ECLI:NL:RBNHO:2022:4197

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
C/15/324016 / JU RK 22-29
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2022 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderen, die een belaste achtergrond hebben, verblijven momenteel bij pleegouders, maar deze kunnen de zorg niet langer dragen. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (GI) heeft een nieuw perspectief biedend pleeggezin in het vizier, en de rechtbank acht het noodzakelijk om de uithuisplaatsing te verlengen om het matchingstraject met dit projectgezin voort te zetten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van de kinderen, ondanks hun liefdevolle intenties, niet in staat zijn om de benodigde stabiliteit en zorg te bieden. De moeder kampt met psychiatrische problemen die haar vermogen om een veilige omgeving te creëren ondermijnen, terwijl de vader onvoldoende inzicht heeft in de behoeften van de kinderen en niet openstaat voor hulpverlening. De pleegouders hebben aangegeven dat zij de zorg niet langer kunnen dragen, wat de noodzaak voor een nieuwe plaatsing onderstreept.

De rechtbank heeft de ouders aangemoedigd om betrokken te blijven bij de ontwikkelingen van de kinderen en om te onderzoeken of de omgang kan worden uitgebreid. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 28 februari 2023, met de nadruk op het belang van een stabiele en veilige omgeving voor de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/324016 / JU RK 22-29
Datum uitspraak: 4 mei 2022
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N.J.M. Plat, kantoorhoudende te Den Helder,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 25 februari 2022;
- de brief, met bijlagen, van de GI, ingekomen op 11 april 2022;
- de brief van mr. Plat van 12 april 2022, ingekomen op 12 april 2022.
1.2.
Op 14 april 2022 heeft de meervoudige kamer de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- [minderjarige 1] , die voorafgaand aan de zitting apart met de voorzitter heeft gesproken;
- de moeder, bijgestaan door mr. N.J.M. Plat;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
- [pleegvader] (hierna pleegvader).
1.3.
Opgeroepen en – na afbericht – niet verschenen is:
- de vader.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
2.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de pleegouders.
2.3
Bij beschikking van 28 februari 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (nadat zij voorlopig onder toezicht waren gesteld op 19 februari 2020) onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 februari 2022 tot 28 februari 2023.
2.4
De kinderen zijn op 19 februari 2020 middels een spoedmachtiging uit huis geplaatst bij de gezaghebbende vader. Vervolgens is bij beschikking van 28 februari 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van de kinderen bij de gezaghebbende vader tot uiterlijk 28 mei 2020. Daarna zijn de kinderen weer bij de moeder gaan wonen, waar zij op 26 juni 2020 opnieuw middels een spoedmachtiging uit huis zijn geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Bij beschikking van 9 juli 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 februari 2022, tot 5 mei 2022, onder aanhouding van het overige verzochte.

3.Het verzoek

3.1.
In het verzoekschrift van 5 januari 2022 heeft de GI verzocht de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De beslissing op dit verzoek is op 25 februari 2022 deels aangehouden, omdat de GI ter zitting van 25 februari 2022 heeft betoogd dat zij van mening is dat de ouders [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu en in de toekomst niet kunnen bieden wat zij nodig hebben. De kinderen wonen daarom bij de pleegouders. Omdat de huidige pleegouders met pensioen gaan, heeft de GI een mogelijk projectgezin gevonden waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terechtkunnen. De kinderrechter heeft hierop besloten dat het van groot belang is dat het perspectiefbesluit nader wordt onderbouwd en wordt getoetst door een meervoudige kamer van de rechtbank, temeer nu er een nieuwe plek voor de kinderen gevonden moet worden.
3.2.
De GI handhaaft het resterende deel van het verzoek en legt daaraan, samengevat, het volgende ten grondslag. De GI blijft bij het standpunt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het beste kunnen opgroeien in een pleeggezin. Hoewel de ouders het beste voor hebben met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zijn zij onvoldoende in staat om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bieden wat zij nodig hebben. De moeder kan gezien haar onstabiele, impulsieve persoonlijkheid en de terugvallen in haar psychische gezondheid geen stabiele basis bieden voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader ziet onvoldoende in wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun zware rugzakjes nodig hebben. De vader is zeer wisselend in zijn contact met de GI en staat niet open voor hulpverlening, terwijl alle betrokkenen het er over eens zijn dat hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is.
De ouders kunnen in de vorm van omgang met de kinderen wel een belangrijke rol blijven spelen.
3.3.
De GI heeft ter zitting aangevuld dat het beoogde projectgezin nog steeds open staat voor opname van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun gezin. Er zijn sinds de vorige zitting echter geen stappen meer gezet, omdat er eerst duidelijkheid moet komen over het perspectief van de kinderen. Indien de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd, zal het matchingstraject voor de plaatsing van de kinderen in het projectgezin worden voortgezet.

4.Het standpunt van [minderjarige 1]

4.1.
heeft tijdens het gesprek met de voorzitter naar voren gebracht dat zij het naar haar zin heeft bij de pleegouders. [minderjarige 1] zou graag bij de pleegouders willen blijven, maar zij weet dat de pleegouders niet voor haar kunnen blijven zorgen. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij graag wat meer omgang zou willen met de ouders.

5.Het standpunt van de belanghebbenden

5.1.
Blijkens de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting staat de moeder achter de verzochte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling. Hoewel de moeder de kinderen het liefste bij zich zou willen hebben, realiseert zij zich ook dat haar psychiatrische problematiek daaraan in de weg staat. Op dit moment gaat het redelijk goed met de moeder. De moeder zou graag zien dat de omgang wordt uitgebreid. De moeder heeft momenteel slechts één uur begeleide omgang per maand. Dit is zo kort dat het moeilijk is om überhaupt enige moederrol te vervullen. Bovendien zou de moeder van zowel de pleegouders als de GI graag meer informatie over de kinderen willen hebben, zodat zij tijdens de omgang beter bij de kinderen kan aansluiten.
De moeder had het de kinderen gegund om bij de vader geplaatst te worden, omdat zij dan bij familie opgroeien. De moeder begrijpt niet waarom de vader niet meewerkt aan het door de GI gevraagde veiligheidsonderzoek. De moeder vindt dat echt een gemiste kans voor de kinderen. Voor wat betreft de plaatsing van de kinderen in een pleeggezin merkt de moeder op dat zij het voor de kinderen heel erg vindt dat zij niet in het huidige pleeggezin kunnen blijven omdat zij het daar goed hebben. Het is de moeder ter zitting gebleken dat de pleegouders inmiddels kennis hebben gemaakt met het projectgezin. De moeder vindt het heel erg fijn dat de pleegouders zo betrokken zijn bij de kinderen, maar zou zelf ook graag meer bij dit traject betrokken willen worden.
5.2.
De vader heeft ter zitting op 25 februari 2022 aangegeven dat hij zich niet kan vinden in het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing. Het klopt dat hij drie of vier jaar geleden heeft aangegeven dat hij de kinderen niet kon opvangen. De vader is van mening dat de situatie nu is veranderd. Zo heeft hij inmiddels een groter huis en een andere baan, waardoor hij meer thuis zal zijn. De vader vindt dat hij geen kans heeft gekregen om te laten zien dat hij fulltime voor de kinderen kan zorgen.
Door de vader is niet meer gereageerd op de brief van de GI, ingekomen bij de rechtbank op 11 april 2022. Voorts is vader niet op 14 april 2022 ter zitting verschenen om zijn standpunt nader toe te lichten.
5.3.
De pleegvader heeft ter zitting naar voren gebracht dat het op zich goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen hebben wel een behoorlijk trauma en dat vergt veel van hun opvoeding. De pleegouders zijn inmiddels op leeftijd en merken dat hun flexibiliteit afneemt. De pleegouders gunnen de kinderen jongere ouders. Daarom kunnen de kinderen niet verder opgroeien bij de pleegouders. De kinderen mogen wel bij de pleegouders blijven totdat zij definitief kunnen doorstromen naar een plek waar zij wel duurzaam kunnen opgroeien. De pleegouders hebben kennis gemaakt met het projectgezin dat de GI op het oog heeft. Het gezin bestaat uit twee ouders, waarvan een ouder pedagogisch is geschoold, en twee kinderen. Het zou fijn zijn als de kinderen in de zomervakantie de overstap naar dit projectgezin kunnen maken.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
6.2.
De rechtbank heeft in de beschikking van 25 februari 2022 reeds overwogen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door hun belaste verleden veel vragen van hun opvoeders. Zij hebben daarom een stabiele en veilige plek nodig waar zij emotioneel ondersteund worden.
De moeder is, ondanks haar liefdevolle verhouding met de kinderen, door haar psychiatrische problematiek onvoldoende in staat gebleken om structureel en zonder onderbrekingen deze veilige en stabiele plek te bieden.
Ook voor een plaatsing van de kinderen bij de vader ziet de rechtbank onvoldoende ruimte. De vader ziet onvoldoende in wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben en blijft zijn eigen belang vooropstellen. De vader is ambivalent in het aanvaarden van hulpverlening en is onvoldoende betrouwbaar gebleken in het nakomen van afspraken. Verder heeft vader onvoldoende stappen ondernomen om aan te tonen dat het hem zou lukken om voldoende tijd voor de kinderen vrij te maken en de zorg volledig op zich te nemen.
6.3.
De kinderen verblijven op dit moment bij de pleegouders en het gaat hier goed met hun. De pleegouders bieden de kinderen een veilig en stabiel thuis en de kinderen krijgen de emotionele ondersteuning die zij nodig hebben. De pleegouders hebben echter aangegeven dat zij de zorg van de kinderen niet lang meer kunnen dragen. De GI is daarom op zoek gegaan naar een nieuw perspectief biedend pleeggezin. Er is mogelijk een geschikt projectgezin gevonden. Het projectgezin woont in [plaats] en bestaat uit twee ouders en twee kinderen, waarbij één van de ouders pedagogisch is geschoold, wat goed lijkt aan te sluiten bij de problematiek van de kinderen. De pleegouders zijn nauw betrokken bij het matchingstraject en hebben reeds kennis gemaakt met het projectgezin. De rechtbank acht een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk om de plaatsing bij de pleegouders te continueren en het matchingstraject met het projectgezin voort te zetten.
6.4.
De rechtbank merkt hierbij op dat de ouders altijd de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen blijven. In dat kader acht de rechtbank het van belang dat de ouders betrokken worden bij de ontwikkelingen van de kinderen en dat onderzocht dient te worden of, volgens de uitdrukkelijke wens van [minderjarige 1] , de omgang uitgebreid kan worden. Daarnaast vindt de rechtbank het belangrijk dat de ouders betrokken worden bij het matchingstraject, zodat de ouders de kinderen emotionele toestemming kunnen geven voor een eventuele verhuizing naar het projectgezin.
6.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 28 februari 2023.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats]
in een voorziening voor pleegzorg tot 28 februari 2023;
7.2.
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. van Weely, voorzitter, mr. G.A.M. van Dijk, mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Schoonewil, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.