In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een incident dat voortkwam uit een civiele procedure. De curator, die optreedt in het faillissement van de stichting Rentecertificaten Nederland, had een vordering ingediend tegen [gedaagde 2], die zich verzet tegen de mogelijkheid dat de curator conservatoire maatregelen tegen hem zou nemen. [gedaagde 2] vorderde dat de rechtbank de curator zou verbieden om tijdens de procedure beslag te leggen op zijn bezittingen, omdat hij meende dat de curator dit zonder een deugdelijke juridische grondslag deed.
De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde 2] afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen voldoende redenen waren om aan te nemen dat de curator misbruik van recht zou maken door beslag te leggen. De rechtbank merkte op dat [gedaagde 2] niet voldoende feiten en omstandigheden had aangedragen die de conclusie konden rechtvaardigen dat de curator onterecht zou handelen. De eerdere vergeefse poging tot beslaglegging door de curator werd niet als een voldoende onderbouwing voor de vordering van [gedaagde 2] beschouwd.
De rechtbank heeft [gedaagde 2] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 563,00. De zaak zal op 13 juli 2022 opnieuw op de rol komen voor beraad van de rolrechter over het bepalen van een comparitie. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Th.S. Röell.