang en begeleiding, is besloten de behandeling van het verzoek aan te houden.
Op 29 april 2022 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzocht wordt (primair) om herziening van de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2022. Het is echter niet mogelijk herziening te vragen van een uitspraak van de voorzieningenrechter inzake een voorlopige voorziening. Bij herziening moet het gaan om een onherroepelijke einduitspraak van de bestuursrechter in de hoofdzaak. Dat volgt uit artikel 8:91 Awb. De voorzieningenrechter zal dit verzoek, zoals ook ter zitting is besproken, opvatten als een verzoek om een (nieuwe) voorlopige voorziening, hangende het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2022.
3. In het besluit van 31 maart 2022 is aan verzoeker medegedeeld dat de opvang in het [hotel] stopt met ingang van 31 maart 2022, omdat verzoeker zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden en/of huisregels.
4. Zoals in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2022 is overwogen gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat de grondslag moet worden gevonden in een schorsing van de opvang vanwege grensoverschrijdend gedrag. Een schorsing is echter in beginsel tijdelijk en kan slechts bij hoge uitzondering definitief zijn (paragrafen 5.2. en 5.3. van het Handboek Maatschappelijke Opvang). De per 31 maart 2022 opgelegde schorsing duurt evenwel onverminderd voort.
5. Verweerder heeft ter zitting toegelicht na de uitspraak van 8 april 2022 voor verzoeker (voor 4 weken) een time out bed (een stretcher op de eetzaal) te hebben gereserveerd in de [locatie] , maar dat hij daar geen gebruik van maakt. De gemachtigde van verzoeker heeft daarover op de zitting echter verklaard dat verzoeker hem heeft gezegd dat als hij zich daar meldt hij weer wordt weggestuurd. Onduidelijk is gebleven wat er zich precies heeft afgespeeld. Verzoeker, die in het kader van de Wmo 2015 is geïndiceerd voor beschermd wonen, verblijft intussen op straat.
6. Het Handboek Beschut en beschermd wonen voorziet in de mogelijkheid om opvang tijdelijk te schorsen (paragraaf 8.3.2.). In dit handboek is echter niet geregeld wanneer daartoe wordt overgegaan en ook niet voor hoe lang. Handvatten voor toepassing van een schorsing ontbreken dus. In het Handboek Maatschappelijke Opvang (paragraaf 5.2) zijn wel regels opgenomen voor het opleggen van een sanctie bij grensoverschrijdend gedrag. Volgens de matrix in paragraaf 5 van dit handboek past bij een gedraging die valt in de categorie ‘matig incident’ een schorsing van maximaal 3 dagen. Bij een gedraging die valt in de categorie ‘ernstig incident’ past een schorsing van maximaal 1 maand.
7. Verzoeker is inmiddels al 5 weken verstoken van opvang. Dit acht de voorzieningenrechter, ook bij gebreke aan een nadere onderbouwing door verweerder, niet meer rechtmatig. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het primaire besluit met onmiddellijke ingang te schorsen, tot één week nadat is beslist op verzoekers bezwaar en te bepalen dat verzoeker per direct opvang wordt geboden conform de indicatie beschermd wonen. Dit betekent dat verzoeker met onmiddellijke ingang weer dient te worden toegelaten tot een passende vorm van opvang.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast te stellen op € 1.518,-. Daarnaast bestaat aanleiding om te bepalen dat verweerder verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot één week na het te nemen besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verzoeker per direct opvang wordt geboden conform de indicatie beschermd wonen;
- bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 50,00 aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van verzoeker ad € 1.518,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2022.
q
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.