In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van een meerderjarig stiefkind door de stiefvader. De stiefvader heeft het verzoek ingediend, omdat het stiefkind sinds haar zesde levensjaar geen contact meer heeft met haar biologische vader en de stiefvader al sinds haar achtste jaar de vaderrol vervult. De rechtbank overweegt dat het vasthouden aan het minderjarigheidsvereiste in dit geval zou leiden tot een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De stiefvader en de moeder hebben gedurende zes jaar in een schuldhulpverleningstraject gezeten, wat hen verhinderde om eerder een advocaat in te schakelen voor hun adoptiewens. De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden voor adoptie is voldaan, behalve aan het minderjarigheidsvereiste. Gezien de bijzondere omstandigheden, waaronder de hechte emotionele band tussen de stiefvader en het stiefkind, besluit de rechtbank het minderjarigheidsvereiste buiten toepassing te laten. De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie toe, waarbij het stiefkind de achternaam van de stiefvader zal aannemen. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten.