ECLI:NL:RBNHO:2022:4200

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
HAA 22/1465
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming op Wob-verzoek inzake coronatoegangsbewijzen

Op 30 december 2021 heeft eiser een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Dit verzoek betreft documenten die verband houden met het Spoedadvies Tijdelijke wet uitbreiding coronatoegangsbewijzen en de reactie daarop van de Raad van de Rechtspraak. Eiser heeft op 14 maart 2022 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig op zijn verzoek had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en draagt verweerder op om uiterlijk op 11 juni 2022 een beslissing te nemen op het Wob-verzoek van eiser. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 184,-. De uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1465

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (verweerder).

Inleiding

Procesverloop

Eiser heeft op 30 december 2021 een verzoek om informatie op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob [1] ingediend bij verweerder. Eiser heeft verweerder verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op het Spoedadvies Tijdelijke wet uitbreiding coronatoegangsbewijzen en Tijdelijke Wet differentiatie coronatoegangsbewijzen en de reactie daarop van de Raad van de Rechtspraak (kenmerk: UIT 12812). Verder verzoekt eiser om openbaarmaking van documenten die zien op de timing en/of openbaarmaking van de reactie van de Raad voor de rechtspraak en alle correspondentie over de uitgestelde openbaarmaking van het Spoedadvies Tijdelijke wet uitbreiding coronatoegangsbewijzen en Tijdelijke Wet differentiatie coronatoegangsbewijzen. Het verzoek van eiser ziet op de periode van 12 november 2021 tot en met 30 december 2021.
Eiser heeft op 14 maart 2022 bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
Verweerder heeft op 4 april 2022 op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Op 8 april 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Awb [2] in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiser heeft op 30 december 2021 een Wob-verzoek ingediend. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6 van de Wob. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan deze termijn verlengen met maximaal vier weken. Verweerder heeft de beslistermijn op 17 januari 2022 met vier weken verlengd. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is voorbij. Eiser heeft verweerder op 28 februari 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet binnen de verlengde beslistermijn op het Wob-verzoek van eiser heeft beslist. Eiser heeft na het verstrijken van deze termijn verweerder in gebreke gesteld. Het beroep is ingediend nadat de in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb genoemde termijn van twee weken is verstreken. Dit betekent dat sprake is van een ontvankelijk beroep en dat dit beroep (kennelijk) gegrond is.
5. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een termijn te bepalen waarbinnen verweerder spoedig een beslissing moet hebben genomen op zijn Wob-verzoek.
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 8 april 2022 erkend dat de beslistermijn is overschreden. Het Wob-verzoek ziet op een corona-gerelateerd onderwerp. Vanwege de uitzonderlijke omstandigheden die met het coronavirus verband houden was verweerder niet in staat om tijdig op het verzoek te beslissen. De gevolgen van Covid-19 vergen nog steeds veel van de capaciteit van het ministerie. Op 20 oktober 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de gefaseerde aanpak voor de behandeling van Wob-verzoeken over het coronavirus in overeenstemming is met de Wob. Tot op heden zijn binnen de gefaseerde openbaarmaking 38 deelbesluiten genomen. Het verzoek van eiser heeft zeker de aandacht van verweerder. Verweerder verwacht uiterlijk 11 juni 2022 in het geheel op het Wob-verzoek van eiser te hebben beslist. Verweerder verzoekt de rechtbank met voorgenoemde omstandigheden rekening te houden bij de vaststelling van een beslistermijn.
7. De rechtbank ziet onder deze geschetste omstandigheden aanleiding om verweerder op te dragen om uiterlijk op 11 juni 2022 op eisers Wob-verzoek te beslissen. De rechtbank is van oordeel dat met deze termijn recht wordt gedaan aan het belang van eiser dat verweerder zo spoedig mogelijk een besluit neemt om zijn verzoek en recht wordt gedaan aan het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen.
8. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiser gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 11 juni 2022 alsnog een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur
2.Algemene wet bestuursrecht