2.2.Afwikkeling huwelijkse voorwaarden (en verdeling eenvoudige gemeenschap)
2.2.1.Partijen zijn met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Deze huwelijkse voorwaarden luiden – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 1: Partijen sluiten elke gemeenschap van goederen uit.
Artikel 13 lid 1: Bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding (…) zal tussen partijen worden afgerekend zoals in de hierna volgende leden is bepaald.
Artikel 13 lid 2: Partijen zijn verplicht om de vermeerdering van hun vermogens die heeft plaatsgevonden tijdens het huwelijk (…) te delen. De vermeerdering of vermindering van het vermogen van een echtgenoot wordt vastgesteld door van de waarde van het eindvermogen de waarde van het stamvermogen af te trekken, met dien verstande dat bij deze berekening het stamvermogen (…) zal worden verminderd met de volgende percentages al naar gelang het huwelijk langer heeft geduurd:
- na vijf jaar gerekend vanaf de datum van huwelijksvoltrekking: met tien procent (10%) (…)
Artikel 13 lid 1 onder a: Het eindvermogen bestaat uit de goederen en schulden die een echtgenoot heeft op het tijdstip dat het verzoekschrift tot echtscheiding (…) is ingediend (…).
Artikel 13 lid 1 onder b: De goederen worden gewaardeerd naar het tijdstip genoemd in lid 3. (…)
Artikel 13 lid 4 onder a: Het stamvermogen wordt gevormd door de goederen die een echtgenoot bij het begin van het huwelijk bezat, verminderd met de toen bestaande schulden.
Artikel 13 lid 5: De aanvangswaarde van de tot het stamvermogen behorende goederen wordt (…) bewezen (…) door de staat van aanbrengsten of met andere middelen.
Artikel 13 lid 6: In afwijking van het voorwaarde worden goederen die onveranderd zowel tot het stamvermogen als tot het eindvermogen behoren bij het eindvermogen voor dezelfde waarde in aanmerking genomen als bij het stamvermogen. (…)
Artikel 13 lid 8: De deling van de vermogensvermeerdering geschiedt doordat de ene echtgenoot zoveel aan de andere echtgenoot uitkeert dat het vermogen van het beiden met een gelijk bedrag is vermeerderd. (…)
2.2.2.De vrouw heeft primair verzocht om de man te bevelen uiterlijk 14 dagen na betekening van de te dezen te wijzen beschikking de onder randnummer 11 van het aanvullend verzoekschrift genoemde bescheiden aan de vrouw af te geven op straffe van een dwangsom van € 600 per dag met een maximum van € 100.000.
Subsidiair heeft de vrouw verzocht om het eindvermogen van de man schattenderwijs vast te stellen op € 600.000 en de man te veroordelen om aan de vrouw uit te keren uit hoofde van vermogensvermeerdering op grond van de akte huwelijksvoorwaarden, een bedrag van
€ 251.500, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 augustus 2020, of vanaf de dag van de ten deze wijzen beschikking tot aan die der algehele voldoening.
2.2.3.De man heeft verzocht een voorziening te treffen ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen. Hij heeft verzocht:
- de vordering van de vrouw op de man uit hoofde van vermogensvermeerdering als bedoeld in artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden te bepalen op primair € 122.705, en subsidiair op € 128.519;
- te bepalen dat de inboedel van de echtelijke woning – op de eettafel en de kleding en lijfgoederen van de vrouw na – aan de man toekomt, zonder verrekening;
- indien partijen er niet in slagen gezamenlijk een taxateur aan te wijzen voor een bindende taxatie, een taxateur aan te wijzen, die voor een bindende taxatie van de woning zorgt, op grond waarvan kan worden bepaald welk bedrag de vrouw aan de man verschuldigd is bij toedeling van de woning aan haar, en te bepalen dat de woning – indien die niet binnen twee maanden na een nieuwe taxatie aan de vrouw kan worden toegedeeld tegen die waarde, aan de man wordt toegedeeld tegen diezelfde waarde, dan wel dat de woning door partijen ter verkoop aan een derde wordt aangeboden, indien binnen twee maanden nader duidelijk is dat de vrouw de woning niet kan overnemen, duidelijk wordt dat ook de man de woning niet kan/wil overnemen.
2.2.4.Als peildatum voor de omvang van het te verrekenen vermogen geldt de datum van indiening van het verzoek tot verdeling, 11 augustus 2020.
2.2.5.De vrouw heeft onder randnummer 11 van haar aanvullend verzoekschrift -om het eindvermogen van de man per peildatum vast te stellen- afgifte van de volgende bescheiden verzocht:
- van alle bankrekeningen als vermeld in de IB-aangifte van 2019 van de man, rekeningafschriften over de periode 1 januari 2019 tot en met peildatum 11 augustus 2020;
- van de beleggingsrekening De Giro: rekeningafschriften over de periode 1 januari 2019 tot peildatum 11 augustus 2020;
- opgaaf saldo polis- en levensverzekering met nummer [nummer] ;
- van de door de man aan [mede-eigenaar] te [plaats] uit hoofde van een pretense onderhandse overeenkomst van geldlening ter beschikking gestelde bedrag van € 297.890, het betaalbewijs van de lening.
Nu de man genoemde bescheiden grotendeels heeft overgelegd bij zijn verweerschrift op aanvullend verzoek en de vrouw daarna niet meer is terug gekomen op de nog ontbrekende stukken, ziet de rechtbank geen aanleiding om afgifte van die stukken te bevelen.
2.2.6.Tussen partijen is niet in geschil dat het stamvermogen van de man in ieder geval bestaat uit de componenten genoemd in de staat van aanbrengsten, te weten in totaal € 108.000. De man stelt dat de staat van aanbrengsten incompleet is, omdat de polis bij Aegon levensverzekering N.V., met nummer [nummer] op het moment van het huwelijk al bestond. Nu de man zijn stelling heeft onderbouwd met een jaaroverzicht van de belegde waarde van deze levensverzekering op 31 december 2012 en 31 december 2013, volgt de rechtbank dit standpunt. De exacte waarde van de polis per huwelijksdatum ( 11 november 2013) is onbekend. Nu de waarde van de polis in 2013 gemiddeld € 119,35 per maand is gestegen en partijen in november 2013 zijn gehuwd, berekent de rechtbank de waarde als volgt: de waarde op 31 december 2012, vermeerderd met 10,5 keer genoemde waardestijging per maand, dus 6.606,03 + 10,5 x 119,35 = € 7859,21.
Het stamvermogen op basis van de staat van aanbrengsten, vermeerderd met dit bedrag, komt uit op € 115.859,21. Dit bedrag dient verminderd te worden met 10% op grond van artikel 13 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden. Daarmee komt het stamvermogen uit op een bedrag van € 104.273,29.
2.2.7.Tussen partijen is niet in geschil dat het stamvermogen van de vrouw op basis van de staat van aanbrengsten € 11.100 bedraagt. Verminderd met 10% komt het stamvermogen van de vrouw dan uit op € 9.990.
2.2.8.Tussen partijen is niet in geschil dat het eindvermogen van de man in ieder geval wordt gevormd door de volgende bestanddelen:
- het saldo van de ING betaalrekening [nummer] per peildatum : € 1.234,14;
- het saldo van de ING spaarrekening [nummer] (gekoppeld aan betaalrekening [nummer] ), per peildatum: € 1.503,48;
- het saldo van het Netteler account (customer ID [ID] ), per peildatum € 0;
- het saldo van de KNAB betaalrekening [nummer] , per peildatum
€ 227,03;
- het saldo van de KNAB spaarrekening [nummer] , per peildatum € 0,33;
- de waarde van de beleggingsportefeuille bij Binck, per peildatum € 10.373,16;
- de waarde van de beleggingsportefeuille bij De Giro, per peildatum € 39.924,46.
In totaal : € 53.262,60.
2.2.9.Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de polis bij Aegon levensverzekering N.V. [nummer] op de peildatum € 18.707 bedraagt.
Onder verwijzing naar artikel 13 lid 6 van de huwelijkse voorwaarden, stelt de man dat de polis bij het eindvermogen voor dezelfde waarde in aanmerking moet worden genomen als bij het stamvermogen (in dit geval € 7859,21).
Zonder een nadere toelichting,- die de man niet heeft gegeven- volgt uit de bewoordingen van artikel 13 lid 6 van huwelijkse voorwaarden niet zonder meer dat het hier gaat om een goed dat onveranderd zowel tot het stamvermogen als tot het eindvermogen behoort. Nu verder vast staat de polis tijdens het huwelijk steeds is gevoed met te verrekenen vermogen volgt de rechtbank de stelling van de man niet en zal de rechtbank uitgaan van de waarde van de Aegon polis per peildatum.
2.2.10.Gebleken is dat de man [adres] met een netto opbrengst van € 482.286,31 heeft verkocht.
De man heeft gesteld dat hij hiervan € 241.283,32 aan [mede-eigenaar] (hierna: [mede-eigenaar] ) heeft overgemaakt, die mede-eigenaar was van dit pand. Daarna heeft de man met zijn aandeel een appartementsrecht gekocht van [adres] welk appartementsrecht hij vervolgens aan [mede-eigenaar] heeft verkocht en geleverd voor € 235.000, welke koopsom is omgezet in een geldlening. In totaal had de man door een eerder uitgegeven persoonlijke lening een vordering van € 297.890 op [mede-eigenaar] . Daarvan heeft [mede-eigenaar] € 295.000 ontvangen, waarvoor de man € 6.451,37 aan kosten heeft moeten maken. De man heeft uiteindelijk dus netto € 288.548,63 (als terugbetaling) ontvangen. Met dat bedrag dient bij de berekening van zijn eindvermogen rekening te worden gehouden.
De vrouw betwist dat [mede-eigenaar] mede-eigenaar van [adres] was. Zij stelt dat het juridisch eigendom enkel bij de man berustte en dat het economisch eigendom van [mede-eigenaar] niet is bewezen. De man heeft derhalve ten onrechte en onverschuldigd de helft van de verkoopopbrengst aan [mede-eigenaar] overgemaakt. De verkoopopbrengst moet daarom volledig tot het eindvermogen van de man moet worden gerekend, aldus de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de man het economisch eigendom van [mede-eigenaar] voldoende aannemelijk heeft gemaakt, in het bijzonder door de notariële akte van levering van 23 februari 2016. Hieruit blijkt dat de man de helft van de eigendom aan [mede-eigenaar] heeft overgedragen tegen de helft van de hypothecaire lening die de man was aangegaan voor de verkoop. Uit de door de man overgelegde afschriften van de exploitatierekening bij KNAB blijkt verder dat de man en [mede-eigenaar] in gelijke delen hebben geprofiteerd van de verhuuropbrengsten. Dat de man zoals de vrouw betoogt geen eindafrekening tussen hem en [mede-eigenaar] heeft overgelegd, doet aan het voorgaande niet af omdat de economische eigendom van [mede-eigenaar] voortvloeit uit de genoemde notariële akte.
Voor zover de vrouw zich beroept op de registerverklaring inschrijving verkoop van 5 maart 2019, waarop alleen de man als verkoper staat, heeft de man naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat deze akte niet correct was en is gecorrigeerd in de door hem overgelegde akte van levering van 1 april 2019. In de laatstgenoemde akte zijn de man en [mede-eigenaar] wel gezamenlijk als verkoper aangemerkt. De rechtbank volgt daarom de vrouw niet in haar stelling dat de man nog een vordering heeft op [mede-eigenaar] , die volgens haar ten onrechte heeft gedeeld in de verkoopopbrengst van [adres] . Het door de man gestelde netto ontvangen bedrag van € 288.548,63 zal bij de berekening van het eindvermogen van de man worden betrokken.
Het eindvermogen van de man komt dan uit op € 360.518,23 (53.262,60 + 18.707 + 288.548,63)
2.2.11.Tussen partijen is niet in geschil dat het eindvermogen van de vrouw in ieder geval wordt gevormd door de volgende bestanddelen:
- het saldo van de ING betaalrekening [nummer] , per peildatum € 130,35;
- het saldo van de ING spaarrekening [nummer] (gekoppeld aan betaalrekening [nummer] ), per peildatum € 669,01.
In totaal € 799,36.
2.2.12.De man heeft gesteld dat het eindvermogen van de vrouw moet worden vermeerderd met € 15.500. De vrouw heeft dit bedrag op 1 juli 2020 overgemaakt aan haar moeder, met de omschrijving ‘terugbetaling lening auto’. De man stelt dat de vrouw de lening aan haar moeder al in 2016 heeft afbetaald en dat ze het bedrag in het zicht op de echtscheiding aan haar moeder heeft overgemaakt om het buiten de verrekening te houden.
De vrouw heeft de stelling van de man betwist. Zij stelt dat haar moeder in 2010 voor € 14.000 een auto voor haar heeft gekocht en dat haar moeder haar later ook nog de kosten van winterbanden (ter waarde van € 1.000 - € 1.100) heeft voorgeschoten. In plaats van tussentijdse aflossingen te doen, heeft de vrouw het gehele bedrag voor de auto en de winterbanden in een keer terug betaald toen haar moeder het geld nodig had.
De rechtbank overweegt daarover als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde kredietovereenkomst van 30 november 2010 volgt dat de moeder van de vrouw voor € 14.000 een auto voor de vrouw heeft gekocht, en dat de vrouw haar moeder € 200 per maand zou betalen totdat het bedrag in oktober 2016 zou zijn afgelost. Uit het door de vrouw overgelegd overzicht van betalingen aan haar moeder in de periode van 1 januari 2016 tot en met 2 juli 2021, blijkt echter niet welke betalingen de vrouw in de periode van 30 november 2010 tot 1 januari 2016 aan haar moeder heeft gedaan, nog los van het feit dat de rechtbank in het geheel niet kan vaststellen of de moeder daarnaast ook contante betalingen of betalingen van of naar een ander rekeningnummer heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de lening aan haar moeder, in afwijking van de kredietovereenkomst, pas op 1 juli 2020 heeft afbetaald. De verklaring van de moeder van de vrouw van 17 november 2021 maakt niet dat dit oordeel anders uitvalt. De rechtbank zal het bedrag van € 15.500 daarom betrekken bij het eindvermogen van de vrouw.
In totaal komt het eindvermogen van de vrouw dan uit op € 16.299,36 (799,36 + 15.500)
conclusie
2.2.13.Aan de kant van de man is gelet op al het voorgaande sprake van een vermogensvermeerdering van € 256.244,94 (€ 360.518,23 – € 104.273,29). Conform de huwelijkse voorwaarden dient de man daarom aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 128.122,47.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat over laatstgenoemd bedrag de wettelijke rente is verschuldigd met ingang van 11 augustus 2020 of de dag van deze beschikking, wordt afgewezen omdat daarvoor pas aanleiding is indien de man in verzuim is. Nu niet is verzocht om een termijn vast te stellen waarbinnen betaling moet hebben plaatsgevonden, kan nu niet worden bepaald wanneer het verzuim intreedt.
Aan de kant van de vrouw is sprake van een vermogensvermeerdering van € 6.309,36 (16.299,36 – 9.990). Zij dient daarom aan de man te vergoeden een bedrag van € 3.154,68.
2.2.14.De vrouw stelt zich op het standpunt dat de woning aan haar dient te worden toegedeeld op basis van de door [vastgoed en taxaties] Vastgoed en Taxaties op 14 mei 2021 vastgestelde verkoopwaarde, te weten € 395.000. Zij verzoekt om haar de gelegenheid te geven om binnen vier maanden na datum beschikking een passende financiering rond te krijgen.
2.2.15.De rechtbank zal, gelet op prijsontwikkeling op de huidige woningmarkt, bepalen dat de woning opnieuw getaxeerd moet worden, waarbij de man zal kiezen tussen twee door de vrouw binnen een week na datum beschikking voor te stellen makelaars in [plaats] . De opdracht wordt door de man gegeven en beide partijen moeten op de hoogte gesteld worden van de datum en het tijdstip van de taxatie. De vrouw kan, als zij dat wenst, bij de taxatie aanwezig zijn. De door de taxateur vastgestelde waarde is bindend tussen partijen. De kosten van de taxatie komen voor rekening van partijen gezamenlijk, in die zin dat ieder van hen de helft van deze kosten voor zijn rekening neemt.
De woning wordt voor de getaxeerde waarde toegedeeld aan de vrouw, mits de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de op de woning rustende hypothecaire lening.
De vrouw dient de op deze woning rustende hypothecaire lening voor haar rekening te nemen en er voor zorg te dragen dat de man binnen vier maanden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. Aan de man komt op basis van de huwelijkse voorwaarden eerst zijn inbreng van € 30.000 toe en vervolgens de helft van de overige overwaarde van de woning per datum van het passeren van de notariële akte van toedeling van de woning. De vrouw dient bewijsstukken aan de man te doen toekomen van het saldo van de op de woning rustende hypothecaire lening per peildatum. De kosten van de notariële akte van toedeling van de woning worden door partijen bij helfte gedragen.
Indien de vrouw niet binnen vier maanden aan het hiervoor genoemde heeft voldaan, zal de echtelijke woning door partijen te koop worden gezet, waarbij partijen hun medewerking zullen verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan de makelaar die ook de taxatie heeft verricht tot verkoop van de woning. Na de verkoop van de woning wordt -na vergoeding aan de man van zijn inbreng van € 30.000- en na aflossing van de hypothecaire geldlening de overwaarde tussen partijen bij helfte gedeeld.
2.2.16.De rechtbank zal dit verzoek als op de wet gegrond en niet weersproken toewijzen.