6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Feiten
Binnen drie weken nadat de enkelband van verdachte is verwijderd, heeft hij samen met zijn mededader geprobeerd een overval te plegen op een woning. Zij hebben daartoe ’s avonds aangebeld bij de desbetreffende woning en de deur met kracht opengeduwd toen de negentigjarige aangever deze opende. Dankzij het kordate optreden van aangever, die met een schoenlepel in de richting van de mededader sloeg toen deze de woning wilde betreden, kon aangever de voordeur sluiten, waarna verdachte en zijn mededader zijn gevlucht.
Door het uitgeoefende geweld is de negentigjarige aangever niet alleen gewond geraakt aan zijn hoofd en hand, maar zijn hij en zijn echtgenote (84 jaar oud) erg geschrokken van wat hen is overkomen in hun eigen woning, waar zij zich juist veilig zouden moeten voelen. Het feit dat de bewoners op hoge leeftijd zijn en dit nog hebben moeten meemaken maakt het delict zeer ernstig. Verdachte en zijn mededader hebben bij hun handelen blijkbaar geen moment stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers en zich alleen laten leiden door hun eigen behoefte aan ‘snel’ geld.
Een maand later heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Verdachte was boos op aangever omdat aangever bij zijn nichtje (toen de vriendin van verdachte) in bed zou hebben gelegen. Verdachte heeft via de telefoon van zijn toenmalige vriendin gevraagd of aangever naar buiten wilde komen en hem vervolgens verschillende vuistslagen in het gezicht gegeven. Aangever heeft daardoor onder andere een gebroken kaak en (mogelijk blijvend) zenuwletsel opgelopen. Daarnaast volgt uit de vordering tot schadevergoeding dat aangever sinds de gebeurtenis kampt met angst- en onveiligheidsgevoelens en last heeft van herbelevingen. Ter terechtzitting hebben de vader en de stiefvader van aangever naar voren gebracht dat de mishandeling nog steeds veel impact heeft op aangever en de rest van de familie. Daar komt bij dat verdachte het zusje van aangever op haar werk heeft beledigd en, toen haar manager haar wilde helpen, hij ook haar heeft beledigd door haar uit te schelden en in haar richting te spugen. De rechtbank rekent verdachte dit zeer aan.
Nog geen twee maanden later maakt verdachte een filmpje van een antipersoneelsmijn en biedt vervolgens explosief materiaal aan op snapchat. Een week later wordt deze mijn gevonden bij een Poolse supermarkt in Beverwijk. Hoewel verdachte zelf niet in verband wordt gebracht met deze (mislukte) aanslag, laat het wel zien in wat voor zorgelijk netwerk verdachte zich begeeft. Bovendien gaat het om een mijn die, in ieder geval sinds 1987, niet eerder in Nederland is aangetroffen en levensgevaarlijk is. Bij ontploffing zou dat voor de omstanders in een straal van honderd meter, ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben.
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek dus schuldig gemaakt aan vijf ernstige feiten, die niet alleen bij de slachtoffers zelf, maar ook in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onveiligheid en angst opleveren.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 maart 2022, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren;
- het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia, gedateerd 24 maart 2022 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, en [kinder- en jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater (hierna: de dubbelrapportage);
- het over verdachte uitgebrachte rapport van de jeugdreclassering (hierna: het reclasseringsrapport), gedateerd 7 april 2022, opgesteld door [jeugdreclasseerder] , jeugdreclasseerder bij de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), in overleg met gedragsdeskundige [gedragsdeskundige] ;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport (hierna: raadsrapport), gedateerd 11 april 2022, van [raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoekers verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De dubbelrapportage houdt, kort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een verstoorde sociaal-emotionele ontwikkeling, waarin een normoverschrijdende-gedragsstoornis met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken wordt gezien. Zijn gedragsrepertoire imponeert niet als uitgerijpt. Zijn persoonlijkheid is nog niet verhard, maar er kan wel gesproken worden van een zorgelijke tendens waarin al enkele psychopathische trekken worden onderscheiden. Daarnaast is sprake van een andere gespecificeerde aandachtdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis. Op gedragsniveau wordt een diversiteit aan antisociale gedragingen met beperkt ontwikkelde regulerende functies en een verhoogde spanningsbehoefte gezien. Tevens wordt een narcistische dynamiek gezien met een versterkte neiging tot overschreeuwen en willen imponeren als overdekking van een gebrekkig zelfgevoel. Binnen deze narcistische dynamiek wordt de ander (met name in intieme relaties) tot een ‘narcistisch verlengstuk’ gemaakt, om het gebrekkige zelfgevoel te ondersteunen, met een versterkte behoefte de ander te controleren. Tevens is verdachte hierdoor gevoelig voor aanzien en status, wat zich uit in een zekere geldingsdrang. Een potentiële bedreiging van het zelfgevoel (krenking) zal worden vermeden, dan wel onschadelijk gemaakt worden, zo nodig met agressie. Dit alles leidt tot het beeld van een jongeman die egocentrisch in het leven staat, een hang heeft naar directe behoeftebevrediging, met beperkingen in de regulerende functies van met name de impulscontrole, en waarbij het geweten en de empathische vermogens onvoldoende zijn ontwikkeld.
De vastgestelde pathologie, vervat in bovengenoemde stoornissen, kent een vroege aanvang en het daarmee samenhangende gedragspatroon is duurzaam van aard. Het wordt dan ook aannemelijk geacht dat de beschreven psychopathologie verdachte ten tijde van de onder parketnummers 15/116849-21 en 15/234997-21 ten laste gelegde feiten (zware mishandeling en belediging) heeft beïnvloed en hem daarmee in enige mate heeft beperkt in zijn keuzevrijheid. De onderzoekers adviseren daarom verdachte deze feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van het voorhanden hebben van een antipersoneelsmijn en de poging tot woningoverval zien onderzoekers daarentegen geen doorwerking van de pathologie op het handelen van verdachte.
Verdachte was meerderjarig ten tijde van het tenlastegelegde mijnbezit en de beledigingen. De hiervoor beschreven ontwikkeling, waarin voornamelijk onrijpe kanten worden gezien en de pathologie nog niet is geconsolideerd in de persoonlijkheid, geven aanleiding om voor deze feiten te adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het risico op gewelddadig recidivegedrag wordt als hoog ingeschat. Behandeling van de psychopathologie van verdachte kan het risico op toekomstig gewelddadig dan wel ander antisociaal gedrag, verminderen. De behandeling dient zich te richten op de sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte om de huidige negatieve identiteitsontwikkeling om te buigen. Gelet op de psychopathologische trekken bij verdachte, bestaat het risico op schijnaanpassing, waardoor sprake moet zijn van een langer durende behandeling. Inherent aan de vastgestelde psychopathologie zal adequate behandeling leiden tot frustraties en mogelijk acting-out. Een ambulante, poliklinische setting zal bij verdachte onvoldoende zicht creëren op de complexiteit van zijn psychopathologie. Verdachte zal in een dergelijk kader slechts in staat zijn zich kortdurend en oppervlakkig aan te passen aan de gestelde eisen. Daar komt bij dat in de afgelopen jaren elk ambulant ingrijpen niet de gewenste gedragsverandering heeft kunnen bewerkstelligen. Ook de meest vergaande maatregelen in het strafrechtelijk kader, met elektronische controle, zijn niet effectief gebleken. De complexe problematiek waardoor een lange behandelduur te verwachten is, in combinatie met een hoog risico op recidive, maakt dat onderzoekers adviseren bovengenoemde behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te laten leggen. Behandeling in een minder stringent kader zoals dat van een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal onvoldoende toereikend zijn om tot een blijvende gedragsverandering bij verdachte te komen.
[GZ-psycholoog] en [kinder- en jeugdpsychiater] hebben de bevindingen ter terechtzitting onderschreven en daarop – desgevraagd – het volgende aangevuld:
Voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel dient sprake te zijn van motivatie en een redelijk inzicht in de problematiek. Dat wordt onvoldoende gezien bij verdachte. Verdachte geeft sociaal wenselijke antwoorden en probeert de hulpverlening te bespelen. Zo probeert hij onder de PIJ-maatregel uit te komen. Verwacht wordt dat verdachte zich zal onttrekken aan de behandeling als het te dichtbij komt. Behandeling in een ambulant kader en/of een vrijwillige opname wordt afgebroken als er sprake is van agressie (acting-out). Daarbij ligt de frequentie van een ambulante behandeling te laag om daadwerkelijk tot verandering te komen. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is daarom onvoldoende kansrijk. Daar komt bij dat, hoewel dat lastig in te schatten is, de verwachting is dat de behandeling langer gaat duren dan de twee jaar die in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan worden opgelegd. Bovendien is er geen residentiële setting die voldoende kaders biedt voor de antisociale gedragsproblematiek van verdachte. Verdachte heeft strikte structuur nodig om tot de kern van zijn problematiek te komen.
Met de verdediging constateert de rechtbank dat er een aantal feitelijke onjuistheden in het rapport staan, maar deze zijn niet van zodanig gewicht dat dit de in het rapport getrokken conclusies aantast. De rechtbank is van oordeel dat de dubbelrapportage naar inhoud en totstandkoming voldoet aan maatstaven van zorgvuldigheid en motivering en daarom gebruikt kan worden voor de beoordeling.
Het reclasseringsrapport houdt, kort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Het beeld dat in de dubbelrapportage van verdachte wordt geschetst is herkenbaar voor de JBRA. De JBRA heeft in de afgelopen anderhalf jaar echter gezien dat verdachte, binnen een gestructureerde setting, in staat is om te reflecteren op zijn gedrag en dan ook de intentie uitspreekt om het anders te willen. Het ontbreekt hem nog aan doorzettingsvermogen en vaardigheden om deze intentie blijvend om te zetten in ander gedrag. Wanneer de externe kaders en het strakke toezicht zoals de enkelband wegvallen, is hij daarom opnieuw gaan recidiveren. De dubbelrapportage geeft een helder advies over de individuele behandeling die ingezet kan worden om het risico op toekomstig gewelddadig gedrag te verminderen. Het kader van de onvoorwaardelijke PIJ vindt de JBRA echter een grote stap, omdat er niet eerder behandeling is aangeboden waarvan verdachte heeft kunnen profiteren. Daarnaast is de PIJ-maatregel een uiterst middel. De JBRA heeft daarom gezocht naar een minder ingrijpend alternatief zoals een woongroep voor forensische jongeren. Er is een kennismaking geweest met MultiPlusZorg (hierna ook: MPZ) in [plaats] . Verdachte zou hier vanaf begin mei 2022 terecht kunnen. Dagbesteding kan dan worden opgepakt door een samenwerking met het ROC TOP. Verdachte heeft aangegeven graag weer naar school te willen. Mocht dat niet meteen starten, dan is er dagbesteding in de vorm van vrijwilligerswerk mogelijk, waarin materialen worden opgeknapt voor ze naar derdewereld landen gaan. Op de groep is daarnaast 24 uur per dag begeleiding aanwezig.
Wanneer verdachte langdurig in de JJI verblijft, wordt juist een risico gezien op het verder ontwikkelen van zijn antisociale kenmerken vanwege de jongeren waartussen hij verblijft. De JBRA adviseert de rechtbank daarom te overwegen verdachte een laatste kans te geven met strakke voorwaarden in een voorwaardelijk PIJ-kader, waarbij de volgende voorwaarden belangrijk worden geacht:
- een weekschema en een avondklok vanaf 19:00 uur, gemonitord door elektronische controle zolang de JBRA dat nodig acht en waarbij de tijden door de JBRA worden bepaald;
- wonen bij MultiPlusZorg te [plaats] ;
- behandeling volgen bij de Forensische Formatie of een vergelijkbare organisatie;
- dagbesteding in de vorm van een mbo-opleiding, en wanneer dit nog niet kan starten in de vorm van vrijwilligerswerk bij MPZ;
- een contactverbod met de slachtoffers en mededaders.
[jeugdreclasseerder] heeft dit advies ter terechtzitting onderschreven en daarop het volgende aangevuld:
Feit is dat er geen residentiële setting bestaat die hetzelfde kader biedt als de JJI. Het is wel zo dat het beter ging met verdachte in de periode dat hij zijn enkelband had. Ondanks dat het leren omgaan met vrijheden moeizaam verliep en dit frustratie bij verdachte opleverde, is hij in staat gebleken om in een korte periode te herstellen, in contact te blijven met [jeugdreclasseerder] en de IFA-coach en daarover in gesprek te gaan. Verdachte is gemotiveerd om de nodige behandeling te volgen. De JBRA wil deze positieve ontwikkelingen stimuleren. Verdachte kan niet naar huis omdat hem daar niet de structuur geboden kan worden die hij nodig heeft. De stap naar een langdurige PIJ behandeling is echter te groot, zeker omdat verdachte nooit eerder behandeling heeft gehad.
Het raadsrapport houdt, kort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
De Raad vindt het nodig dat verdachte voor langere tijd fors in zijn vrijheden wordt beperkt om herhaling te voorkomen. Voordat verdachte opbouw van vrijheden krijgt, zal hij eerst meer grip moeten krijgen op zijn impulsiviteit en moeten leren nadenken voordat hij handelt. Hij ziet niet altijd in dat wat hij doet grensoverschrijdend is, of hij handelt er in ieder geval niet naar. Daar heeft hij hulp bij nodig.
De Raad kan zich vinden in het hoge risico op zowel instrumentele als reactieve agressie dat uit de dubbelrapportage naar voren komt. De Raad ziet echter nog wel twee beschermende factoren die in de dubbelrapportage niet aan bod komen. Verdachte heeft vanaf juli 2020 één en dezelfde jeugdreclasseerder gehad, met wie hij een goede samenwerkingsrelatie heeft opgebouwd. Dit is niet voldoende gebleken om de recidive te verminderen, maar blijft wel een zeer waardevolle component in het laten slagen van een komend traject. Verdachte zal zich naar verwachting ook voegen naar een andere jeugdreclasseerder, net als naar de nog in te zetten verdere hulpverlening. Daarnaast ziet de Raad het feit dat verdachte, met veel controle, ook positief gedrag kan laten zien en kan optrekken met pro-sociale contacten om hem heen, als een beschermende factor.
De Raad kan zich vinden in de behandeldoelen die in de dubbelrapportage worden genoemd, maar vraagt zich af of deze behandeldoelen alleen kunnen worden behaald binnen een onvoorwaardelijke PIJ. De Raad schat in dat de observatiesetting heeft bijgedragen aan het sociaal-wenselijke gedrag en het narcistisch pantser dat door de rapporteurs wordt gezien. De jeugdreclasseerder ziet namelijk wel degelijk situaties waarin verdachte oprechte schuld- en schaamtegevoelens lijkt te hebben en in enige mate kan reflecteren op zijn eigen gedrag en keuzes. Tevens wordt in de dubbelrapportage gesteld dat een ambulante, poliklinische setting onvoldoende is en dat elk ambulant ingrijpen van de afgelopen jaren niet de gewenste gedragsverandering heeft kunnen bewerkstellen. De rapporteurs stellen dat de meest vergaande maatregelen in het strafrechtelijk kader, met elektronische controle, niet effectief bleken. Het ambulant ingrijpen van de afgelopen jaren heeft echter nooit behandeling behelst. Omdat verdachte nooit eerder behandeling is geboden, is het niet te voorspellen hoe lang het duurt voordat verdachte de behandeling oppakt. Anderzijds kan gesteld worden dat er sprake is van forse problematiek die in de afgelopen 18 jaar is ontstaan en die nooit is bijgestuurd. Het kost tijd om dit proces te keren.
De Raad vindt het in het belang van de ontwikkeling van verdachte en in het belang van de veiligheid van zowel verdachte als van de maatschappij, dat hij de intensieve begeleiding/sturing en behandeling krijgt die nodig is om de kans op herhaling zoveel mogelijk te verkleinen en de ontwikkelingsbedreiging zoveel mogelijk weg te nemen. De Raad vindt een residentiële setting met behandeling en veel toezicht en controle belangrijk, maar zou graag zien dat er mogelijkheden zijn om dit binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ met plaatsing bij een jeugdhulpaanbieder vorm te geven. Verdachte heeft nooit eerder een kans gekregen binnen een dergelijke setting.
Het plan dat er nu vanuit de JBRA ligt, is niet waterdicht en vraagt veel doorzettingsvermogen en wilskracht van verdachte, iets wat hij eerder heeft laten zien onvoldoende te hebben.
De Raad zou graag de tijd krijgen om te onderzoeken of er een residentiële vorm buiten de JJI is, waar wonen en behandelen onder één dak wordt geboden en welke voorwaarden daaraan gekoppeld kunnen worden. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan het Forensisch Centrum voor Adolescenten (hierna: FCA) te [plaats] of [plaats] .
[naam] heeft dit advies ter terechtzitting onderschreven en daarop het volgende aangevuld:
De Raad staat sceptisch tegenover het plan van de jeugdreclassering om verdachte in [plaats] te plaatsen. De FCA’s liggen buiten de regio en bieden behandeling voor jongeren met een voorwaardelijke PIJ. Dit betreft echter wel open voorzieningen, waardoor er veel bijzondere voorwaarden nodig zijn. De Raad heeft onvoldoende tijd gehad om uit te zoeken of deze mogelijkheden in het belang van verdachte zouden kunnen zijn. Ook na de beantwoording van de vragen door de deskundigen is de Raad intern niet op één lijn gekomen over het PIJ-advies. De Raad adviseert daarom de zaak aan te houden en de jeugdreclassering en de Raad meer tijd te geven om de alternatieve mogelijkheden voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te onderzoeken.
Aanhoudingsverzoek
De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak, omdat de rechtbank zich voldoende voorgelicht acht om een beslissing te kunnen nemen over de straf en maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank ziet – met de officier van justitie, de verdediging en de deskundigen – in de persoonlijkheid van de dader grond om ten aanzien van de onder parketnummers 15/234997-21 en 15/340453-21 bewezen verklaarde feiten toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht ex artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte was ten tijde van het plegen van deze feiten weliswaar achttien jaar oud, maar op basis van de adviezen van de PO-rapporteurs, de jeugdreclassering en de Raad is gebleken dat de ontwikkeling van verdachte nog niet is voltooid. Hij laat nog een zekere naïveteit zien en beseft niet altijd wat hij met zijn stoere uitlatingen teweegbrengt.
Deze omstandigheden maken dat toepassing van het adolescentenstrafrecht passender is bij de ontwikkelingsfase waarin verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van deze feiten.
Overige feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de strafmaat
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de LOVS oriëntatiepunten en de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Ten voordele van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte de afgelopen anderhalf jaar in contact is gebleven met de jeugdreclassering en zijn IFA-coach en dat hij aangeeft gemotiveerd te zijn voor behandeling.
Verder neemt de rechtbank in acht dat de zware mishandeling en de beledigingen hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend gelet op doorwerking van de bij hem geconstateerde stoornissen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op dit punt over en maakt die tot de hare.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank mee dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, waaronder een overval en wapenbezit. Verdachte heeft daarvoor een deels voorwaardelijke straf gekregen, maar het is hem niet gelukt om zich aan de voorwaarden te houden. Kort nadat verdachte in het kader van de destijds opgelegde bijzondere voorwaarden meer ruimte kreeg doordat zijn enkelband werd verwijderd, is hij opnieuw de fout in gegaan. Vervolgens heeft hij zich in slechts vijf maanden tijd schuldig gemaakt aan vijf ernstige strafbare feiten. Verdachte lijkt echter het laakbare van zijn handelen niet in te zien. Verdachte heeft ter terechtzitting meermaals aangegeven dat de situaties die ten grondslag lagen aan de bewezen verklaarde feiten hem ‘toevallig overkomen’ en lijkt weinig inzicht te hebben in de gevolgen die deze feiten voor zowel de slachtoffers als de maatschappij hebben.
Jeugddetentie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 211 (tweehonderdelf) dagen moet worden opgelegd. Dit is overeenkomstig de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De duur van de jeugddetentie is lager dan door de officier van justitie is geëist. Daarmee wil de rechtbank geen afbreuk doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten, maar voorkomen dat de behandeling van verdachte nog langer op zich laat wachten. Gelet op de ernst en complexiteit van de problematiek waarmee verdachte kampt, in samenhang met het gegeven dat hij inmiddels bijna 19 jaar oud is en er nog een voorwaardelijke straf tenuitvoergelegd moet worden, acht de rechtbank het van belang dat die behandeling zo spoedig mogelijk van start kan gaan.
PIJ-maatregel
Om te kunnen beoordelen of aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan, zal de rechtbank hierna de criteria van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht uiteenzetten.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van de dubbelrapportage komt de rechtbank tot het oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank neemt het oordeel van de deskundigen over en maakt dat tot het hare.
De rechtbank is verder van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Uit de dubbelrapportage en de raadsrapportage, alsook uit de ter terechtzitting gegeven toelichtingen, komt namelijk naar voren dat er sprake is van een hoog recidiverisico voor gewelddadige delicten. Daar komt bij dat het verdachte tijdens eerdere schorsingen niet is gelukt om zich aan de voorwaarden te houden en geen strafbare feiten te plegen. Het hoge recidiverisico vraagt om een klinische setting met een hoog beveiligingsniveau en een met strikte waarborgen omgeven verlofregime.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is. Uit de adviezen van de deskundigen blijkt dat de complexe problematiek van verdachte een langdurige, intensieve en klinische behandeling vereist. De deskundigen hebben oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte overwogen, maar niet haalbaar geacht. Volgens de deskundigen is inherent aan de vastgestelde psychopathologie dat adequate behandeling zal leiden tot frustraties, fysieke dan wel verbale agressie en acting-out. De verwachting is dat verdachte in een ambulante, poliklinische setting slechts in staat zal zijn om zich kortdurend en oppervlakkig aan te passen aan de gestelde eisen, waardoor met de behandeling niet tot de kern van de problematiek kan worden gekomen. Behandeling in een minder streng kader, zoals dat van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zal volgens de deskundigen onvoldoende toereikend zijn om tot een blijvende gedragsverandering van verdachte te komen.
De rechtbank vindt het advies van de deskundigen over het behandelregime goed gemotiveerd en begrijpelijk. De rechtbank neemt dit advies dan ook over. Duidelijk is dat de intensiteit van de behandeling die verdachte nodig heeft, in combinatie met het noodzakelijke veiligheidsniveau, alleen in een JJI kan worden geboden. Om de kans van slagen van een behandeling zo groot mogelijk te maken, acht de rechtbank de oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dan ook noodzakelijk en onontkoombaar.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.