ECLI:NL:RBNHO:2022:4199

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
15/116849-21 en 16/163462-21 + 15/254816-19 (tul) en 15/234997-21 + 15/254816-19 (tul) en 15/340453-21 (ttz. gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrechtelijke uitspraak inzake poging tot diefstal met geweld, zware mishandeling en wapenbezit door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die zich in een periode van vier maanden schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot diefstal met geweld, zware mishandeling, het voorhanden hebben van een antipersoneelsmijn en belediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks dat de verdachte meerderjarig was ten tijde van de laatste feiten, het jeugdstrafrecht van toepassing is vanwege zijn ontwikkelingsfase. De rechtbank heeft het verzoek tot aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat zij zich voldoende voorgelicht achtte om een beslissing te nemen over de straf en maatregel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 211 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast een PIJ-maatregel opgelegd. De rechtbank heeft de schadevergoeding voor de zware mishandeling toegewezen, evenals de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en de noodzaak voor behandeling van zijn gedragsstoornissen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/116849-21 en 16/163462-21 + 15/254816-19 (tul) en 15/234997-21 + 15/254816-19 (tul) en 15/340453-21 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 28 april 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 14 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [JJI] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. F. Weijnen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.D. de Fluiter, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 16/163462-21:
hij op of omstreeks 27 maart 2021 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om enig goed/geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] [90 jaar oud] en/of [benadeelde partij 2] [84 jaar oud], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen in/uit een woning gelegen aan [adres] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, vergezellen en/of volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren:
- zich (in donkere kleding en/of met gezichtsbedekking en/of vergezeld van één of meer wapens) naar die woning te begeven (op een (gestolen) scooter);
- bij de deur van bovengenoemde woning aan te bellen en/of (vervolgens) ;
- ( nadat die [benadeelde partij 1] de deur een klein stukje had open gedaan) de deur met kracht open te duwen en/of die [benadeelde partij 1] (met kracht) met de deur te raken en/of (vervolgens) met die deur te duwen/trekken en/of;
- de armen (met daarin een voorwerp) in een hoek van 90 graden naar voren gericht te houden;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 15/116849-21:
hij op of omstreeks 30 april 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 3] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij 3] een of meermalen met kracht tegen het hoofd/het gezicht heeft geslagen/gestompt en/of terwijl deze op de grond lag een of meermalen tegen het hoofd/in het gezicht heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad aan [benadeelde partij 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer [gecompliceerde] kaakbreuken [met mogelijk zenuwletsel], heeft toegebracht door die [benadeelde partij 3]
* meermalen met kracht in het gezicht/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of
* [terwijl die [benadeelde partij 3] op de grond lag] hem in het gezicht/tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij 3] een of meermalen met kracht tegen het hoofd/het gezicht heeft geslagen/gestompt en/of terwijl deze op de grond lag een of meermalen tegen het hoofd/in het gezicht heeft geschopt/getrapt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 15/340453-21:
hij op of omstreeks 21 juni 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een antipersoneelsmijn (type Claymore), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 15/234997-21:
Feit 1:
hij op of omstreeks 31 juli 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk [benadeelde partij 4] , in haar tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden, heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door een of meermaals in haar richting te spugen;
Feit 2:
hij op of omstreeks 31 juli 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk [benadeelde partij 5] , in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/116849-21 primair ten laste gelegde feit en de onder parketnummers 16/163462-21, 15/340453-21 en 15/234997-21 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd wat betreft de bewezenverklaring van de onder parketnummers 16/163462-21 en 15/234997-21 ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft bepleit om verdachte integraal vrij te spreken van het onder parketnummer 15/116849-21 primair ten laste gelegde feit, en partieel ten aanzien van het onder hetzelfde parketnummer subsidiair ten laste gelegde feit voor zover dit feit ziet op het schoppen of trappen van aangever.
Ten aanzien van het onder parketnummer 15/340453-21 ten laste gelegde feit heeft de verdediging verzocht verdachte vrij te spreken.
3.3.
Vrijspraak van het onder parketnummer 15/116849-21 primair ten laste gelegde (poging doodslag op [benadeelde partij 3] )
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt. De verklaring van aangever wordt niet ondersteund door technisch bewijs of een forensische letselrapportage. De getuige [getuige] verklaart in haar eerste verklaringen dat zij niet heeft gezien dat verdachte heeft geschopt. Pas maanden later komt zij met een andersluidende verklaring. De rechtbank acht die verklaring op dat punt daarom onvoldoende betrouwbaar om deze als steunbewijs voor de aangifte te gebruiken.
Ten aanzien van de vraag of het slaan en stompen door verdachte tegen het hoofd van aangever voorwaardelijk opzet op de dood oplevert, overweegt de rechtbank dat het dossier onvoldoende feitelijke informatie bevat om tot die conclusie te kunnen komen. In algemene zin kan niet gesteld worden dat dergelijk handelen een (bewuste aanvaarding van een) aanmerkelijke kans op de dood oplevert.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte van het onder parketnummer 15/116849-21 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder parketnummers 16/163462-21, 15/340453-21, 15/234997-21 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 15/116849-21 subsidiair ten laste gelegde feit, op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1.
Ten aanzien van parketnummer 16/163462-21
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en de medeverdachte voorafgaand aan de poging
overval en kort erna hebben verbleven op het adres van de getuige [getuige] , waar ook de
getuigen [getuige] en [getuige] aanwezig waren. Zowel [getuige] , [getuige] als [getuige] verklaren dat zij één of meer wapens hebben gezien bij verdachte en de medeverdachte. Deze verklaringen zijn nadat getuigen openheid van zaken hebben gegeven consistent, gedetailleerd en ondersteunen elkaar op de essentiële onderdelen.
Zowel uit de aangifte inhoudende dat [benadeelde partij 1] dacht dat de man die aanbelde iets in zijn
hand hield waarbij hij zijn arm in een hoek van 90 graden had, als uit de verklaring van [getuige] leidt de rechtbank af dat de wapens ook zijn gebruikt tijdens de poging overval.
[getuige] verklaart dat in de woning verteld werd dat ‘zij’ met een machete voor de deur
hebben gestaan. Daarbij verklaart [getuige] , net als andere getuigen, bij de verdachten precies zo’n wapen te hebben gezien en voegt daar nogmaals aan toe dat 'een machete ook was gebruikt’.
Gelet op het feit dat verdachten blijkens de bewijsmiddelen naar de woning van [getuige] zijn
gereisd om van daaruit de overval te plegen, zij uit deze woning zijn vertrokken en binnen
een tijdsbestek van ongeveer 20 minuten de overval hebben gepleegd en zij vervolgens vanuit die woning met het openbaar vervoer terug zijn gereisd, acht de rechtbank het buitengewoon onaannemelijk dat de verdachten de wapens waarover de getuigen verklaren,
juist tijdens de overval niet ter beschikking hebben gehad. Nu uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte en medeverdachte de verwachting hadden dat er een aanzienlijke buit te halen viel, welke doorgaans niet vrijwillig wordt afgegeven aan overvallers, is het naar het oordeel van de rechtbank des te onaannemelijker dat verdachte en medeverdachte zich juist op het moment van de overval zouden hebben ontdaan van hun wapens.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
verdachte en medeverdachte de poging overval met een of meer wapens hebben gepleegd.
3.5.2.
Ten aanzien van parketnummer 15/340453-21
Om te kunnen bewijzen dat verdachte de Claymore mijn voorhanden heeft gehad, moet vast komen te staan dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de mijn en dat hij daar beschikkingsmacht over heeft gehad.
Niet vereist is dat verdachte de eigenaar of bezitter is van de mijn, maar dat hij de mogelijkheid had om de feitelijke macht over die mijn uit te oefenen.
Gelet op het feit dat verdachte ter zitting heeft bekend dat hij zelf een filmpje van de mijn heeft gemaakt om dit aan anderen te laten zien, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de mijn.
Dat verdachte beschikkingsmacht over de mijn had, leidt de rechtbank af uit het volgende.
Verdachte heeft op 21 juni 2021 om 04:10 uur verschillende berichten naar zijn toenmalige vriendin gestuurd waarin hij haar vertelt dat ze “iemand hebben terug genaaid”, “hun spullen hebben” en “zijn weggegaan”. Vervolgens heeft verdachte 13 minuten later het filmpje gemaakt waarop de mijn te zien is. Een aantal uur later, rond 13 uur, heeft verdachte veelvuldig op Google gezocht op termen als “Claymore”, “C4”, “explo”, “Bidronka”, “Pool” en “Bidronka opvallend”. Deze zoektermen zijn vervolgens door verdachte verwijderd. Later die middag, om 16:42 uur, heeft verdachte C4 te koop aangeboden via Snapchat. C4 is explosief materiaal dat onder andere in mijnen gebruikt wordt.
Verdachte heeft pas ter terechtzitting een inhoudelijke verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij ’s nachts alleen op een parkeerplaats was en toen toevallig kennissen tegenkwam die hem de mijn lieten zien. Omdat verdachte het stoer vond en hiermee indruk wilde maken, heeft hij een filmpje van de mijn gemaakt en later voor de grap C4 aangeboden op snapchat. Daarbij zou verdachte de volgende dag gegoogeld hebben op termen als “Limburg winkel explosie” en “Bidronka” omdat hij de kennissen daarover iets had horen zeggen. De berichten aan zijn vriendin eerder die avond, hadden niets te maken met de mijn, dat ging over het kopen van hasj.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig. Zijn verhaal komt erop neer dat hij midden in de nacht stomtoevallig en uit het niets een levensgevaarlijke en nog nooit in Nederland aangetroffen mijn te zien krijgt, dat hij die mijn dan ook nog mag filmen en dat hij daarbij allerlei specifieke en zeer belastende informatie te horen krijgt. Diezelfde mijn is namelijk een week later bij een filiaal van de Poolse supermarktketen Biedronka aangetroffen. Vervolgens zou verdachte zonder enig doel genoemde termen zijn gaan googelen en zou hij ‘voor de grap’ C4 hebben aangeboden, wetende dat hij niet kon leveren als iemand wilde afnemen.
Deze verklaring hangt van zoveel toevalligheden en onaannemelijkheden aan elkaar dat de rechtbank ervan uit gaat dat die verklaring is afgelegd om de werkelijkheid te verbloemen. De rechtbank stelt de verklaring van verdachte daarom als ongeloofwaardig terzijde. Dit betekent dat verdachte geen geloofwaardige verklaring heeft kunnen geven die de bewijsconstructie aantast.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de Claymore mijn voorhanden heeft gehad.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van parketnummer 16/163462-21:
hij op 27 maart 2021 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om enig goed/geldbedrag, toebehorend aan [benadeelde partij 1] [90 jaar oud] en/of [benadeelde partij 2] [84 jaar oud], weg te nemen in/uit een woning gelegen aan [adres] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden, door:
- zich in donkere kleding en met gezichtsbedekking en vergezeld van één of meer wapens naar die woning te begeven;
- bij de deur van bovengenoemde woning aan te bellen en vervolgens;
- nadat die [benadeelde partij 1] de deur een klein stukje had open gedaan de deur met kracht open te duwen en die [benadeelde partij 1] met kracht met de deur te raken en;
- de armen (met daarin een voorwerp) in een hoek van 90 graden naar voren gericht te houden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 15/116849-21 subsidiair:
hij op 30 april 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad aan [benadeelde partij 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (gecompliceerde) kaakbreuken met zenuwletsel, heeft toegebracht door die [benadeelde partij 3] meermalen met kracht in het gezicht te slaan/stompen.
Ten aanzien van parketnummer 15/340453-21:
hij op 21 juni 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een antipersoneelsmijn (type Claymore), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 15/234997-21:
Feit 1:
hij op 31 juli 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk [benadeelde partij 4] , mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "kankerhoer" en door meermaals in haar richting te spugen.
Feit 2:
hij op 31 juli 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk [benadeelde partij 5] , in het openbaar, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

4.1.
Beroep op noodweer
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat ten aanzien van het onder parketnummer 15/116849-21 ten laste gelegde feit sprake is geweest van noodweer. Zowel aangever als verdachte verklaren dat ze ruzie hadden en dat dit tot een gevecht is gekomen waarbij zij elkaar hebben geslagen. Verdachte stelt dat aangever als eerste uithaalde en dat hij aangever vervolgens uit reflex een paar stoten heeft gegeven om zichzelf te verdedigen.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Bovendien is niet voldaan aan de voor noodweer geldende vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verweren tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Uit de aangifte en de verklaringen van getuige [getuige] blijkt dat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door – via de telefoon van getuige [getuige] – te vragen of aangever naar buiten wilde komen. Verdachte geeft weliswaar aan dat het zijn bedoeling was om de ruzie met aangever uit te praten, maar zowel door aangever als getuige [getuige] is direct en consistent verklaard dat verdachte gelijk begon met slaan. De verklaring van verdachte dat juist aangever gelijk uithaalde, vindt geen enkele steun in het dossier. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
4.2.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 16/163462-21:
poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van parketnummer 15/116849-21 subsidiair:
zware mishandeling.
Ten aanzien van parketnummer 15/340453-21:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Ten aanzien van parketnummer 15/234997-21:
feiten 1 en 2: telkens: eenvoudige belediging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, met daarbij de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
6.2.
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is verzocht de zaak aan te houden om de Raad de kans te geven om de alternatieven voor een onvoorwaardelijke PIJ te onderzoeken. Verdachte wil graag de kans krijgen om de noodzakelijke behandeling te volgen buiten de JJI.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Feiten
Binnen drie weken nadat de enkelband van verdachte is verwijderd, heeft hij samen met zijn mededader geprobeerd een overval te plegen op een woning. Zij hebben daartoe ’s avonds aangebeld bij de desbetreffende woning en de deur met kracht opengeduwd toen de negentigjarige aangever deze opende. Dankzij het kordate optreden van aangever, die met een schoenlepel in de richting van de mededader sloeg toen deze de woning wilde betreden, kon aangever de voordeur sluiten, waarna verdachte en zijn mededader zijn gevlucht.
Door het uitgeoefende geweld is de negentigjarige aangever niet alleen gewond geraakt aan zijn hoofd en hand, maar zijn hij en zijn echtgenote (84 jaar oud) erg geschrokken van wat hen is overkomen in hun eigen woning, waar zij zich juist veilig zouden moeten voelen. Het feit dat de bewoners op hoge leeftijd zijn en dit nog hebben moeten meemaken maakt het delict zeer ernstig. Verdachte en zijn mededader hebben bij hun handelen blijkbaar geen moment stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers en zich alleen laten leiden door hun eigen behoefte aan ‘snel’ geld.
Een maand later heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Verdachte was boos op aangever omdat aangever bij zijn nichtje (toen de vriendin van verdachte) in bed zou hebben gelegen. Verdachte heeft via de telefoon van zijn toenmalige vriendin gevraagd of aangever naar buiten wilde komen en hem vervolgens verschillende vuistslagen in het gezicht gegeven. Aangever heeft daardoor onder andere een gebroken kaak en (mogelijk blijvend) zenuwletsel opgelopen. Daarnaast volgt uit de vordering tot schadevergoeding dat aangever sinds de gebeurtenis kampt met angst- en onveiligheidsgevoelens en last heeft van herbelevingen. Ter terechtzitting hebben de vader en de stiefvader van aangever naar voren gebracht dat de mishandeling nog steeds veel impact heeft op aangever en de rest van de familie. Daar komt bij dat verdachte het zusje van aangever op haar werk heeft beledigd en, toen haar manager haar wilde helpen, hij ook haar heeft beledigd door haar uit te schelden en in haar richting te spugen. De rechtbank rekent verdachte dit zeer aan.
Nog geen twee maanden later maakt verdachte een filmpje van een antipersoneelsmijn en biedt vervolgens explosief materiaal aan op snapchat. Een week later wordt deze mijn gevonden bij een Poolse supermarkt in Beverwijk. Hoewel verdachte zelf niet in verband wordt gebracht met deze (mislukte) aanslag, laat het wel zien in wat voor zorgelijk netwerk verdachte zich begeeft. Bovendien gaat het om een mijn die, in ieder geval sinds 1987, niet eerder in Nederland is aangetroffen en levensgevaarlijk is. Bij ontploffing zou dat voor de omstanders in een straal van honderd meter, ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben.
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek dus schuldig gemaakt aan vijf ernstige feiten, die niet alleen bij de slachtoffers zelf, maar ook in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onveiligheid en angst opleveren.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 maart 2022, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren;
- het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia, gedateerd 24 maart 2022 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, en [kinder- en jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater (hierna: de dubbelrapportage);
- het over verdachte uitgebrachte rapport van de jeugdreclassering (hierna: het reclasseringsrapport), gedateerd 7 april 2022, opgesteld door [jeugdreclasseerder] , jeugdreclasseerder bij de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), in overleg met gedragsdeskundige [gedragsdeskundige] ;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport (hierna: raadsrapport), gedateerd 11 april 2022, van [raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoekers verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De dubbelrapportage houdt, kort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een verstoorde sociaal-emotionele ontwikkeling, waarin een normoverschrijdende-gedragsstoornis met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken wordt gezien. Zijn gedragsrepertoire imponeert niet als uitgerijpt. Zijn persoonlijkheid is nog niet verhard, maar er kan wel gesproken worden van een zorgelijke tendens waarin al enkele psychopathische trekken worden onderscheiden. Daarnaast is sprake van een andere gespecificeerde aandachtdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis. Op gedragsniveau wordt een diversiteit aan antisociale gedragingen met beperkt ontwikkelde regulerende functies en een verhoogde spanningsbehoefte gezien. Tevens wordt een narcistische dynamiek gezien met een versterkte neiging tot overschreeuwen en willen imponeren als overdekking van een gebrekkig zelfgevoel. Binnen deze narcistische dynamiek wordt de ander (met name in intieme relaties) tot een ‘narcistisch verlengstuk’ gemaakt, om het gebrekkige zelfgevoel te ondersteunen, met een versterkte behoefte de ander te controleren. Tevens is verdachte hierdoor gevoelig voor aanzien en status, wat zich uit in een zekere geldingsdrang. Een potentiële bedreiging van het zelfgevoel (krenking) zal worden vermeden, dan wel onschadelijk gemaakt worden, zo nodig met agressie. Dit alles leidt tot het beeld van een jongeman die egocentrisch in het leven staat, een hang heeft naar directe behoeftebevrediging, met beperkingen in de regulerende functies van met name de impulscontrole, en waarbij het geweten en de empathische vermogens onvoldoende zijn ontwikkeld.
De vastgestelde pathologie, vervat in bovengenoemde stoornissen, kent een vroege aanvang en het daarmee samenhangende gedragspatroon is duurzaam van aard. Het wordt dan ook aannemelijk geacht dat de beschreven psychopathologie verdachte ten tijde van de onder parketnummers 15/116849-21 en 15/234997-21 ten laste gelegde feiten (zware mishandeling en belediging) heeft beïnvloed en hem daarmee in enige mate heeft beperkt in zijn keuzevrijheid. De onderzoekers adviseren daarom verdachte deze feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van het voorhanden hebben van een antipersoneelsmijn en de poging tot woningoverval zien onderzoekers daarentegen geen doorwerking van de pathologie op het handelen van verdachte.
Verdachte was meerderjarig ten tijde van het tenlastegelegde mijnbezit en de beledigingen. De hiervoor beschreven ontwikkeling, waarin voornamelijk onrijpe kanten worden gezien en de pathologie nog niet is geconsolideerd in de persoonlijkheid, geven aanleiding om voor deze feiten te adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het risico op gewelddadig recidivegedrag wordt als hoog ingeschat. Behandeling van de psychopathologie van verdachte kan het risico op toekomstig gewelddadig dan wel ander antisociaal gedrag, verminderen. De behandeling dient zich te richten op de sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte om de huidige negatieve identiteitsontwikkeling om te buigen. Gelet op de psychopathologische trekken bij verdachte, bestaat het risico op schijnaanpassing, waardoor sprake moet zijn van een langer durende behandeling. Inherent aan de vastgestelde psychopathologie zal adequate behandeling leiden tot frustraties en mogelijk acting-out. Een ambulante, poliklinische setting zal bij verdachte onvoldoende zicht creëren op de complexiteit van zijn psychopathologie. Verdachte zal in een dergelijk kader slechts in staat zijn zich kortdurend en oppervlakkig aan te passen aan de gestelde eisen. Daar komt bij dat in de afgelopen jaren elk ambulant ingrijpen niet de gewenste gedragsverandering heeft kunnen bewerkstelligen. Ook de meest vergaande maatregelen in het strafrechtelijk kader, met elektronische controle, zijn niet effectief gebleken. De complexe problematiek waardoor een lange behandelduur te verwachten is, in combinatie met een hoog risico op recidive, maakt dat onderzoekers adviseren bovengenoemde behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te laten leggen. Behandeling in een minder stringent kader zoals dat van een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal onvoldoende toereikend zijn om tot een blijvende gedragsverandering bij verdachte te komen.
[GZ-psycholoog] en [kinder- en jeugdpsychiater] hebben de bevindingen ter terechtzitting onderschreven en daarop – desgevraagd – het volgende aangevuld:
Voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel dient sprake te zijn van motivatie en een redelijk inzicht in de problematiek. Dat wordt onvoldoende gezien bij verdachte. Verdachte geeft sociaal wenselijke antwoorden en probeert de hulpverlening te bespelen. Zo probeert hij onder de PIJ-maatregel uit te komen. Verwacht wordt dat verdachte zich zal onttrekken aan de behandeling als het te dichtbij komt. Behandeling in een ambulant kader en/of een vrijwillige opname wordt afgebroken als er sprake is van agressie (acting-out). Daarbij ligt de frequentie van een ambulante behandeling te laag om daadwerkelijk tot verandering te komen. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is daarom onvoldoende kansrijk. Daar komt bij dat, hoewel dat lastig in te schatten is, de verwachting is dat de behandeling langer gaat duren dan de twee jaar die in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan worden opgelegd. Bovendien is er geen residentiële setting die voldoende kaders biedt voor de antisociale gedragsproblematiek van verdachte. Verdachte heeft strikte structuur nodig om tot de kern van zijn problematiek te komen.
Met de verdediging constateert de rechtbank dat er een aantal feitelijke onjuistheden in het rapport staan, maar deze zijn niet van zodanig gewicht dat dit de in het rapport getrokken conclusies aantast. De rechtbank is van oordeel dat de dubbelrapportage naar inhoud en totstandkoming voldoet aan maatstaven van zorgvuldigheid en motivering en daarom gebruikt kan worden voor de beoordeling.
Het reclasseringsrapport houdt, kort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Het beeld dat in de dubbelrapportage van verdachte wordt geschetst is herkenbaar voor de JBRA. De JBRA heeft in de afgelopen anderhalf jaar echter gezien dat verdachte, binnen een gestructureerde setting, in staat is om te reflecteren op zijn gedrag en dan ook de intentie uitspreekt om het anders te willen. Het ontbreekt hem nog aan doorzettingsvermogen en vaardigheden om deze intentie blijvend om te zetten in ander gedrag. Wanneer de externe kaders en het strakke toezicht zoals de enkelband wegvallen, is hij daarom opnieuw gaan recidiveren. De dubbelrapportage geeft een helder advies over de individuele behandeling die ingezet kan worden om het risico op toekomstig gewelddadig gedrag te verminderen. Het kader van de onvoorwaardelijke PIJ vindt de JBRA echter een grote stap, omdat er niet eerder behandeling is aangeboden waarvan verdachte heeft kunnen profiteren. Daarnaast is de PIJ-maatregel een uiterst middel. De JBRA heeft daarom gezocht naar een minder ingrijpend alternatief zoals een woongroep voor forensische jongeren. Er is een kennismaking geweest met MultiPlusZorg (hierna ook: MPZ) in [plaats] . Verdachte zou hier vanaf begin mei 2022 terecht kunnen. Dagbesteding kan dan worden opgepakt door een samenwerking met het ROC TOP. Verdachte heeft aangegeven graag weer naar school te willen. Mocht dat niet meteen starten, dan is er dagbesteding in de vorm van vrijwilligerswerk mogelijk, waarin materialen worden opgeknapt voor ze naar derdewereld landen gaan. Op de groep is daarnaast 24 uur per dag begeleiding aanwezig.
Wanneer verdachte langdurig in de JJI verblijft, wordt juist een risico gezien op het verder ontwikkelen van zijn antisociale kenmerken vanwege de jongeren waartussen hij verblijft. De JBRA adviseert de rechtbank daarom te overwegen verdachte een laatste kans te geven met strakke voorwaarden in een voorwaardelijk PIJ-kader, waarbij de volgende voorwaarden belangrijk worden geacht:
- een weekschema en een avondklok vanaf 19:00 uur, gemonitord door elektronische controle zolang de JBRA dat nodig acht en waarbij de tijden door de JBRA worden bepaald;
- wonen bij MultiPlusZorg te [plaats] ;
- behandeling volgen bij de Forensische Formatie of een vergelijkbare organisatie;
- dagbesteding in de vorm van een mbo-opleiding, en wanneer dit nog niet kan starten in de vorm van vrijwilligerswerk bij MPZ;
- een contactverbod met de slachtoffers en mededaders.
[jeugdreclasseerder] heeft dit advies ter terechtzitting onderschreven en daarop het volgende aangevuld:
Feit is dat er geen residentiële setting bestaat die hetzelfde kader biedt als de JJI. Het is wel zo dat het beter ging met verdachte in de periode dat hij zijn enkelband had. Ondanks dat het leren omgaan met vrijheden moeizaam verliep en dit frustratie bij verdachte opleverde, is hij in staat gebleken om in een korte periode te herstellen, in contact te blijven met [jeugdreclasseerder] en de IFA-coach en daarover in gesprek te gaan. Verdachte is gemotiveerd om de nodige behandeling te volgen. De JBRA wil deze positieve ontwikkelingen stimuleren. Verdachte kan niet naar huis omdat hem daar niet de structuur geboden kan worden die hij nodig heeft. De stap naar een langdurige PIJ behandeling is echter te groot, zeker omdat verdachte nooit eerder behandeling heeft gehad.
Het raadsrapport houdt, kort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
De Raad vindt het nodig dat verdachte voor langere tijd fors in zijn vrijheden wordt beperkt om herhaling te voorkomen. Voordat verdachte opbouw van vrijheden krijgt, zal hij eerst meer grip moeten krijgen op zijn impulsiviteit en moeten leren nadenken voordat hij handelt. Hij ziet niet altijd in dat wat hij doet grensoverschrijdend is, of hij handelt er in ieder geval niet naar. Daar heeft hij hulp bij nodig.
De Raad kan zich vinden in het hoge risico op zowel instrumentele als reactieve agressie dat uit de dubbelrapportage naar voren komt. De Raad ziet echter nog wel twee beschermende factoren die in de dubbelrapportage niet aan bod komen. Verdachte heeft vanaf juli 2020 één en dezelfde jeugdreclasseerder gehad, met wie hij een goede samenwerkingsrelatie heeft opgebouwd. Dit is niet voldoende gebleken om de recidive te verminderen, maar blijft wel een zeer waardevolle component in het laten slagen van een komend traject. Verdachte zal zich naar verwachting ook voegen naar een andere jeugdreclasseerder, net als naar de nog in te zetten verdere hulpverlening. Daarnaast ziet de Raad het feit dat verdachte, met veel controle, ook positief gedrag kan laten zien en kan optrekken met pro-sociale contacten om hem heen, als een beschermende factor.
De Raad kan zich vinden in de behandeldoelen die in de dubbelrapportage worden genoemd, maar vraagt zich af of deze behandeldoelen alleen kunnen worden behaald binnen een onvoorwaardelijke PIJ. De Raad schat in dat de observatiesetting heeft bijgedragen aan het sociaal-wenselijke gedrag en het narcistisch pantser dat door de rapporteurs wordt gezien. De jeugdreclasseerder ziet namelijk wel degelijk situaties waarin verdachte oprechte schuld- en schaamtegevoelens lijkt te hebben en in enige mate kan reflecteren op zijn eigen gedrag en keuzes. Tevens wordt in de dubbelrapportage gesteld dat een ambulante, poliklinische setting onvoldoende is en dat elk ambulant ingrijpen van de afgelopen jaren niet de gewenste gedragsverandering heeft kunnen bewerkstellen. De rapporteurs stellen dat de meest vergaande maatregelen in het strafrechtelijk kader, met elektronische controle, niet effectief bleken. Het ambulant ingrijpen van de afgelopen jaren heeft echter nooit behandeling behelst. Omdat verdachte nooit eerder behandeling is geboden, is het niet te voorspellen hoe lang het duurt voordat verdachte de behandeling oppakt. Anderzijds kan gesteld worden dat er sprake is van forse problematiek die in de afgelopen 18 jaar is ontstaan en die nooit is bijgestuurd. Het kost tijd om dit proces te keren.
De Raad vindt het in het belang van de ontwikkeling van verdachte en in het belang van de veiligheid van zowel verdachte als van de maatschappij, dat hij de intensieve begeleiding/sturing en behandeling krijgt die nodig is om de kans op herhaling zoveel mogelijk te verkleinen en de ontwikkelingsbedreiging zoveel mogelijk weg te nemen. De Raad vindt een residentiële setting met behandeling en veel toezicht en controle belangrijk, maar zou graag zien dat er mogelijkheden zijn om dit binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ met plaatsing bij een jeugdhulpaanbieder vorm te geven. Verdachte heeft nooit eerder een kans gekregen binnen een dergelijke setting.
Het plan dat er nu vanuit de JBRA ligt, is niet waterdicht en vraagt veel doorzettingsvermogen en wilskracht van verdachte, iets wat hij eerder heeft laten zien onvoldoende te hebben.
De Raad zou graag de tijd krijgen om te onderzoeken of er een residentiële vorm buiten de JJI is, waar wonen en behandelen onder één dak wordt geboden en welke voorwaarden daaraan gekoppeld kunnen worden. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan het Forensisch Centrum voor Adolescenten (hierna: FCA) te [plaats] of [plaats] .
[naam] heeft dit advies ter terechtzitting onderschreven en daarop het volgende aangevuld:
De Raad staat sceptisch tegenover het plan van de jeugdreclassering om verdachte in [plaats] te plaatsen. De FCA’s liggen buiten de regio en bieden behandeling voor jongeren met een voorwaardelijke PIJ. Dit betreft echter wel open voorzieningen, waardoor er veel bijzondere voorwaarden nodig zijn. De Raad heeft onvoldoende tijd gehad om uit te zoeken of deze mogelijkheden in het belang van verdachte zouden kunnen zijn. Ook na de beantwoording van de vragen door de deskundigen is de Raad intern niet op één lijn gekomen over het PIJ-advies. De Raad adviseert daarom de zaak aan te houden en de jeugdreclassering en de Raad meer tijd te geven om de alternatieve mogelijkheden voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te onderzoeken.
Conclusies rechtbank
Aanhoudingsverzoek
De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak, omdat de rechtbank zich voldoende voorgelicht acht om een beslissing te kunnen nemen over de straf en maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank ziet – met de officier van justitie, de verdediging en de deskundigen – in de persoonlijkheid van de dader grond om ten aanzien van de onder parketnummers 15/234997-21 en 15/340453-21 bewezen verklaarde feiten toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht ex artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte was ten tijde van het plegen van deze feiten weliswaar achttien jaar oud, maar op basis van de adviezen van de PO-rapporteurs, de jeugdreclassering en de Raad is gebleken dat de ontwikkeling van verdachte nog niet is voltooid. Hij laat nog een zekere naïveteit zien en beseft niet altijd wat hij met zijn stoere uitlatingen teweegbrengt.
Deze omstandigheden maken dat toepassing van het adolescentenstrafrecht passender is bij de ontwikkelingsfase waarin verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van deze feiten.
Overige feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de strafmaat
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de LOVS oriëntatiepunten en de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Ten voordele van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte de afgelopen anderhalf jaar in contact is gebleven met de jeugdreclassering en zijn IFA-coach en dat hij aangeeft gemotiveerd te zijn voor behandeling.
Verder neemt de rechtbank in acht dat de zware mishandeling en de beledigingen hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend gelet op doorwerking van de bij hem geconstateerde stoornissen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op dit punt over en maakt die tot de hare.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank mee dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, waaronder een overval en wapenbezit. Verdachte heeft daarvoor een deels voorwaardelijke straf gekregen, maar het is hem niet gelukt om zich aan de voorwaarden te houden. Kort nadat verdachte in het kader van de destijds opgelegde bijzondere voorwaarden meer ruimte kreeg doordat zijn enkelband werd verwijderd, is hij opnieuw de fout in gegaan. Vervolgens heeft hij zich in slechts vijf maanden tijd schuldig gemaakt aan vijf ernstige strafbare feiten. Verdachte lijkt echter het laakbare van zijn handelen niet in te zien. Verdachte heeft ter terechtzitting meermaals aangegeven dat de situaties die ten grondslag lagen aan de bewezen verklaarde feiten hem ‘toevallig overkomen’ en lijkt weinig inzicht te hebben in de gevolgen die deze feiten voor zowel de slachtoffers als de maatschappij hebben.
Jeugddetentie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 211 (tweehonderdelf) dagen moet worden opgelegd. Dit is overeenkomstig de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De duur van de jeugddetentie is lager dan door de officier van justitie is geëist. Daarmee wil de rechtbank geen afbreuk doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten, maar voorkomen dat de behandeling van verdachte nog langer op zich laat wachten. Gelet op de ernst en complexiteit van de problematiek waarmee verdachte kampt, in samenhang met het gegeven dat hij inmiddels bijna 19 jaar oud is en er nog een voorwaardelijke straf tenuitvoergelegd moet worden, acht de rechtbank het van belang dat die behandeling zo spoedig mogelijk van start kan gaan.
PIJ-maatregel
Om te kunnen beoordelen of aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan, zal de rechtbank hierna de criteria van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht uiteenzetten.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van de dubbelrapportage komt de rechtbank tot het oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank neemt het oordeel van de deskundigen over en maakt dat tot het hare.
De rechtbank is verder van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Uit de dubbelrapportage en de raadsrapportage, alsook uit de ter terechtzitting gegeven toelichtingen, komt namelijk naar voren dat er sprake is van een hoog recidiverisico voor gewelddadige delicten. Daar komt bij dat het verdachte tijdens eerdere schorsingen niet is gelukt om zich aan de voorwaarden te houden en geen strafbare feiten te plegen. Het hoge recidiverisico vraagt om een klinische setting met een hoog beveiligingsniveau en een met strikte waarborgen omgeven verlofregime.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is. Uit de adviezen van de deskundigen blijkt dat de complexe problematiek van verdachte een langdurige, intensieve en klinische behandeling vereist. De deskundigen hebben oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte overwogen, maar niet haalbaar geacht. Volgens de deskundigen is inherent aan de vastgestelde psychopathologie dat adequate behandeling zal leiden tot frustraties, fysieke dan wel verbale agressie en acting-out. De verwachting is dat verdachte in een ambulante, poliklinische setting slechts in staat zal zijn om zich kortdurend en oppervlakkig aan te passen aan de gestelde eisen, waardoor met de behandeling niet tot de kern van de problematiek kan worden gekomen. Behandeling in een minder streng kader, zoals dat van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zal volgens de deskundigen onvoldoende toereikend zijn om tot een blijvende gedragsverandering van verdachte te komen.
De rechtbank vindt het advies van de deskundigen over het behandelregime goed gemotiveerd en begrijpelijk. De rechtbank neemt dit advies dan ook over. Duidelijk is dat de intensiteit van de behandeling die verdachte nodig heeft, in combinatie met het noodzakelijke veiligheidsniveau, alleen in een JJI kan worden geboden. Om de kans van slagen van een behandeling zo groot mogelijk te maken, acht de rechtbank de oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dan ook noodzakelijk en onontkoombaar.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.1. De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder parketnummer 15/116849-21 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft het gevorderde bedrag ter terechtzitting gewijzigd, in die zin dat de reiskosten met € 19,04 worden verminderd, zodat de vordering tot schadevergoeding in totaal €2.670,88 bedraagt.
7.1.2. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van het totale verzochte bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.3. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. Indien de rechtbank het noodweer verweer niet volgt en toch tot een veroordeling komt, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.1.4. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde en niet betwiste materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/116849-21 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit. De vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/116849-21 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 20 oktober 2020 in de zaak met parketnummer 15-254816-19 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, verdachte ter zake van onder meer diefstal met geweld en wapenbezit veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vijf maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en zich gedurende de proeftijd blijft houden aan diverse bijzondere voorwaarden.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 28 oktober 2020 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 4 november 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 77a, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 266, 302, 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 15/116849-21 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
211 (tweehonderdelf) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.670,88(zesentwintighonderdzeventig euro en achtentachtig cent) bestaande uit € 170,88 (honderdzeventig euro en achtentachtig cent) voor de materiële en € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.670,88, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 (nul) dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-254816-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van
5 (vijf) maanden,opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland van 20 oktober 2020.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.C. Oosterbroek, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. G. Drenth, kinderrechter, en mr. T. Fuchs, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Jense,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2022.
Mr. T. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.