ECLI:NL:RBNHO:2022:4073

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/15/307178 / HA ZA 20-582
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een civiele zaak over bewijs van geldlening en ondertekening van een schuldbekentenis

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een zaak tussen eiser en gedaagde over de vraag of eiser een bedrag van € 75.000,- aan gedaagde heeft uitgeleend en of gedaagde de bijbehorende schuldbekentenis heeft ondertekend. Eiser heeft in een eerder tussenvonnis een bewijsopdracht gekregen om deze stellingen te onderbouwen. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder eiser zelf en twee andere getuigen, maar de rechtbank oordeelt dat het bewijs niet is geleverd. De verklaringen van eiser en de getuigen zijn onvoldoende om de stellingen van eiser te ondersteunen. Gedaagde heeft daarentegen verklaard nooit geld van eiser te hebben geleend en heeft betwist dat hij de schuldbekentenis heeft ondertekend. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat de lening heeft plaatsgevonden en dat de schuldbekentenis door gedaagde is ondertekend. Hierdoor wordt het verstekvonnis vernietigd en worden de vorderingen van eiser afgewezen. Tevens wordt eiser veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure. In reconventie heeft gedaagde geen belang bij zijn vordering, omdat het beslag op zijn woning inmiddels is opgeheven en de woning is verkocht. De rechtbank verklaart gedaagde niet-ontvankelijk in zijn vordering in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/307178 / HA ZA 20-582
Vonnis in verzet van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. T.O. Sohansingh te [plaats 3],
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2], Verenigd Koninkrijk,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het verzet,
advocaat mr. M. van Eck te [plaats 3].
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 april 2021
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 juli 2021
  • het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor en van tegenverhoor van 23 december 2021
  • de conclusie na getuigenverhoor, tevens akte overlegging producties
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor, tevens akte overlegging producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventieDe bewijsopdracht
2.1.
De rechtbank heeft [eiser] in het tussenvonnis een bewijsopdracht gegeven. [eiser] moest bewijzen dat hij in totaal een bedrag van € 75.000,- aan [gedaagde] heeft uitgeleend en dat [gedaagde] op 30 september 2016 de schuldbekentenis, zoals overgelegd als productie 1 bij de inleidende dagvaarding, heeft ondertekend.
2.2.
Om aan de bewijsopdracht te voldoen, heeft [eiser] zichzelf en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) als getuigen laten horen. [betrokkene 1] heeft als ‘getuige’ de schuldbekentenis van 30 september 2016 medeondertekend. [eiser] heeft ook [betrokkene 2] als getuige opgeroepen. [betrokkene 2] heeft ook als ‘getuige’ de schuldbekentenis medeondertekend. [betrokkene 2] is niet verschenen. [eiser] heeft vervolgens ervan afgezien [betrokkene 2] als getuige te laten horen.
2.3.
[gedaagde] heeft in tegenverhoor zichzelf als getuige laten horen.
[eiser] heeft het bewijs niet geleverd
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met de verklaringen van zichzelf en [betrokkene 1] als getuigen niet het bewijs heeft geleverd dat hij een bedrag van € 75.000,- aan [gedaagde] heeft uitgeleend en dat [gedaagde] de schuldbekentenis heeft ondertekend. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
De beoordeling van de getuigenverklaringen
2.5.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de afgelegde getuigenverklaringen voorop dat [eiser] een partijgetuige is. Omdat [eiser] moet bewijzen dat hij het geld aan [gedaagde] heeft uitgeleend en dat [gedaagde] de schuldbekentenis heeft ondertekend, kunnen zijn verklaringen alleen een aanvulling zijn van onvolledig bewijs. [1] Dat betekent dat er aanvullende bewijzen moeten zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaringen van [eiser] voldoende geloofwaardig maken. [2]
2.6.
[eiser] heeft als partijgetuige onder meer het volgende verklaard:

Over de lening aan [gedaagde] kan ik zeggen dat [gedaagde] een winkel wilde kopen. Daarvoor vroeg hij om geld. Dat heb ik hem toen gegeven. Hij heeft mij enkele maanden rente betaald: € 1.500,- en soms € 1.200,-.[…].
Op een gegeven moment zei hij dat hij zijn zaak zou gaan renoveren en daarna wilde hij de zaak verkopen. Hij had geld nodig voor de renovatie. Wij ontmoetten dagelijks [gedaagde] [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Zij kwamen naar mij toe en toen heb ik besloten [gedaagde] weer geld te geven. Daarvoor wilde ik wel een contract maken. Ik heb die dag weer geld gegeven.[…]
De eerste keer dat ik geld aan [gedaagde] heb gegeven, was in 2013 of 2014. Ik heb hem toen €50.000,- in contanten gegeven.[…].
De tweede keer dat ik geld heb gegeven was eind 2016. Dat was € 25.000,-. Ik heb hem dat contant gegeven in mijn kantoor. [gedaagde] [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren daarbij. Ik had gevraagd of [gedaagde] getuigen wilde meenemen, want ik wilde alles op papier zetten.[…].
Ik heb niet specifiek gevraagd of [gedaagde] [betrokkene 1] en [betrokkene 2] meekwamen, maar zij kwamen toch elke dag bij mij in de zaak om samen te eten, daarom kwamen zij ook die dag mee. Het was 100% zeker tussen 13.00 en 17.00 uur ’s middags. We gingen dan elke dag een borrel drinken en whiskey openmaken. De zakelijke dingen handelden we voor 17.00 uur af. De tekst van het contract heb ik online opgezocht op mijn kantoor en de namen aangepast. Het contract hebben we met zijn vieren ondertekend.[…].
Ik heb gezien dat alle vier hebben getekend. Ik was daarbij.[…].
U houdt mij het contract uit het dossier voor, productie 1 bij de inleidende dagvaarding. Dat is inderdaad het contract dat we hebben getekend.
[…]
We hebben besproken dat het geld voor de renovatie van zijn zaak was bedoeld. We hebben ook gezien dat die renovatie er is geweest. Er zijn een nieuwe vloer en nieuwe rekken geplaatst.
[…]
Het gesprek bij mij op kantoor over de tweede lening heeft ongeveer 2 tot 3 uur geduurd. Daarna gingen we kletsen, het was dagelijks contact. Nadat de griffier dit heeft gedicteerd voeg ik daar nog aan toe dat het tekenen van het contract ongeveer 5 minuten heeft geduurd en dat we daarna zijn gaan kletsen. In totaal heeft dat ongeveer 2 tot 3 uur geduurd. We hadden deze lening al eerder besproken. Deze dag was geselecteerd om het af te handelen. Ik weet niet wie bij welke besprekingen is geweest. Alleen op de dag van afhandelen weet ik dat die twee erbij waren.
2.7.
[betrokkene 1] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:

[gedaagde] heeft geld geleend van [eiser] toen hij een winkel wilde openen aan de [betrokkene 2]. Ik weet niet exact wanneer dat was, ongeveer in 2012 of 2013. [gedaagde] heeft aan mij verteld dat hij dat geld heeft geleend voor zijn winkel. Hij vertelde dat in 2013 of 2014. De exacte datum weet ik niet meer. We waren toen in de tempel naast zijn winkel. [gedaagde] heeft toen tegen mij gezegd ‘ik heb geld geleend van [eiser] en ik ga nog een keer geld vragen’. Hij vertelde mij dat hij al €50.000,- had geleend. Dat geld was voor de overname van de winkel en voor het plaatsen van rolluiken. De tweede lening die hij wilde vragen, was voor de inkoop van kleding. Hij wilde kleding kopen in Parijs.[…]
Ik was erbij toen [eiser] aan [gedaagde] de tweede lening gaf. Ik kan mij niet meer herinneren wanneer dat was. Het was op het kantoor van [eiser] in de omgeving van de [adres 1]. [gedaagde] heeft mij daar mee naartoe genomen. [betrokkene 2] was daar ook en [eiser] was daar. [gedaagde] heeft mij gevraagd om mee te gaan naar [eiser] omdat [eiser] eerder had geweigerd om hem nog een lening te geven. Hij vroeg mij mee te gaan als support. [gedaagde] heeft mij in één week 2 of 3 keer gevraagd om mee te gaan, maar ik had geen tijd. [eiser] wilde het geld niet aan [gedaagde] geven want hij zei ‘ik heb je al geld gegeven en dat was al best een groot bedrag’. [eiser] was erachter gekomen dat hij kanker had, daarom wilde hij alles opschrijven zodat hij later kon herinneren wat hij gedaan heeft. Hij wilde de eerdere lening van € 50.000,- ook op papier zetten, naast de tweede lening van € 25.000,-. Dat is diezelfde middag op papier gezet. Ook ik heb getekend als getuige.[…]
We hebben alle vier getekend, [eiser], [gedaagde], [betrokkene 2] en ik.[…]
U houdt mij uit het dossier de schuldbekentenis voor. Ik ken dat stuk. Ik herken ook mijn eigen handtekening uit dat stuk.[…]
Ik heb met eigen ogen gezien dat [gedaagde] het stuk heeft getekend. Ik heb daarover geen twijfel. [eiser] had ons gevraagd dit stuk mee te ondertekenen.[…]
Het gesprek vond plaats op het kantoor van [eiser]. De bespreking heeft best lang geduurd, ongeveer 3 of 4 uur. Het was in de namiddag en we hebben toen een beetje gedronken op het kantoor.[…]
[gedaagde] heeft mij niet direct benaderd naar aanleiding van dit verhoor, maar wel via een familielid. Hij heeft daar de boodschap achtergelaten dat ik niet naar de rechtbank moest komen.
2.8. In het tegenverhoor heeft [gedaagde] als partijgetuige onder meer het volgende verklaard:

Ik heb nooit geld geleend aan[de rechtbank leest: van]
[eiser].
In 2013 heb ik mijn winkel gekocht van mevrouw [betrokkene 3] voor € 15.000,-. Ik heb dat geld online gestort vanaf mijn bankrekening bij ABN Amro.[…]
Ik heb die winkel gekocht van mijn eigen geld uit mijn eigen onderneming. Ik heb die onderneming sinds 2007 of 2008. Het is een winkel in vrouwenkleding. Ik heb in 2016 mijn winkel niet verbouwd. Ik heb geen nieuwe vloeren en rekken aangebracht. U laat mij de schuldbekentenis zien, productie 1 bij de inleidende dagvaarding. Het is niet mijn handtekening die daar onder staat.[…]
Ik heb het contract voor het eerst gezien rond september 2020 via mijn advocaat. [eiser] heeft mij het contract nooit laten zien. Ik heb nooit iets betaald aan [eiser], ook geen rente. Ik heb ook nooit gevraagd om een lening. Het klopt niet dat ik dagelijks bij [eiser] in de winkel kwam, zoals [eiser] heeft verklaard. [eiser] kwam naar onze winkel toe. Hij had zelf geen zaak. Hij had alleen een uitkering. Het klopt niet dat hij vanuit zijn stichting geld heeft gestort. Het klopt niet dat mensen geld van hem krijgen. Dat is onzin. Zijn huis is ook in beslag genomen door de Belastingdienst. Dus hoe kan hij geld uitlenen?[…]
Ik kwam wel af en toe bij [eiser], ongeveer één keer per maand. We gingen dan praten, kletsen. We hebben nooit gesproken over geld.[…]
Op 30 september 2016 was ik niet bij [eiser]. Ik was in mijn zaak aan de [adres 2], van 10.00 uur tot 20.00 uur. Om 20.00 uur heb ik de winkel gesloten en ben ik naar huis gegaan. Ik weet dat nog omdat de werknemer in mijn winkel toen vier weken op vakantie was. Ik werkte daarom alleen in de winkel. De winkel is elke dag geopend van 10.00 uur tot 20.00 uur. Alleen op zondag gesloten.
[…]
[betrokkene 2] heeft gelogen over de ondertekening van de schuldbekentenis. Als het de waarheid was, dan was hij hier vandaag geweest. Ik heb [betrokkene 2] niet aangesproken op het feit dat hij de schuldbekentenis heeft ondertekend. Ik heb geen contact met hem.
[…]
Naar mijn weten is mijn echtgenote geen familie van [betrokkene 2]. Als het verre familie is, kan ik daar niet veel over zeggen. [betrokkene 2] is een heilig man. Hij is onderdrukt door [eiser] om hier een verklaring af te leggen. Dat heb ik van [eiser] vandaag zelf gehoord. Ik heb ook gehoord dat hun vrouwen een familierelatie hebben met elkaar.”
2.9.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [eiser] als partijgetuige dat hij geld heeft geleend aan [gedaagde], eerst een bedrag van € 50.000,- en later een bedrag van € 25.000,-, en dat [gedaagde] de schuldbekentenis heeft ondertekend, alleen wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [betrokkene 1]. Volgens [betrokkene 1] heeft [gedaagde] aan hem verteld dat hij € 50.000,- heeft geleend van [eiser] en dat hij nog een keer geld wilde lenen. Ook heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij erbij was toen [eiser] aan [gedaagde] de tweede lening gaf en dat hij heeft gezien dat [gedaagde] de schuldbekentenis heeft ondertekend. Volgens [betrokkene 1] heeft hij daarover geen twijfel.
2.10.
De rechtbank vindt de getuigenverklaring van [betrokkene 1] in het licht van het overige bewijs onvoldoende sterk en onvoldoende essentiële punten betreffen om de partijgetuigenverklaring van [eiser] voldoende geloofwaardig te maken. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
Het moment en het doel van de tweede lening
2.11.
Zo heeft [betrokkene 1] verklaard dat [gedaagde] in 2013 of 2014 tegen hem zou hebben gezegd dat hij in 2012 of 2013 € 50.000,- van [eiser] heeft geleend en dat hij ‘nog een keer geld gaat vragen’. Vervolgens heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wanneer [eiser] de tweede lening aan [gedaagde] gaf. Wel heeft [betrokkene 1] verklaard dat de schuldbekentenis zou zijn ondertekend bij gelegenheid van het verstrekken van de tweede lening. De schuldbekentenis dateert van 30 september 2016. Daaruit volgt dat [eiser] de tweede lening aan [gedaagde] zou hebben gegeven op 30 september 2016. Daarmee valt moeilijk te rijmen dat [gedaagde] al in 2013 of 2014 tegen [betrokkene 1] zou hebben gezegd dat hij een tweede lening zou vragen. Daarbij komt dat volgens de verklaringen van [betrokkene 1] de tweede lening was bedoeld voor de inkoop van kleding, die [gedaagde] volgens [betrokkene 1] in Parijs wilde kopen. Die verklaring is strijdig met de verklaring van [eiser], die heeft gesteld dat de tweede lening was bedoeld voor de renovatie van de winkel van [gedaagde]: een nieuwe vloer en nieuwe rekken.
De reden dat [betrokkene 1] zou zijn meegegaan naar het gesprek met [eiser], het doel en de duur van het gesprek
2.12.
Verder heeft [betrokkene 1] verklaard dat [gedaagde] hem had gevraagd om mee te gaan naar [eiser] omdat [eiser] eerder had geweigerd om hem nog een lening te geven. Volgens [betrokkene 1] zou hij mee moeten gaan als ‘support’ en heeft [gedaagde] hem dat twee of drie keer in één week gevraagd. Daaruit volgt dat volgens de verklaringen van [betrokkene 1] [eiser] kennelijk nog overtuigd moest worden om een (tweede) lening aan [gedaagde] te geven toen zij op 30 september 2016 naar (het kantoor van) [eiser] gingen. Dat valt niet te rijmen met de verklaring van [eiser] zelf, die heeft verklaard dat zij de lening al eerder hadden besproken en dat ‘deze dag’ (30 september 2016) was geselecteerd om het af te handelen. Volgens [eiser] had hij juist aan [gedaagde] gevraagd om getuigen mee te nemen, omdat hij alles op papier wilde zetten. Daarbij komt dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat de bespreking bij [eiser] best lang heeft geduurd, ongeveer drie of vier uur. [eiser] heeft het in zijn verklaring over twee tot drie uur, maar hij heeft die verklaring later zelf gecorrigeerd door te stellen dat het tekenen van het contract ongeveer vijf minuten heeft geduurd, en dat zij daarna zijn gaan kletsen. In totaal heeft dat volgens [eiser] ongeveer twee tot drie uur geduurd. Volgens de verklaringen van [betrokkene 1] moest kennelijk eerst nog onderhandeld worden over de lening, terwijl volgens [eiser] de lening al eerder was besproken en dat enkel nog het contract moest worden getekend.
Conclusie uit de getuigenverklaringen
2.13.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de verklaringen van [betrokkene 1] op essentiële punten afwijken van de verklaringen van [eiser] over het moment waarop [gedaagde] over de tweede lening zou hebben gesproken, de reden waarom [gedaagde] het tweede geldbedrag van [eiser] zou hebben geleend, waarom [betrokkene 1] bij het gesprek bij [eiser] aanwezig was en de duur en het doel van het gesprek. Daarmee ondersteunen de verklaringen van [betrokkene 1] onvoldoende de verklaringen van [eiser] als partijgetuige om die voldoende geloofwaardig te maken. Tegenover de verklaringen van [eiser] en [betrokkene 1] staan bovendien die verklaringen van [gedaagde] die als getuige heeft verklaard dat hij nooit geld heeft gevraagd aan en geleend van [eiser], dat hij in 2013 met eigen geld uit zijn onderneming (en dus niet met een lening van [eiser]) zijn winkel heeft gekocht, dat de handtekening op de schuldbekentenis niet van hem is en dat hij op 30 september 2016, de dag dat hij in het kantoor van [eiser] de tweede lening van € 25.000,- van [eiser] zou hebben ontvangen en de schuldbekentenis zou hebben getekend, niet bij [eiser] is geweest omdat hij die dag van 10.00 uur tot 20.00 uur alleen in zijn winkel werkte (omdat zijn enige werknemer vier weken met vakantie was).
Heeft [gedaagde] in 2013 zijn winkel gekocht?
2.14.
De stelling van [eiser] dat [gedaagde] zijn winkel niet in 2013 (met eigen geld) kan hebben gekocht omdat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat hij zijn winkel aan de [adres 2] in [plaats 3] ([bedrijf 1]) heeft vanaf 1 oktober 2014, heeft [gedaagde] gemotiveerd weersproken door te verwijzen naar de uittreksels van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat hij deze winkel in 2013 heeft overgenomen, waarbij de naam toen nog [bedrijf 2] was. De rechtbank merkt daarbij op dat [eiser] zelf kennelijk ook ervan uitgaat dat [gedaagde] mogelijk al in 2013 zijn winkel heeft gekocht, doordat hij stelt dat in 2013 (of 2014) een lening aan [gedaagde] heeft gegeven voor de aanschaf van zijn winkel.
De getuige [betrokkene 2]
2.15.
De rechtbank kent verder betekenis toe aan het feit dat [eiser] uiteindelijk ervan heeft afgezien om ook [betrokkene 2], die volgens de schuldbekentenis naast [betrokkene 1] ook als getuige zou hebben meegetekend, als getuige te horen. Daardoor is onduidelijk gebleven of [betrokkene 2] uit eigen waarneming kan bevestigen dat [eiser] aan [gedaagde] de lening(en) heeft verstrekt en dat (ook) [gedaagde] de schuldbekentenis heeft ondertekend. Omdat [eiser] de bewijslast heeft, komt dat voor zijn risico. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] via zijn familie [betrokkene 2] onder druk zou hebben om niet te getuigen of om een ander verhaal te vertellen dat nadelig zou zijn voor [eiser], heeft [gedaagde] betwist en heeft [eiser] niet onderbouwd. Daar kan de rechtbank daarom niet zonder meer vanuit gaan. Het horen van [betrokkene 2] als getuige (zo nodig met een bevel van medebrenging) was bij uitstek de gelegenheid geweest om dat aan het licht te brengen. De enkele verklaring van [betrokkene 1] - die wel als getuige is verschenen - dat hij via een familielid de boodschap van [gedaagde] heeft gekregen om niet naar de rechtbank te komen, is onvoldoende voor de conclusie dat (ook) [betrokkene 2] onder druk is gezet om niet te getuigen.
Het onderzoek naar de handtekening van [gedaagde]
2.16.
Met het tussenvonnis is op basis van het deskundigenrapport van de forensisch schriftexperts dat [gedaagde] in het geding heeft gebracht, komen vast te staan dat de handtekening op de schuldbekentenis bij de naam van [gedaagde] zeer veel waarschijnlijker is geproduceerd door een willekeurig ander persoon dan door [gedaagde]. De suggestie van [eiser] dat [gedaagde] zelf een valse handtekening onder de schuldbekentenis heeft gezet, is niet komen vast te staan nu [eiser] niet erin is geslaagd te bewijzen dat [gedaagde] op 30 september 2016 de schuldbekentenis heeft ondertekend.
De ondertekening van de schuldbekentenis door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]
2.17.
Het standpunt van [eiser] dat [gedaagde] niet (gemotiveerd) heeft betwist dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de schuldbekentenis hebben ondertekend, doet er niet aan af dat [eiser] niet is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs dat (ook) [gedaagde] de schuldbekentenis heeft ondertekend. Dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de schuldbekentenis hebben ondertekend, sluit immers niet uit dat een ander dan [gedaagde] zijn handtekening valselijk op de schuldbekentenis heeft gezet. De handtekeningen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op de schuldbekentenis vormen daarnaast onvoldoende ondersteuning voor de verklaring van [eiser] als partijgetuige dat hij een bedrag van € 75.000,- aan [gedaagde] heeft geleend. Daarvoor is van belang dat [betrokkene 1] niet ook in zijn getuigenverklaring overtuigend heeft kunnen bevestigen dat [eiser] het geld aan [gedaagde] heeft geleend en dat [gedaagde] de schuldbekentenis heeft ondertekend, en [betrokkene 2] in het geheel geen getuigenverklaring heeft afgelegd.
De kopie van het paspoort van [gedaagde]
2.18.
De omstandigheid dat [eiser] beschikt over een kopie van het paspoort van [gedaagde] vindt de rechtbank ook niet voldoende om de partijgetuigenverklaring van [eiser] te ondersteunen. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] de kopie van zijn paspoort na het ondertekenen van de schuldbekentenis aan hem toegestuurd, maar [gedaagde] heeft dat betwist. Hij stelt dat hij een kopie van zijn paspoort aan de broer van [eiser] heeft gegeven, omdat hij werkzaamheden heeft verricht voor een bedrijf van [eiser]. Dat dat paspoort in 2009 is verlopen, sluit niet uit dat [gedaagde] daarvan in 2015 een kopie aan de broer van [eiser] heeft gegeven, zoals [gedaagde] op de comparitie van partijen heeft verklaard. Ook sluit dat niet uit dat [gedaagde] de kopie in 2005 of 2006 aan de broer van [eiser] heeft gegeven, zoals [gedaagde] later in zijn getuigenverklaring heeft verklaard. Dat de broer van [eiser] toen niet in Nederland woonde maar in Tsjechië, maakt dat niet anders. Uit het door [gedaagde] overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt immers dat de broer van [eiser] in die periode bestuurder en aandeelhouder was van de Nederlandse onderneming [bedrijf 3] Dat maakt het aannemelijk dat hij in die periode ook (wel eens) in Nederland is geweest.
Kortom, het is niet vast komen te staan dat [gedaagde] na ondertekening van de schuldbekentenis een kopie van zijn paspoort aan [eiser] heeft gestuurd, nu [gedaagde] dat gemotiveerd heeft weersproken.
De conclusie
2.19.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiser] niet erin is geslaagd te bewijzen dat hij een bedrag van € 75.000,- aan [gedaagde] heeft geleend en dat [gedaagde] de schuldbekentenis van 30 september 2016 heeft ondertekend. Dat betekent dat de rechtbank het verstekvonnis zal vernietigen en de vorderingen van [eiser] in conventie alsnog zal afwijzen.
De proceskosten
2.20.
De rechtbank zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verzetprocedure veroordelen. De kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter voor rekening van [gedaagde] komen, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat [gedaagde] in eerste instantie niet is verschenen. [3] De kosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 83,00
- deskundigen 1.306,80
- salaris advocaat
5.013,00(4,5 punten × tarief € 1.114)
Totaal € 6.402,80
in reconventie
2.21.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] ten onrechte conservatoir beslag heeft gelegd op zijn woning in [plaats 4]. De woning is inmiddels verkocht. Volgens [gedaagde] bestaat echter nog steeds een reële dreiging dat hij schade zal lijden als gevolg van het gelegde beslag. [eiser] heeft betwist dat [gedaagde] schade lijdt, omdat het beslag is opgeheven en de woning is verkocht.
2.22.
Vast staat dat het beslag op de woning van [gedaagde] door [eiser] waardeloos is verklaard, dat de woning is verkocht en dat de (netto) verkoopopbrengst in depot bij de notaris is geplaatst. Dat [gedaagde] desondanks nog schade zal lijden als gevolg van het beslag heeft hij niet aannemelijk gemaakt. [gedaagde] heeft daarom geen belang bij de door hem gevraagde verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen op zijn (voormalige) woning. De rechtbank zal daarom [eiser] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering in reconventie.
De proceskosten
2.23.
De rechtbank zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten in reconventie veroordelen. De kosten van [eiser] worden begroot op € 1.114,00 (0,5 × 2 punten × tarief € 1.114).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 14 oktober 2020 onder zaaknummer / rolnummer 15/290065 / HA ZA 19-413 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
3.2.
wijst de vorderingen af,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.402,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.114,00,
3.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022. [4]

Voetnoten

1.artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv)
2.Hoger Raad 31 maart 1995, NJ 1997/592
3.Artikel 141 Rv
4.type: JvdK